Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
Vander Meersch Modest: Geboren op 19 april 1813, was de broer van Pieter August.
Ook hij liet een boekje drukken bij Casterman Doornik. “Notice sur le Tiers-orde de Saint François, par M.l’Abbé Vander Mersch, directeur des Pénitentes, dites Sœurs-Grises, à Werviq, 16 bl.18°
Directeur van Wervik en missionaris van het bisdom voor heiligenzending.
Pastoor te Woesten, alwaar hij komt te overlijden op 17 juni 1882.
Een van onze voorgangers was niemand minder dan Kamiel Vallez, een thuiswever, pijpenroker, liefst in een stenen pijp, ik kan het weten, ‘k heb er nog spijt van dat ik ze niet allen heb bij gehouden, welke uit de grond zijn boven gehaald. Maar vooral was hij een verwoed vogelvanger. Op het menu gaf hij de voorkeur aan spreeuwen. Ze waren zeer lekker om te eten. Vanuit de achter venster had hij een verzicht op den open kouter, tot aan de “Plaatse molen” of den molen van Vandemeersch nu den molenkouter.
Toen was er nog geen sprake van een hotel zoals nu, toen dat den eenarm, de “gazette bedeler” er kwam, stond daar een klein kotje voor wat “logting” matreaal er in te plaatsen. Nu noemt men dat een tuinhuis. De man had dat naar zijn behoefte niet van doen en met enkele honderd franken minder pacht werd het kotje afgebroken en vervangen door een varkenskwekerij, wat later zou het een kolenhandelaar zijn, en nog later wat het nu is “hotel”. De doening waar ik over spreek was een tweewoonst, heel waarschijnlijk gebouw na den brand die gewoed had in de kerk zo een paar honderd jaar terug. In het huis zelf ligt een balk uit 1761, met een houtsculptuur de “ Franse lelie” .
Nu staan er aan de overzijde evens woningen, tot nu toe kunnen we nog de zon zien daar er nog een stuk niet bebouwd is, maar van den berg is er allang geen sprake meer.
Weet, nog lang voor ik daar kwam wonen noemde deze straat de Marksestraat. Dit begon vanaf de straete naar Tombroek, naar de Oude Aalbeeksestraat, deze straat in langs de gebouwen naar Walotex, vervolgens langs den “schreiboom” nu “Renards Capelle” zo naar den café den “Smokkelpot”. Dat was het uiterste punt van Rollegem, ook genaamd den “Lergberghboom”
Die zelfde straat, een aardeweg, is dan een betonweg geworden tot aan de Aalbeeksestraat. En nog later tot aan de “Schreiboomstraat. De wegel die nu nog verder loopt is er een overblijfsel van.
Het klooster had de keuze gemaakt om een school voor mindervalide te bouwen, dan kwam er de meisjesschool en laatst de jongensschool, of minstens een gemengde school van jongens en meisjes.
De straat vanaf de Schepenhuisstraat was de Capelleweg, en deze liep langs de vroeger café “De Krielenier” en den kloef langs de beenhouwerij Vandevenne tot aan de Marksestraat.
Een grote uitbreiding van residentiële woningen op ons dorpsgebied, begrensd door de Rollegemseweg, Rollegemknokstraat tot aan den Segersweg. De gemeente was opgehouden te bestaan, het was voortaan nog een deelgemeente van Kortrijk. In 1947 was het inwonersaantal 2529, in 1974 iets voor de fusie 2545. In 1970 was er 2 ha bos.
Op 30 juni 1976 waren er 215 arbeiders en bedienden, waarvan 51 in twee confectiebedrijven en 44 in een school voor bijzonder lager onderwijs. 71% van de beroepsbevolking was werkzaam buiten de entiteit Kortrijk, Moeskroen, Zwevegem, wat tot de beginjaren zestig was de pendelarbeid naar Frankrijk eveneens van belang.
Sinds de jaren zestig uit de 20ste eeuw heeft er in het gebeuren in onze gemeente een immense evolutie plaatsgevonden. Vele kleine alsook grote boerderijen verdwenen uit het traditioneel landschap, mede door het feit van een sterke verstedelijking en een ongekende uitgroei van een moderne wegeninfrastructuur binnen de gemeente. ik vond in die periode de weg naar Rollegem, die had toen nog zijn eigenheid, een dorp met alles er op en er aan. Burgemeester, schepenen, pastoors en onderpastoors, een prachtig eigen Karakteristiekdorp, zijn eigen grillen, zijn eigen doen, het echte boeren buitendorp, waar het goed is om leven. Zo zou het nog enkele jaren bestaan. Het Rollegem bedoeld als woondorp dat op 1 januari 1977 zou deel uitmaken van de stade Kortrijk.
