Het roodborstje. Het roodborstje tikt aan het venster: tin ! tin ! En zegt: "Ach, doe open en laat mij er in. Doe open, lief meisjen, 'k weet anders geen raad, Zoo sneeuwt en zoo waait het hier buiten op straat; Ik sterf van de koude, toe, laat mij er binnen, k Zal zoet zijn en allerlei grapjes beginnen."
Het meisje deed open en gaf, op haar schoot,
Aan 't roodborstje suiker en kruimeltjes brood;
Wat was het vogeltje toen vrolijk !
Het sprong en danste op haar' schouder,
Het piepte en zong,
Het vloog van de tafel de kamer in 't ronde,
En dankte 't lief meisje, zoo goed het maar konde.
Maar toen het daar buiten zoo koud niet meer was,
En 't zonnetje scheen, zat roodborstje voor 't glas,
Het speelde niet langer, maar keek door de ruit,
En piepte zoo droevig. Als wou het er uit.
Het meisje deed open; wip ! Vloog het daarhenen,
En was één, twee, drie in de boomen verdwenen.
|