In het vergezicht van de hemel dicht bij de regenboog vloog hij in de spons van de wolken met in zijn pink zijn zoon de jonge leerling-vogel die ontdekte voor het eerst hoe onbegrensd zijn melkweg was. Dan kwam de kunst op de lucht spiraalvliegen, zweven het vogekind bang om te beven spartelde even
en ik, bij al dat wolkenlezen besefte dat ik een pechvogel was
Op je knieën voor je bed prevelde je ochtendgebeden, paternosterbollen lang. Ingetogen bewandelde je Zijn weg, met Hem aan je zijde, van de duivel geen spoor.
Godschuchter liet je je leiden door Zijn tuin van vruchtbaarheid. Je baarde en bracht groot.
Van ochtend tot avond was werken je doel, het was je heilig en veilig.
Een mooier vrouw heb ik nooit gekend, met zilverjuwelen
in haar lokken, haar lange zwarte lokken, haar blozen zonder poeder
Februari ijlt van de vrieskoorts terwijl grijze wolken huizen in tengere bomen en in mijn hoofd geen vogel die zin heeft om te fluiten mistroostig verdwijnt een dag omdat iedereen gebukt gaat net als mijn kater op zoek naar warme stralen al was het maar een streepje lig ik overhoop met de zon die de winter gijzelt omdat zij die mooie sneeuwman wel zitten zag. Hopelijk smelt hij voor haar
Slaap nog maar een beetje op jouw waterbedje straks word je meegezogen en spoel je aan op het strand van de mensenzee je hebt niet veel mee schrik niet wanneer je ons in een hemd en broek en een jas aan ziet ook jij krijgt je eerste pakje aan even zacht als je moeder al gauw zul je weten dat je slapen mag en eten terwijl wij kijken hoe je bloeit. Het geeft niet als je de wereld naar vindt en in de wolken wil leven doe maar...