Het gebeurde eens dat twee jongetjes tegelijk
ontvangen werden in het verborgene van een baarmoeder. Weken gingen voorbij en
de tweelingen ontwikkelden zich. Naarmate hun bewustzijn groeide, lachten ze van
pure vreugde: "Is het niet geweldig dat wij ontvangen zijn? Is het niet geweldig
om te leven?"
Samen onderzochten ze de wereld waarin ze
leefden. Toen ze de navelstreng van hun moeder ontdekten, die hun leven gaf,
zongen ze in blijdschap: "Hoe groot is de liefde van onze moeder, dat ze haar
leven met ons deelt."
Naarmate de weken in maanden vergleden, merkten de
tweelingen hoeveel ze allebei veranderden. "Wat betekent dat?" , vroeg de ene.
"Het betekent dat er straks een eind komt aan ons verblijf in deze wereld, " zei
de ander. "Maar ik wil hier helemaal niet vandaan, " zei de eerste, "ik wil hier
altijd blijven." "We hebben geen keus,"zei de ander. "Maar hoe kan daar leven
zijn?", antwoordde de eerste. "We moeten immers de levensstreng loslaten, en hoe
is leven mogelijk zonder die streng? Bovendien hebben we wel bewijs dat hier
anderen voor ons waren, maar geen van hen is ooit teruggekomen om ons te
vertellen dat er leven na de geboorte is. Nee, dit is het einde."
En zo
werd de eerste door en door wanhopig. "Als ontvangenis eindigt in geboorte, wat
is dan het doel van leven in de baarmoeder? Het is zinloos. Misschien is er wel
helemaal geen moeder." "Maar er moet toch wel een moeder zijn, " wierp de andere
tegen. Hoe zijn wij hier anders gekomen? Hoe blijven we anders in leven?" "Heb
jij onze moeder ooit gezien?" , vroeg de eerste. "Misschien bestaat ze alleen
maar in onze verbeelding. Misschien hebben wij haar bedacht, omdat die gedachte
ons een plezierig gevoel geeft."
En zo waren de laatste dagen in de
baarmoeder vervuld van diepe aanvechting en vrees. Eindelijk kwam het moment van
de geboorte. Toen de tweelingen hun wereldje hadden verlaten, openden ze hun
ogen. En ze huilden van pure vreugde. Want wat ze zagen overtrof hun stoutste
verwachtingen.
"Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft
gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bereid voor hen
die Hem liefhebben"(1 Cor. 2 :
9)
|