Onderstaande teksten zijn een vertaling of bewerking van teksten van Maria Thun. Aantastingen: dierlijke aantastingen Waarom treedt dit of dat dier op een gegeven moment eigenlijk op als beschadiger? Om deze vraag te beantwoorden moeten we ons op de hoogte stellen van de levensvoorwaarden van de dieren in kwestie en vervolgens voorheen gemaakte fouten vermijden. Treedt desondanks een dier massaal op, dan kunnen we het binnen zijn natuurlijke grenzen terugdringen met behulp van zijn eigen verbrandingsprodukt, zijn as. We hoeven niet te grijpen naar een biologisch of zelfs chemisch middel, maar kunnen reguleren vanuit de eigen diergroep. Voor muizen en vogels is de huid of een stuk vel van enkele exemplaren voldoende. Voor insekten en slakken e.d. geldt het volgende. Verzamel van het betreffende ongedierte 50 tot 60 exemplaren en verbrand deze tijdens de passende constellatie op een houtvuurtje in de kachel. Wrijf vervolgens de zo ontstane as een uur lang in een vijzel fijn, zodat hij 'gedynamiseerd' wordt. Neem nu één gram van dit dynamische asmengsel, doe het in een kleine fles samen met 9 gram water en schud het geheel 3 minuten. Dat geeft een eerste gedecimeerde potentie. Voeg vervolgens 90 gram water toe en schud weer 3 minuten. Dit geeft een D2-oplossing. Op deze wijze verder gaande zou men bij 100.000 liter D8 hebben. Dat is niet te doen. Verdun daarom tot D4 en begin vervolgens weer met kleinere hoeveelheden. Het blijkt dat door het gebruik van D8, als kort na elkaar, bijvoorbeeld drie avonden achtereen, gespoten wordt (fijne nevel), de ontwikkeling van het ongedierte vertraagd wordt. Bij verschillende insekten werden goede resultaten bereikt. Na ongeveer vier weken kan men, uitgaande van de eerste verdunning (D4), bij gelijke maanstand weer verdunnen tot D8. Vervolgens dan weer drie keer spuiten. Luizen treden vooral op als gevolg van koude nachten. Doordat de sappen in de plant worden teruggestuwd, ontwikkelt zich in het blad namelijk suiker, de beste voorwaarde voor toename van uiteenlopende soorten luizen. De sapstroom zou dus bevorderd moeten worden en dat kan als volgt geschieden. Een tuin 's avonds begieten brandnetelthee. Een akker of fruitaanplant 's avonds met koevladepreparaat bespuiten. Ook de theeën van de preparatenplanten zijn aan te bevelen (zie SPECIALE TOEPASSINGEN, 3.5). Deze 's avonds fijn verspuiten op de grond, zodat ze werkzaam worden in de planten bij het opstijgen van de sappen in de ochtend. Aantastingen: schimmelaantasting bij de plant Bij schimmelaantasting hebben we te maken met plantaardige parasieten. In het algemeen hebben schimmels in de natuur de taak stervend leven verder af te breken. Dat betekent evenwel, dat er eerst een ziekte moet zijn - met schimmelaantasting tot gevolg. Het zijn dus geen schimmelziekten. Rudolf Steiner zegt het in de Landbouwcursus op een andere manier: 'Als de maankrachten, die via het water werken, in de aarde te sterk worden doordat het misschien teveel geregend heeft, dan wordt het niveau voor de schimmel, die immers zijn taak in de bodem heeft, teveel omhoog geschoven.' Men zou dat dan weer op het oorspronkelijke niveau terug kunnen brengen door een thee te koken van akkerpaardestaart (Equisetum arvense) en daarmee de bodem waar de aangetaste planten staan, bespuiten. Maar schimmelaantasting kan ook door andere oorzaken optreden. Zo is geconstateerd dat onverteerde organische mest of afval van dierlijke organen die niet vercomposteerd waren, bij planten schimmelaantasting opriepen. Ook het oogsten van zaadgoed op verkeerde tijden heeft vaak het daarop volgende jaar schimmels tot gevolg. Er kunnen dus verschillende oorzaken zijn voor het optreden van schimmels.
