Met wie had hij gevochten toen hij in die zandige
boksring kreunend ontwaakte? Veel kwam er niet
uit: zwartblauw, stamelde hij, vlijmend, tijdloos
geen zinnig woord. Daarna moest hij lopen; mank
en zuchtend leek hij het land te meten, verdeelde
het en markeerde met stenen: Bethel, Pniël, hij
fluisterde namen. Toen zijn tijd tot het uiterste
gerekt was, bleekblauw, begroef men hem waar
hij thuishoorde. Ver weg van zijn liefste vrouw.
Vier levens had hij gehad, zeiden ze, al wat
hij wenste had hij verkregen, met list, kracht en
twist. Toch stierf hij: een verliezer, verlanger.
Anna Enquist
|