Vanuit Moen weet je wel daar waar de steenbakkerij, een van de grootste bedrijven was naast den textiel van Bekaert, en de spinnerij gelegen in de Beekstraat. “Meestersputten” waren voor ons als kind een vertrouwd beeld, menigmaal zijn we ze afgedaald om er in te spelen. Het gaf werk aan de mensen, huizen werden gebouwen met stenen, en stenen werden gemaakt uit klei, dus de normaalste zaak. Trouwens de afval van veel gemeenten uit den omtrek kwam ook hier terecht, Moen, St- Denijs, Kooigem Bellegem, Rollegem en wie weet hoeveel er nog waren die blij waren dat ze hier hun “Vuilkarren” konden lossen. Op de plaats, nu De Oude Aalbeeksestraat, ter hoogte waar de huizen een plein voor hun deur hebben, stond er een omwalde hofstede, de hoeve verween, en de wal werd gevuld met het huisvuil van het dorp men noemde die plaats den “Vuilhoop” van de groende dreve. Toen deze was gevuld trok men met de vuilkar naar Moen.
Boeren die gronden hadden waren blij dat ze, deze konden ruilen 1 ha, was twee in de plaats, en wat nog meer. Problemen met grondwater en ander wateren werden opgelost, ik heb nooit protest mee gemaakt. Nu is deze vlakte het IMOG, samen met Harelbeke wordt hier heel wat afval verwerkt, het bezoeken waard.
Ik had daar mijn schooljaren uit gedaan, en nu aan de slag. Maar o wee het noodloot sloeg toe het kanaal Bossuit-Kortrijk moest verbreed worden, grotere schepen moesten kunnen aanleggen, en wij die daar woonden konden uitkijken naar iets anders. Mijn ouders kozen voor een koop te wagen te St-Denijs, ik bleef er wonen tot 1965 te Rollegem zou ik mijn verder leven uitbouwen. We vonden de nu Rollegemkerkstraat, een prachtige ligging. Een ver gezicht ongeoord, vanuit het venster, bij mooi weer konden we den berg in Kain zien liggen, den berg te trinité of den Drievuldigheidsberg. Vlak voor ons huis waren de landbouwgronden van het klooster.
Het klooster had zijn landbouwschool, zijn rusthuis en zijn pensionaat. Het moest toen wel de keuze maken maar dat is een ander verhaal. Voorons telde het uitzicht en daar zou ons nestje gemaakt worden.
We hadden op ons dorp in 1910, 2,52 ha bos, met daarnaast nog 50 aren boomkwekerij en 1ha park of lusthof. We hadden aan boomgaarden 12ha 60a en 58 aren als fruitheesters.
In den oorlog van 14/18 werd er ook in ons dorp heel wat moeten inleveren aan den Duitse bezetter, een daarvan was, in het najaar van 1918 moest de bevolking 268 kgr. appels en 241 kgr. peren inleveren, ook tabak wol en karren en rijtuigen werden opgeëist. Twee bossen werden er ook gerooid om plaats te maken voor aardappelenteelt. Ook het lusthof en de aanwezigheid van serres waren aldaar onbestaande, zelfs geen boomkwekerij meer.
Van de totale oppervlakte van het dorp op dien ogenblik 823 ha 66 a 16 ca. was er 741 ha en 37 ca voorbehouden aan akkerland. Slechts 10 ha was bedoeld voor ongeveer 500 huizen, met een gemiddel van 2 aren per huis.
Op politiekvlak was het de landbouwer die het beleid bepaalde, het was pas in 1927 dat enkele “fabriekwerkers” mee participeerden. Voor de fusie van 1 januari waren de “Fabriekwerkers” in de meerderheid en waren nog slechts twee landbouwers in de wet.
Van 1955 – 1960 breidde de dorpskern zich verder uit in het oude stratenpatroon, de Moeskroenstraat, de Aalbeeksestraat en de Wethuisstraat( Schepenhuisstraat) Opmerkelijk was wijziging van de vroegere pastorie, en den bouw van een nieuwe, en de afschaffing van het oude kerkhof (1962-1969)
Dumortier Bernardus, P: Kanunnikregulier van Drongen.
Geboren in 1736 Hij was pastoor te Landegem van 22 september 1790 tot aan zijn dood 11 juli 1798, in de ouderdom van 62 jaar hij was er 8 Jaar pastoor .
Hij was een Premonstratenzer (Norbertijn) van de abdij van Drongen. Voor hij werd aangesteld werd in Landegem was hij onderpastoor in Nevele. Zijn pastoor was aldaar was Eugeen Somers (°Gent1738) een licentiaat in godgeleerdheid. Deze laatste was pastoor in Nevele van 17 maart 1790 tot aan zijn dood op 6 mei 1802.
In het tijdschrift Het Land van Nevele, jg. 4 (1973), afl. 3 vind men op blz. 142: Bernard Dumortier, praem. (d.i. monnik van de abdij Drongen), van 22-09-1790 tot 11-07-1798 (jaar van overlijden) pastoor van Landegem.°Rollegem 1736. Was voorheen vicep. van Nevele.
Voor wat de groenten betreft in de moestuin had men; kool, ui, prei, peterselie, rapen witte andijvie, bieslook, radijs, wortelen, rode biet, spruitjeskool, schorseneren, selder en asperges.
In den nieuwen tijd werd de landbouw voor een grootdeel seizoenwerk. Zwaar labeur, van zonsopgang tot zonsondergang. Er waren twee soorten werkers, het dienstpersoneel en de dagloners.
