Het was zondag, winter, koude oostenwind, tien uur dertig in de voormiddag toen ik een telefoonoproep kreeg van mijn vrouw dat mijn moeder stervende was. Onderwacht was het niet echt want mijn moeder lag al twee weken op intensieve zorgen met een longontsteking, ze was vijfentachtig jaar oud, op twee weken na, én had reeds een kwart eeuw van ziekte en invaliditeit achter de rug. Toch komt het nog als een donderslag bij heldere hemel wanneer je dat nieuws verneemt, slecht nieuws over de enige vrouw ter wereld die je onvoorwaardelijk graag ziet, graag gezien hebt én altijd graag zult blijven zien
je moeder.
Thuis gekomen zijn mijn vrouw en ik dan direct naar de kliniek gereden,
de intensieve zorgen binnen, wij wisten ondertussen reeds goed waar ze lag want het was reeds een tweetal weken een dagelijkse ongeruste treurgang naar dat bed in de tevergeefse zwakke hoop op een sprankeltje beterschap. Nú was er dus géén hoop meer
niets niemendal, aan haar bed gekomen zagen we dat moeder niet meer bij bewustzijn was, op de monitor was te zien dat de hartslag rond de vijftig was, ademhaling achttien, bloeddruk tien
de vriendelijke en bezorgde verpleegster zei dat de hartslag onder de dertig gezakt geweest was én daarom was de familie verwittigd. En dan was het wachten, wachten op de dood, onmachtig om ook maar iets te doen, helder te denken, alleen luisteren naar die moeizame ademhaling, kijkend, starend bijna, naar die monitor die de levensfuncties van ma op een overduidelijke hartvochtige manier bleef registreren, nu en dan een of ander alarm slaand waarbij ons hart zowaar een klop oversloeg. Moeder die haar laatste gevecht leverde, een gevecht zonder winstkans deze keer, want ze had er reeds zeer vele overwonnen, een gevecht die nog uren duurde
ze vocht en vocht tot aan het einde met een vastberadenheid die haar zo kenmerkte én waarmee ze vroeger vrienden én familie hielp. Maar onverbiddelijk kwam dat einde dichter en dichter, je kon het horen aan de onregelmatige ademhaling waarbij ze soms tot een halve minuut lang niét meer ademde, de onregelmatige hartslag die tot juist boven de twintig was gezakt, de bloeddruk die onder de tien was gekomen én eveneens door de vriendelijke verpleegster die steeds maar in de beurt bleef en óns vroeg of het nog wel ging
steeds maar al die verrekte alarmen uitschakelde. Tot ze plots zei, hoe ze het wist is en blijft mij een raadsel, kijk dit is haar laatste ademhaling, en nog één keer zagen we haar inademen, haar hart klopte nog een keer
en
.nog een keer
nog één keer, en gedaan, het was voorbij, fini, mijn moeder had mij voor het eerst in haar leven in de steek gelaten, maar
ze kon er écht niets aan doen.
Even vóór ze stierf wist ik dat Remi (haar broer) bij haar was, eveneens Pa (haar eerste man) met twinkelende oogjes, Monique (haar eerste kind), Charles (haar jongste broer), Georges (haar tweede broer), metje en Kamiel (haar moeder en vader), Geert (haar kleinkind), en in de verte zag ik als door een mist nog een heleboel mensen staan die haar zouden begeleiden en verwelkomen in die nieuwe betere wereld waar ma nu naartoe zou gaan.
En dan begint het hé, ik kan jullie garanderen, je voelt je verloren, ontheemd, in de steek gelaten, oneindig bedroefd, je wilt alleen zijn
én toch weer niet, alleen het besef dat je nog steeds omringd bent door liefhebbende mensen zijn als balsem op die diepe hartwonde
.
Een zoon die zoals reeds zoveel zoons zijn moeder verloren is.
|