Aardbeien Als we de bosaardbei oplettend waarnemen, dan kunnen we het volgende vaststellen. Zij bloeit in het voorjaar met maar weinig bladontwikkeling. Vervolgens groeien en rijpen de vruchten. Pas later rijpt het zaad op de vruchten en daarna vallen de vruchten af. Dan gaat het blad flink groeien en worden de bloemknoppen voor het komende jaar aangelegd. In de herfst kleurt het blad rood, rijpt uit en vergaat gedurende de winter. Als we de cultuur-aardbei op de juiste wijze in dit aardproces plaatsen, zullen we gezonde, aromatische vruchten oogsten, met een goede opbrengst. Dat betekent echter dat we na de oogst direct met de verzorging voor het komende jaar moeten beginnen. We leggen de nieuwe ranken in de lengterichting tussen de rijen. Tussen de rijen rijpe, 'aarde-geworden' compost aanbrengen en licht inwerken, bij voorkeur in vruchtperioden tijdens dalende maanbaan (resp. 'planttijd'). Twee emmers rijpe compost per 10 m2 oppervlakte is voldoende (niet op de planten strooien). Enige tijd later nog twee- à driemaal met cultivator of hark losmaken, eveneens in vruchtperioden. Als we biologisch-dynamisch werken, dan op deze hak-dagen éénmaal een koemestpreparaat spuiten, tweemaal kiezel 's ochtends en éénmaal kiezel 's middags. Verplanten bij zon èn maan in de Leeuw. In het voorjaar wordt alleen het onkruid verwijderd. Bemesting en grond Bij de bemesting is het niet voldoende te weten welke stoffen de plant uit de bodem haalt en hoe we die weer aan de bodem kunnen teruggeven. Er wordt dan geen rekening gehouden met krachten die in de bodem werken en evenmin met de bioorganismen die de bodem vormen en moeten opbouwen. Ook is het niet voldoende om voor grond waarop cultuurgewassen moeten groeien, conclusies te trekken uit wat er in bosgrond gebeurt. De bodem staat als levensorganisme tussen steen en plant in. Uit de verwering van gesteente ontstaan kleisubstanties, die mede de minerale grondslag in zich dragen. Uit de organische resten van het dieren- en plantenrijk maken wij via de weg van het composteren nieuwe aarde. De krachten uit de dieren- en plantenwereld worden bij een goede compostering aan het aardeachtige gebonden. Door de bodemorganismen worden compostmateriaal en kleisubstanties tot een nieuwe eenheid opgebouwd. Op die manier werkt bemesting aan het levend worden van de bodem. Levende bodem wil zeggen: wij heffen met behulp van levenskrachten afkomstig uit materiaal van organische herkomst, de stoffen uit het gesteente een halve levenstrap omhoog, de plant tegemoet. Als we zo'n bodem in beweging brengen door hem te bewerken, dringen kosmische krachten erin binnen en de plant kan daarmee omgaan. De plantenkweker kan gunstige kosmische werking benutten en ongunstige vermijden.
Brandnetelthee. Oogsttijden De kwaliteitsverschillen van de oogsttijden zijn heel goed waar te nemen op de volgende wijze. Pluk een aantal weken elke ochtend om dezelfde tijd brandnetels en trek er thee van direct na het plukken. Gebruik de toppen van de plant met de beide bovenste bladerkransen. Snijd de planten naderhand af en laat ze opnieuw uitgroeien. Laat de thee enkele minuten trekken en schenk het deel dat voor directe consumptie bestemd is, uit. Laat de rest staan en kijk telkens na een uur wat ervan geworden is. De kleuring varieert bij de diverse constellaties van welhaast goudgeel tot welhaast inktblauw. Verzuim niet er een beetje van te proeven. Misschien wordt het dan begrijpelijk waarom als oogsttijden voor planten die bestemd zijn om thee te maken, bloemdagen worden aanbevolen bij gebruik van blad en bloem, vruchtdagen bij gebruik van vruchten en zaden en worteldagen bij gebruik van de wortels.