De eerste hadden eten op de hoeve en slaapgelegenheid, ze hadden dus slaap een inwoon, ergens wel in de bouverie , maar ze hadden een verblijf. De dagloners daarentegen leefden van de seizoenarbeid met als gevolg dat ze in de winter te kampen hadden met werkloosheid. Voor deze armen bood het telen van aardappelen voor eigen gebruik een soort bestaands veiligheid. Ook de kleine boer de “keuterboer”die eveneens niet breed had. Als welgekomen aanvulling van het bescheiden inkomen was het thuis weven belangrijk. Bij de telling in 1739 waren er hier 33 meesters, 52 knechten en 7 leerlingen. Vijfentwintig jaar later, waren er twee slagers en één herder met 60 schapen, twee molenaars, een molenbouwer en 12 huiswevers elk met één getouw.
Nog tien jaar later telde men op de plaats vijf herbergen waaronder drie met een uithangbord, op Tombroek een drankgelegenheid. En op het foreest was op de hofstede Brou was een herberg die hij open hield.
In 1765 telde ons dorp 1572 inwoners, eenentwintig jaar later was het al tot 1949 opgelopen.
Er werd eens een onderzoek( 1793) ingesteld naar mensen, die in ons dorp een fortuin hadden van meer dan 20.000 frank, het waren drie grondbezitters, die elders woonden, het ging om het “Goed te Bottelrie met een oppervlakte van 27 ha, met een waarde van 26.000fr. Het “Goed te Brasseye” een oppervlakte van 42 ha goed voor 43.700fr. en het “Hof van Rollegem” 34 ha en een molen samen goed voor de totaal waarde van 49.700fr. Een korte tijd nadien was er een lijst van alle eigenaars van Rollegemse gronden, hoeven en molens welke woonden buiten de kasselrij Kortrijk, ongeveer 203 ha waren in het bezit van een 25 vreemdelingen, of niet ingezetenen.
Een jaar na de Belgische onafhankelijkheid , telde ons dorp 2218 inwoners. Hier was nauwelijks een rol van betekenis betreffende industrialisatie, het dorp evolueerde zeer langzaam. Omstreeks 1850 waren er een 50 tal huizen rond de plaats en het kerkhof, Tombroek was bijna geheel onbewoond, evenals de zuidzijde van de Rollegemkerkstraat. De Wethuisstraat en de Lanteweg.
Er kwamen in de tweede helft van de negentiende eeuw enkele nieuwe impulsen, de vestiging van het klooster, de gemeenteschool, den aanleg van de Aalbeeksestraat in 1880, en den buurtspoorweg van Kortrijk-Moeskroen. Een grote nieuwigheid vormde de oprichting van huizen met verdieping op en bij de plaats. In die periode vormde dit zelfs een statussymbool. Ook op de wijk Tombroek en Forest nam de urbanisatie zienderogen toe.
zoon van de griffier Jan en van Pierijntken, Pieternelle (Petronilla) Libbrecht geboren op 8 juli 1635.
Onderpastoor te Moorsele in 1660. Zijn brieven voor Moorsele zijn door de bisschop van Doornik getekend te Wez den 13 juli 1660, in het jaar 1665 vinden wij hem nog in Moorsele.
In het jaar 1670: te Kortrijk, was hij “priester en de visiteerder van St. Maartens”
Zoals je vast stelde waren al deze tienden in handen van de kerkelijke overheid.
De pastoor van Bellegem bezat te Rollegem de foreesttienden gegeven op 9 bunder, daar haalde hij zes schoven per honderd. Het tiende werd hem geschonken door de bisschop van Doornik. Omwille van dit recht was hij verplicht 262/9885sten bij te dragen in alle kosten voor het onderhoud van de St- Antoniuskerk.
De Groeningenabdij ontstaan kort voor 1226, ze bezat oorspronkelijk enkele renten. In 1294 Had ze een jaarlijkse rente van 84 rasieren witte haver, twee solidi Vlaams, 4 kapoenen ( mannelijke kip die gecastreerd voor ze geslachtsrijp zijn geworden. Een gesneden haan, gemakkelijk te herkennen , geringde ontwikkeling van de kam en kinbellen, hals en zadel behang en lage staart dracht.) zijn en zeven hennen. In de 15 eeuw werd de eigendom in het dorp aanzienlijk uitgebreid door het verwerven van” gheabbondoneerde landen”. De aankoop was mogelijk door het niet betalen van de verschuldigde renten door de eigenaars van een aantal percelen. Aldus kocht de abdij 3200 roeden land in 1400, en nogmaals 1100 roeden in 1418, en nogmaals 2419 roeden. Bovendien kon de abdij zich enkel “ bastaardgoederen “ toe-eigenen, zoals bij het overlijden van Beelkin Duerwaerder in 1457 2600 roeden akkerland, 1 bunder en 100 roeden, en daarbij nog zeven percelen met een gezamenlijke oppervlakte van 3500 roeden. Alles bij elkaar ging om 6 ha en 8a.
