WE LEVEN NOG IN DE TIJD VAN TOEN
HET WAS DE TIJD DAT WE ALLES NOG ZELF KONDEN DOEN
NU HEBBEN WE OOK IN HET KLEINE KAMERTJE HULP VANDOEN
NOGAL GOED DAT WE NU ENGELEN VAN KINDEREN HEBBEN
DIE WETEN WAT WE GRAAG HEBBEN
WANT ZO MAKKELIJK ZIJN WE NIET, WE KUNNEN ZAGEN
MAAR ALS WE ONS GOESTING KRIJGEN HOORT U ONS NIET KLAGEN
WE HOREN ALLEEN DINGEN DIE WE GRAAG HOREN
MET EEN APPARAAT GAAT HET NAAR BEHOREN
IN DE LEDEKANT GAAT HET NOG ZELDEN OP EN NEER
HELAAS HET IS NIET MEER ALS WEL EER
LEKKER ETEN DOEN WE NOG MET PLEZIER EN SMAAK
MAAR FRIETJES MET STOOFVLES IS ALTIJD RAAK
EEN SLAAPJE EN KOFFIE JUIST NA DE NOEN IS ALTIJD GOED EN WEL
WANT STRAKS KOMT DE DOKTER KIJKEN NAAR ONS OUDE VEL
EEN ONGELUKJE IS RAP GEKOMEN EN IS ONS BROEKJE NAT
WE MAKEN ONS GEEN ZORGEN SO WHAT
MAAR WE ZIJN GELUKKIG TEVREDEN EN BLIJ
MET ONZE KINDEREN EN KLEINKINDEREN ERBIJ
NOG 10 JAAR LIGT ER ZO WIE ZO IN HET VERSCHIET
GEZOND EN WEL MET EEN PIJNTJE HIER EN DAAR, WIE WIL DAT NIET.
Gedichtje van
ROCOR
|