Broodbereiding De omstandigheden zijn hetzelfde als bij melk. Brood van bladperioden rijst slecht, is niet goed van smaak en bekomt niet zo goed. Licht- en warmteperioden zijn voor de deegbereiding en het bakproces het geschiktst en geven het gezondste brood. Perigeum, knopen en verduisteringen zijn ongunstig. Conserveren Het is raadzaam om voor het oogsten van vruchten die bewaard of geconserveerd gaan worden, ongunstige perioden en bladperioden te mijden en hetzelfde geldt voor het verwerken ervan tot sap, gelei, jam, gebak en zuurkool of andere melkzure groenten. Pruimen, kersen, rozebottels, appel- en peresap kunnen worden ingekookt. Dat geeft een heerlijk broodbeleg. Zijn de vruchten echter geoogst in ongunstige of blad- perioden, dan schimmelt deze 'moes' na korte tijd. Ook voor de oogst van bloemen en blad voor thee moeten die perioden vermeden worden, omdat het aroma er sterk onder lijdt. Voor alle bovengenoemde handelingen zijn bloem- en vruchtperioden het meest geschikt. Enten en veredelen Wil men delen van edele soorten overbrengen op minder edele, dan spreken we van (om)enten. Daarvoor bestaan bij uitstek geschikte ritmen. Tijdens stijgende maanbaan streven de krachten en de sappen in de plant sterker omhoog. Knoppen en twijgen zijn dan van kracht doordrongen. In het daarvoor geschikte jaargetijde, afhankelijk van het betreffende gebied van de aarde, worden voor besseboompjes en vruchtbomen vruchtperioden tijdens stijgende maanbaan gebruikt om enthout te snijden. Dit wordt koel en vochtig bewaard en op de waardplant geënt in de bijpassende constellatie. Bij oculeren worden de betreffende ogen meteen in de gunstige tijd gezet. Wie bloemstruiken of rozen wilveredelen, moet daarvoor de bloemperioden uit diezelfde periode kiezen.
Gras Om een snel opschietend en dichtbegroeid gazon te verkrijgen maaien op bladdagen. Wie liever niet zo vaak maait, moet bloemperioden nemen. Compost geven bij maan voor de Kreeft of bij maan voor de Maagd. Om te composteren het maaisel eerst wat laten verwelken of per kubieke meter maaisel een 2 kilo kalk erover strooien. Gespreid op de composthoop brengen, liefst gemengd met wat aarde, oude compost en bladeren of loof, anders ontstaat er al gauw een soort zuurkool. Melk en melkprodukten De perioden die in de WEEKOVERZICHTEN (hoofdstuk 6) met een raster ( ) als ongunstig staan vermeld, kunnen ook beter gemeden worden voor het maken van boter en kaas. Melk die in vruchtperioden wordt gemolken, geeft de hoogste boteropbrengst en dat is ook het geval met melk van onweersachtige perioden. De perioden dat de maan in het perigeum staat, zijn voor melkverwerking vrijwel altijd ongunstig; ook yogurt lukt dan niet zo goed. In deze perioden bereide melkzuurculturen hebben de neiging om te mislukken, zodat het raadzaam is om de vorige dag een dubbele hoeveelheid te enten. Melk is het meest gesteld op vrucht- en bloemperioden; bladperioden zijn ongunstig.
Onkruid en bodembewerking Bij elke bodembewerking, bij elk losmaken van de grond stromen de kosmische krachten die op dat moment werkzaam zijn, in de bodem. Vandaaruit impulseren zij, via het moment van zaaien, de verdere orgaanvorming van de plant. Door de bodembewerking kunnen we deze impuls versterken, maar daarmee wordt ook het kiemen van onkruidzaden bevorderd. Als de maan in de Leeuw staat, kiemt er heel veel zaad, daarom kan men een akker die veel onkruidzaad bevat, dan eggen om het onkruid te laten ontkiemen, zodat het later ondergewerkt kan worden. Als de maan in de Steenbok staat, kiemt er weinig onkruid. Daarom zal een bodembewerking op zulke dagen weinig onkruidgroei opleveren. Verdere biologische maatregelen zijn in het boekje Unkraut te vinden. Onkruid en compost Dikwijls wordt geklaagd dat er door plantencompost meer onkruid komt. Als er bloeiend of zaadhoudend onkruid op de composthoop wordt gedaan, dan moet deze goed vochtig worden gehouden. Begint hij daarna warm te worden, dan ontkiemen de onkruidzaden in de composthoop, maar de kiemen sterven vervolgens af doordat de nodige levensvoorwaarden ontbreken. Tijdens het verteringsproces wordt het eiwit