“Bastaardgoederen” was een middeleeuws recht dat dateerde uit de tijd van de “horigheid” ( cijnsboer). Horigen waren onvrije personen die gebonden waren aan de gronden van de heer. Het waren geen slaven, maar zij mochten hun landerijen niet verlaten. Zodra de heer zijn landerijen verkocht waren de “Horige” bij de koop inbegrepen. Het recht van keurmede hield in dat de heer uit nalatenschap van zijn keurmedige het beste deel mocht nemen. Soms sloeg het recht van keurmede op het hiervoor genoemde recht op bastaardgoederen.
Toen kende men ook benamingen van hoeven; “ Goed te Brasseeye” (1466) het “Goed te Bottelrie” (1443) het “Goed ter Beke” (1496) het “Goed te Booskins” (1443) de “Stede te Cauweliers” (1498) de leenhoeve “s’Costers” in 1498, het leengoed “Te Courchelles” in 1439. Het “goed te Cromelins” in 1496 en het pachtgoed “De Helle”. En het “Goed ter Mersch”, “oostacker” “ter buerie, ter scotter en “te Courplin”. Men kende ook het”’t te Galgrans” “te Mele”, de “Praiterie”, “te Jouvenelle” en “den plattenfosse” en “ het Renthuys”
Dit alles was ontstaan door in de 11de eeuw veel bossen welke gerooid werden. Bij het begin van de 13de eeuw kwam er controle op het vellen van bomen, tegen 1250 was het ontginnen van bossen tot staan gebracht.
Het overgrote deel van onze dorpelingen leefde van de landbouw en de veeteelt.
Onze oudste bevolkingsgegevens, dateren uit 1469, we telden toen 96 haarden, waaruit men een bevolking van ongeveer 480 inwoners kan afleiden.
Op het vlak van “alaam” kende men een “éénstaartsploeg”, een “waleploeg” of een “wielploeg”. Men sprak ook over een “zole” of “zeule”. Men had paarden of ossen voor dat werktuig.
Naast de ploeg was ook de “ege”, welke vaak te “lijve” werd getrokken. Ze hadden ook klein “Alaam” zoals Bijlen, sikkels, zeisen, rieken gaffels, enz.
Voor het dagelijks brood waren er de tarwe, en rogge. Voor het brouwen van bier gerst en haver. Ze hadden een ook een mengeling van tarwe en rogge, beter gekend als “mesteljoen” of “masteluin”
Rollegem bezat ook heel wat “meerschen” of weiden, daarnaast was er ook den “dries” welke in feite een kunstmatige weide is, bezaaid met hooizaad, ook “etting” of “gersing” genaamd. Er bestond zelfs een “gemene driessen”, dit waren weiden waar het vee van alle dorpelingen naartoe kon. Dit volstond natuurlijk niet om al het vee gans het jaar te voeden. Vandaar dat iedere Rollegemnaar het recht had om hun vee op braaklanden van de parochie te drijven.
Er werd ook tabak gekweekt, rapen, koolzaad, erwten en klaverteelt.
Men bezat dan ook melkvee, welke zorgde voor de productie van verzuurde melk, bekend als “wrongen” later vervangen door karnemelk. Schapen, geiten, varkens en pluimvee, zoals kippen, ganzen.
Dat was vroeger, en nu alle mensen van bij ons kunnen lezen en schrijven, de pastoor die niet meer de geleerdste mens op de parochie is, leken, diakens, vrouwen denken soms het beter te weten, den omekeer hangt in de lucht. Wie denkt er nog aan zondagsplicht, zondagsrust, er hoeven geen donderpreken meer. We weten het beter? Dat de pastoor alleen nog de sacramenten kan toe dienen, of de eucharistie kan opdragen, is voor velen onderons, in deze tijd, niet meer denkbeeldig. Vandaar, mannen, vrouwen iedereen heeft toch het recht om priester, pastoor, bisschop of paus te zijn? ’t Is een job lijk een ander of niet soms? En toch zou die Jezus het werkelijk zo gezien hebben? Zou Hij het ons, op die manier van nu voordoen? Een vrouw als priester, zal het dan beter zijn? Een gehuwde man, die zijn plicht aan vervullen is en een mens opsterven, kan men twee heren ( vrouwen) te gelijk dienen. Was het uiteindelijk de vrouw niet die de man verleide in het aartsparadijs? Of is men nog steeds er niet toe in staat om de Bijbel in de toen geschreven taal letterlijk en figuurlijk te vertalen? Is de man/vrouw of omgekeerd gelijk? Was het een man welke de allerhoogste op de wereld heeft gezet? Waarom o vrouwe wil je gelijk zijn aan een man? O man wil jij gelijk zijn aan een vrouw? Gij zijn niet gelijk en dat zal immer zo blijven, acht u gelukkig o gij wie je ook bent. Priester worden zal Hij wel bepalen.
Gedenk o mens dat gij mens zijd, en blijf zoals ge zijd, klein gelovig.
Toch hadden we vroeger vele mannen die er anders overdachten, en die Jezus onvervalst gingen volgen, en waar we hier ook hulde willen aanbrengen, hopende, dat de toekomst hier over raad zal geven.
Mogen zij die Jezus willen volgen, ons opnieuw het vertrouwen schenken, en geloven in de leer van hun Meester. Wie zijn wij om daarover te kunnen of te mogen oordelen? Is het niet zo “oordeel niet wil je zelf niet geoordeeld worden?”
De “Te Dry Eecken” had een domein van 5 bunders ( = 7 ha 8 aren 47 ca) het herkenningspunt samengesteld uit drie eiken. Het wordt gesitueerd ten noorden van de kerk, in het zuidoosten van de Bellegemstraat, en in het westen van de Kortrijk- en de Kannestraat. Op de noordzijde paalde het aan de hofstede van Jozef Verhaeghe en het land van Petrus De Cuypere.
Het vierde leen heette “Ten Pommerie of Pollerie” ( = polder of ingedijkt land) het was 3,5 bunder (4 ha 95 aren 93 ca ) het terrein lag ten westen van de Lampestraat, ten oosten van de Schreiboomstraat en ten zuiden van de Aalbeeksestraat. Omstreeks 1502 wordt een zekere Boudewijn van Ladessoubs als heer van “ Ter Pommerie” vermeld.
“Ter Bottellenie (= grafelijke kelder) is net als de vorige een hoofdleen gehouden door het kasteel van Kortrijk. Het bedroeg in 1356 18 bunders (= 25 ha, 50 a en 52 ca ). Het lag ten noorde oosten van het hof van Rollegem tegen de grens met Bellegem. Aan de noord zijde aan de heerlijkheid ten Berghe. Op dit foncier welke in de vijftiende eeuw uitbreide tot 20 bunders of 28 ha 33a 91 ca was er een hofstede met omwalling. Naast de hoofdlenen waren er ook een aantal achterlenen, ondermeer Ten Sourbrouck of te Cammelins, ter Coniginne het foncier ( het froncier was een term uit het middeleeuws leenrecht, een gedeelte van een heerlijkheid dat bewoond of ontgonnen werd door de heer zelf. Een horigen boer, is een cijnsboer. Een Vroonhoeve is een hoeve van de landsheer.
Een achterleen genaamd “Ter Coninginne” had een froncier van 5 bunders of 7 ha, 8 a, 47 ca. Gedurende de periode 1470- 1502 kwam het in handen van de familie De Coninck, en de van den Berghe.
Een achterleen welke paalde ten westen van de straat met Tombroek naar lerberg of Kreupelstraat, had de naam Assche en Te Gravere of “ Ten Harenackere het was een ploegakker van ongeveer 3 bunder 7 honderd groot. Het was samengesteld uit 10 percelen land en weide. Het Rollegemse achterleen Callewaerts Bosh had een foncier van 5 bunders 3 vier of 9 ha, 21 a en 2 ca. Jan van Halewijn, man van Isabel Denys, was heer van Callewaerts Bosch.
Het hof van Herzeeuw had twee achterlenen, welke in 1502 hield Pieter Adin dit leen in naam van de kerk van Rollegem.
Het hof en Burggenootschap van Kooigem had een drietal achterlenen hier, bij eenenkel had de pastoor jaarlijks recht op 5 razieren haver of 440 liter.
Mosscherambacht met twee achterlenen op Rollegem waarvan een op Tombroek;
Het enige achterleen van De Gruytte, lag te Rollegem en werd de Kerstaigneboom = Kastanjeboom geheten.
Kerkelijke tienden, in theorie moest iedere parochiaan van Rollegem 1/10 van zijn inkomen in de eerste plaats uit landbouw en veeteelt afstaan aan de kerk voor het onderhoud van de geestelijke, de erediensten en de armen. Met andere woorden 1/3 van de tiende-inkomsten hoorde bij het pastoorambt, 1/3 naar de toenmalige “ kerkfabriek” en het overige derde ging naar de armen.
Voor gewassen nam men in de praktijk de 11de schoof, wat neerkwam op een tiende van 9 schoven op elke honderd.
Het leeuwenaandeel van de tienden hoorde in lekenhanden, Rollegemtiende, Brasseyetiende, Brandtiende, Beurttiende, Berghetiende, de Tombroektiende en de Mosschertiende.
Daarnaaast was dan ook nog de Ravensbergtiende, Foreesttiende, de vliegendetiende, het tiende van het kapitel van Doorniek, dat van de bisschop van Doornik en de tiende van de pastorie van Rollegem.
Nadat we onze pastoors en onderpastoors publiceerden, konden we zeker niet nalaten onze eigen inboorlingen in het daglicht te stellen.
Dat er geschreeuwd word om vrouwelijke priesters, of priesters die mogen huwen is geen uitzonderlijk vraag. Wanneer men terugkeert tot het concilie van “Trente” (1545- 1563) welke zogezegd diende tegen protestanten en ketters, maar zekerlijk op de innerlijke zuivering en geestelijke verdieping. Wie waren de bestierders van de kerk? Burgerlijk en kerkelijk? Was de kerk er niet van overtuigd dat iedereen te winnen was voor hun kerk? Was het niet op plaatselijk vlak dat men veel heeft moeten er aan veranderen? B.V. het concilie van Mechelen, welke alles zorgvuldig op een rij hadden geplaatst, wat er in “Trente “ hadden besproken? Kwamen de dekens niet ieder jaar hun parochies visiteren, en werden er geen schriftelijke rapporten op gemaakt? Waren dekens toen reeds onderscheiden pastoors gekozen door de bisschop? Waren de dekens niet het oor en het oog van den bisschop? Waren de gewone pastoors door dat zelfde vuur aangestoken van de Geest of van de apostelen?