afgebroken en komen de afzonderlijke stoffen vrij. Zodoende hebben we in onkruidcompost ongeveer de helft van de stikstof die zich in dierlijke mest bevindt. Onkruidcompost is dus een heel waardevolle substantie. Preparaten- en theeplanten. Pluktijden Paardebloemen worden geplukt in licht- en bloemperioden, 's morgens direct na het opengaan, als het midden van de bloem nog gesloten is. Duizendblad wordt in warmte- en vruchtperioden geplukt in de tijd dat de zon zich in het gebied van de Leeuw bevindt, dus vanaf ongeveer midden augustus. Kamille zou geplukt moeten worden in licht- en bloemperioden kort voor St. Jan. Bij een latere oogst zijn de hoofdjes al tot zaadvorming overgegaan en dan zou men een niet goed preparaat kamille op het land uitzaaien. Ze verliest ook haar goede werking als er zich maden bevinden in de bloemhoofdjes; mede daarom dit oogsttijdstip kiezen. Brandnetels worden verzameld als ze beginnen te bloeien. Men gebruikt de hele bovengrondse plant, die in licht- en bloemperioden wordt geplukt. Valeriaanbloemen verzamelt men het beste in licht- en bloemperioden omstreeks St. Jan. Alle bloemen op een stuk papier in de schaduw drogen. Eikenschors verzamelen in aardeperioden - geen bast nemen, maar stukjes schors. Zie ook hoofdstuk 7, ADVERTENTIES, pagina 2 (7.2), Biologisch-dynamische preparaten. Spinaziezaad Spinaziezaad van verschillende constellaties uit het voorafgaande jaar geeft bij eenzelfde nateelt grote verschillen in groei en opbrengst. Tevens bevatten de planten in kwestie uiteenlopende hoeveelheden suiker, nitraat en kalium. Vruchtbomen: boompap Neem een hoeveelheid koevlade en een gelijke hoeveelheid klei of leem en meng dit met wei tot een gladde pap, ongeveer zo dik als muurverf. Reinig stammen en dikke takken met een staalborstel en smeer deze vervolgens met de pap in. Met water verdund kan de pap ook verspoten worden. Wei is verkrijgbaar in elke zuivelfabriek die kaas maakt. Vruchtwisseling Aan de vruchtwisseling in de landbouw, waar granen een grotere rol spelen, kunnen we leren hoe we het niet moeten doen. Als hakvruchten en vlinderbloemigen uitvallen omdat men de dieren heeft afgeschaft, dan duurt het niet lang of er treden wortelziekten op, te voorschijn geroepen door schimmels, aaltjes e.d. We spreken van 'voetziekten'. In de tuinbouw is dat altijd heel duidelijk bij koolgewassen. Aangezien de plant niet alleen stoffen en krachten uit de bodem opneemt, maar daar ook in afscheidt, vooral zuren, ontstaat er bij eenzijdige teelten een overzadiging van deze zuren. De bodemorganismen kunnen deze niet meer voldoende omwerken en dan treden soortgebonden beschadigers op. Als we, met voldoende tijdsruimte ertussen, afwisselen met andere soorten, behoeven we voor zulke aantastingen niet bang te zijn. De betekenis van vruchtwisseling beperkt zich niet, zoals hier en daar beweerd is, tot het mestvraagstuk - gewassen die veel mest vragen moeten worden afgewisseld met gewassen die minder nodig hebben, en vervolgens met vlinderbloemigen. Deze volgorde maakt dat we na enige tijd toch naar gewasbeschermingsmiddelen zouden moeten grijpen. Om dat te voorkomen moeten we ook rekening houden met de plantenfamilie. Het beste voorbeeld is de knolvoet. Dat is de schimmel die de wortel van koolsoorten aantast en daar woekeringen te voorschijn roept, waardoor de plant in haar groei geremd wordt en te gronde gaat. De sporen voor de voortplanting van deze schimmel blijven vier jaren in de grond kiemkrachtig en elke kool of kruisbloemige soort die daar geteeld wordt, draagt de ziekte verder, dus ook radijs, mosterdzaad, raapzaad enz. Daarom zou ook gelet moeten worden op afwisseling in wat men wil oogsten: wortel, bloem, blad, vrucht of zaad. Van de vlinderbloemigen weten we dat ze organische stikstof in de bodem brengen. Na een teelt van korenbloem, phacelia en bolderik toonde grondonderzoek een toename van fosfor aan en na eveneens phacelia en boekweit was het kaliumgehalte gestegen, na erwten en lupine het kalkgehalte. Daaruit blijkt dat een zo rijk mogelijk gevarieerde vruchtwisseling de bodem ook beter voorziet van de nodige mineralen