Er was toch voor het concilie een algemeen verval ingetreden of niet soms? Heel wat priesters leefden toch in concubinaat, wat met andere woorden wil zeggen:” in een buitenechtelijke samenleving van enige duur” . En in “Trente” drong men toch aan de strikte naleving van het celibaat. Geloof het of geloof het niet, maar een niet onbelangrijke minderheid van de kerkoversten vonden dat het ongehuwd blijven als een verplichting moest worden opgelegd. Omdat volgens de kerkleiders, seksuele handelingen enkel binnen het huwelijk toegelaten zijn. En toen was het ook zo dat er een tekortwas aan priesters, zodat men verplicht was ook de minder geschikte in dienst te nemen. Om dit heuvel op te lossen werd de zielzorg aan paters toevertrouwd. De algemene onzekerheid leid tot zoals nu tot een grote crisis in roepingen. Men gaf aan de priester een grotere opleiding mee, ze maakten hem tot een geleerd mens, een van de geleerden van de parochie. Hij had een zedelijk gedrag, vlot contact in den omgang met mensen, en had ten slotte een grote invloed, want de meesten konden lezen nog schrijven.
Om een idee te hebben over de maten en de munten(die we gelukkig op vandaag niet meer kennen. van de belastingen van Karolingische oorsprong, waarbij de parochianen één tiende van hun opbrengst op bepaalde gronden moesten afstaan aan de kerk voor het onderhoud van de geestelijken, de eredienst en de armen, men noemde dit de heerlijke tienden, een belangrijke inkomst voor de heer en de kerk. De voornaamste waren de graan, vlees en fruittienden. Vanaf de tiende eeuw waren vele van deze tienden ( vooral de stukken bestemd voor de erediensten en armen) in handen van de plaatselijke heren. De kerk deed noeste pogingen in de elfde eeuw om daar een einde aan te maken.
De Kortrijkse bunder, waaraan Rollegem ook aan onderworpen was, had een oppervlakte van 1,416956 hectaren. Deze werd dan verdeeld in 16 honderd lands van elk 885,598 m². Laatste term beduidt in feite “honderd kleine roeden lands” 2en kleine vierkant roede bedroeg aldus 8,85898 m² en vormde één vierde van een grote vierkant roede ( =35,42392 m²)
Zoals met iedere leefgemeenschap is de voeding het primaire bij de mens, en dier, ook hier bij deze bevolking. Een landbouw gebied, vandaar heel wat grote en kleinere hofsteden, zelfs van 1ha tot rond de veertig.
Zo hadden we centraal het “Hof van Rollegem” samen gesteld uit 10 verschillende domeinen gesitueerd in Lauwe, Moeskroen en Rollegem. Dit hof was reeds voor 1287 in handen van de van Halewijn, ridder, langs Fressende zijn echtgenote, die vrouwe van Rollegem was. Aan het hof was er een speciaal recht verbonden. De grafelijke domeinen waren verdeeld in een aantal ontvangstkantoren. Deze waren op hun beurt verdeeld in drie afdelingen: de spijker of graanzolder, de spekkamer, en inningkantoren van de cijnsgronden.
De spijker was de opbrengst in graan en andere landbouwproducten, later omgezet in geld, dat verschuldigd was aan de graaf van Vlaanderen.
In 1514 zegt men dat de heer van het hof “Heere van hoofdredeninghe” was. Wat gewone recht betreft, bleek dat hij, de baljuw een stadhouder en een sergeant mocht aanstellen en maner was van een volle schepenbank.
Laten we nu voor eens en altijd aanvaarden dat de “heren van Rollegem”, niet hun familienaam hebben geschonken aan ons “Rollegem” maar noemde wel de heer van Halewijn.
De heren van Rollegem waren heren van “Rollegem-Kapelle”.
Hij kon lijfstraffen door middel van zwaard, put, galg, rad, gevangenis, stok en schandpaal oplegen alsook geldboetes. Hij kon ook “Waerheden” houden. Dit zijn algemene onderzoeken tot handhaving van de orde. Zelfs een straatschouwing behoorde eveneens tot zijn bevoegdheid. Dit uitte zich in het uitvaardigen van “Kerkgeboden” die eveneens dienden opgevolgd te worden; tegen die dat niet deden, werde sancties getroffen aan de hand van een rechtspraak.
Hij mocht boeten opleggen tot 10 p. par. En de put en de galg als strafmiddel gebruiken ( voor het munt stelsel baseerde men zich op het systeem dat onder Karel De Grote ingang vond. Denarius (denier of penning, afgekort met d) twaalf denarii waren gelijk aan een solidus( schelling, afgekort als s) en twintig soldi vormden een libra (pond, livre; het laatste afgekort als lb. Of p.) Men sprak ook over penningen, schellingen en ponden parisis) (afgekort als p. paar.) Ook de jacht en het visrecht behoorde de heer toe. Zelfs het planten van bomen langs de openbare weg diende met zijn toestemming te gebeuren. Uitzonderlijk heeft de heer recht op de “elfste schoof” alsook op levende tiende.
Vervolgens was het leen van “s’ Coster”(of het goed van de koster) in 1365 bedroeg het foncier 8 bunders (= 11 hectaren 33 are 56 centiare) Vijftig jaar later was het opgelopen tot 10 bunders (= 14 ha 16 a 95 ca.) de heerlijke rente bedroeg 9 razieren ( = 792 liter), 2s. en 2 kapoenen. De inhoudsmaten was als volgt; 1 mund bedroeg 1056 liter. 1 Razier was gelijk aan 88 liter. 1 Havot kwam neer op 22 liter; 1 pint was ongeveer 5,5 liter. Aan het goed waren er geen speciale rechten verbonden.
Broeder Edmond Deltour, lekenbroeder S.J. werd geboren te Rollegem op 28 februari 1863. Vertrok naar West – Bengalen op 12/11/1904 en overleed te Kurseong India op 30 juni 1911
Broeder André Hindrickx, late roeping, wie kent zijn stemmige schilderijen en etsen niet van de kerk of andere stemmige zichten van Rollegem. Als missionaris van Scheut, werkte hij naar Mgr. Vancauwelaert te Inongo Congo . Ontwikkelingswerk van eerste rang. Hij leerde de jeugd stielmanschap aan, zodat zij zouden kunnen zichzelf vooruit helpen. Naast zijn werk het college Kutu LL 11 Rip Déus Congo B.P. 34 doet men beroep op hem voor het schilderen van scholen en kerken.
Uit het gazetje :” ’t staartje van St Antonius zwijnte” Broeder André Hendrikx, onlangs tot vakschoolbestuurder benoemd en belast met het bouwen van een zusterklooster in Belgisch Kongo schreef:
Katholieke missie, Inongo Beste vrienden, ik zit hier op mijn kamer, op 75 m, afstand van het meer en bijna 10 meter boven de waterspiegel. Tussen het meer Leopold II en ons woonhuis loop een weg paralleel met ons huis, zodat wij steeds alle verkeer, meest voetgangers kunnen gade slaan en horen. Zojuist hoorde ik nog een hevig lawaai, ik keek door het venster van muggengaas, en zag enkel een vrouw voorbij stappen, die al dat lawaai alleen miek. Zij was aan het declameren tot haar zelf. Ja, ’t zijn aardige kwasten, of kwastinnen ( bestaat dit woord al?) De laatste tijd heb ik het nogal druk, vooral nu wij met de bouw begonnen zijn van een nieuwe kapel bij de zusters. Ik moet de metsers, schrijnwerkers en briekenslagers tonen en zeggen, met handen en voeten wijs maken dat ze recht en niet scheef werken. Dat ze moeten gele grond gebruiken in plaats van zwarte. Dat ze de nagels moeten op de kop slaan, dat ze geen halve maar een volle kuub moeten verwerken. Dat ze niet te lang moeten nadenken voor dat ze beginnen , en niet te vroeg mogen ophouden alvorens te eindigen, enfin een hele boel dingen die wij heel natuurlijk vinden, normaal, maar waar zij niet zo over oordelen. Ofwel wat meestal ’t geval is, het gemakkelijkste nemen. Zouden de oude Belgen ook zo geweest zijn, dan is het vel veranderd……
De burgemeester was Polydore Declercq, hij woonde in de Munkendoornstraat. Den eerste schepen, was Prudent Carrette, en den 2de schepen was Julien Debels, de secretaris Remi Haerens, en de veldwachter André Vermote. De Pastoor Gustaaf Stemgée, onderpastoor André Desimpel.
Rollegem is zoals reeds eerder vermeld is in hoofdzaak een landbouw gemeente, er zijn slechts drie bedrijven welke we hier even willen beschrijven: Algemene confectie- specialiteit: Beddenlakens en voorschoten. Het werd gesticht door Albert Cardon in 1954. Het omvatte drie verschillende afdelingen: 1 confectie en borduren van huishoudlinnen, zoals beddenlakens, fluwijnen, tafellakens, servetten enz. 2 confectie van nachthemden en voorschoten voor dames. En 3 kinderconfectie: de kleding van baby en van kinderen tot 14 jaar, kleedjes, kostuumpjes, mariniers, shorts enz. alsmede wieg- en bedgarnituren. Sommige van deze artikels droegen het merk CARMATEX. De firma verkocht in het groot. Zij vervaardigden ook stukwerk. De cliënteel lag verspreid over het hele land. Ze stelden een 30à 40 mensen te werk.
Er was ook een kinderconfectie: specialiteit Kleding voor baby. Lucien Libeer, kleermaker van beroep, begon zich in 1959 toe te leggen op de confectie voor kinderen tot 10 à 12 jaar? Speciaal voor baby,s.
Hij vervaardigde artikels zowel voor het alledaagse gebruik als voor geschenken. De productie vindt afzet over het hele land. Het bedrijf telde een tiental personeelsleden.
In 1929 begon Norbert Hoornaert, bijgestaan door zijn broer Nestor, zich toe te leggen op het vervoer van grensarbeiders. Een eerste autobus Ford verzekerde de dienst tussen Bellegem en Tourcoing. In 1930 schafte hij een tweede autobus aan, merk GMC, waarmede hij tevens groepsreizen voor toeristen inrichtte. Het bedrijf nam uitbreiding en beschikte over elf vervoereenheden. ( met totaal 545 plaatsen) Ingedeeld als volgt 3 autobussen voor grensarbeiders, 3 autobussen voor reizigersdienst van de lijnen Moeskroen – Oudenaarde en Avelgem –Oudenaarde van de NMBS en de lijn Berchem _ Avelgem – Waregem van de buurtspoorwegen, en vijf luxe-cars voor groepsreizen naar het binnen en buitenland. Deze cars, alsmede de bussen voor de grensarbeiders, dragen de naam” La Reine de la Route” De stichting van de p.v.b.a. dagtekent van 1959. Sedertdien werken René Hoornaert, zoon van Norbert, en Ignace Hoornaert, zoon van Nestor mede in de zaak. De firma beschikt over een eigen reparatieatelier. Er is een personeelsbestand van 18 leden.
De gemiddelde bedrijfsgrote in den landbouw rond de jaren 1960 was voor de 57 bedrijven ongeveer 11,9 ha.
In 1976 bestond de verkaveling Groenpoort, vanaf de Groene dreef, werden er nieuwe straten aangelegd, rijen bomen van verscheidende soorten en de straat kreeg de naam. Het gevolg was dat er een aantal boerderijen sneuvelden.
Eerwaarde pater Robert Hoornaert Saliziaan van Don Bosco. Geboren op 22 februari 1906. Hij legde zijn eerste geloften af op 29 augustus 1927. Hij werd priester gewijd in Oud-Heverlee op 2 februari 1936 en deed zijn plechtige eremis te Rollegem op 13 april van het zelfde jaar. Hij was leraar en assistent te Luik 1930 tot 1932. Leraar te lubumbashi in Zaïre van 11/ september 1936 tot 1946. Leraar, biechtvader, catechist en daarna verantwoordelijke voor de medewerkers te Sint-Pieters- Woluwe van 1953 tot 1975. Hoe Kristalhelder klonk zijn lach en hoe blij verwelkomde hij met zijn stem, hoe klaar was zijn inzicht.
Jan Demuynck , Eerwaarde pater Acharius Benedictijn. Werd te Rollegem geboren op 24 juli 1878. Hij trad binnen in het noviciaat der abdij St Andries in 1902. Hij vertrok naar de abdij van Rio de Janeiro in Brazilië op 1 november 1905. Eerst werd hij leraar in de abdij van Rio, later Vicaris – Generaal van Mgr. Van Caloen. Ziek zijnde moest hij in 1911 naar Europa terugkeren, doch hij bezweek onderweg, alsook zijn reisgezel Dom Beda Goppert, in de haven ven Belem op 5 februari 1911.
Dom Acharius was een monnik. Eenzaam, ingetogen, met God nauw verenigd leven. “Soli Deo” ziedaar zijn leuze! Ze werd de zijne van het ogenblik af dat hij te Maredsous zijn monniksleven begon. Ze bleef de zijn op het missieveld, waar hij uit gehoorzaamheid edelmoedig de zielen voor God zocht te winnen. Kwam er rusttijd dien bracht hij weerom door in stille afzondering.
In Europa teruggekeerd viel hem geen moeite te zwaar als het de belangen zijner missie gold. Alom ging hij op zoek naar liefdadige harten, om de zo dringende hulp af te smeken. En zohaast het zijn kon nam hij zijn intrek in zijn abdij van St- Andries en viel weer aan het bidden en aan het studeren.
Onweerstaanbaar tot het stilzwijgen getrokken, kon hij toch, als ’t van node was, er aan verzaken en God verlaten om hem weer te vinden in de evenmens, die zijn diensten kwam vragen. Alle luidruchtigheid stak hem geweldig tegen, deze van de stad welke hij zorgvuldig vluchtte, zelfs deze van een grammofoon, die hij een “ lawaaimakend ding” noemde.
Hij was een godvruchtig, onderdanig, verstorvene en moedige monnik in zijn lastig- zwaar missiewerk. In hem trof men een dichter aan, geen dromer, neen. De bossen, beken, rotsen, planten en bloemen raakten zijn hart en deden het opwaarts gaan naar God.
Zijn liefde voor zijn medebroeders was hartelijk en dienstvaardig. Hij was overtuigd van de St- Augustinus spreuk: “ Si vis amaris, ama” Wil gij bemind worden, bemin. En zo won hij alle harten.
Toen hij voor de tweede maal naar zijn missie terugkeerde schreef hij aan zijn gewezen novitiemeester: “ Wat ik nog verlang, is nader bij God te geraken en mij tot den dood voor te bereiden” God heeft hem in zijn eeuwig gelukzalig verblijf geroepen om hem naar verdienste te belonen.
Mocht zijn stichtend voorbeeld talrijke monniken zendelingen verwekken, die zoals hij Dom Acharius het inwendig leven liefhebben en verdoken werken aan eigen heiligmaking en aan de zaligmaking der zielen.