Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
Ook trouwen met den tekst in goede in kwade dagen lezen we vanuit de gazette, zette voor sommige heren een danige bekommernis dat ze zelfs kuisheidsgordels bedachten. Deze dingen werden aan de vrouwen opgelegd om bij een lange afwezigheid van de brave man of vriend “onaangeroerd” te blijven. Dat “ding” was dus een beveiligingsmiddel tegen overspelige “inbraak”
Het object bestaat uit een in leder of smeedijzer gemaakte lendengordel, die voorzien was van wel bepaalde al dan niet versierde openingen voor de dagelijkse behoeften. Het instrument in kwestie werd met behulp van een kogelhangslot beveiligd, waarna de man met een gerust gemoed vandoor ging.
Dit object zou rond het jaar 1400 uitgevonden zijn in Italië, vandaar de benaming Florentijse gordel.
Ook heel wat sprokkelingen rapen over vruchtbaarheid uit onze gazetten, onder ander: dat in de Haute Marne mag een schotel dorperwten op een huwelijksmaal niet ontbreken. Het gebruik zou zijn oorsprong hebben in de Keltische vruchtbaarheidssymboliek, waarbij “erwtenkorrels” voor “ sperma” staan. In Duitsland behoren erwtenschotel in 1274 tot het bruidsmaal, want het zou de vruchtbaarheid aanzwengelen.
Korrels werden over het bruidspaar uitgestrooid, wat wel eens vergezeld ging van de niet mis te verstane wens van “ Geluk en rijke kinderzegen”.
Op Goede vrijdag was een oud gebruik dat men met een zak erwtenkorrels tegen de stam van de fruitbomen te slaan. En met kerstnacht liet men de hoenders erwten pikken, want ze zouden meer eieren leggen.
De Peulerwten werden in verband gebracht met het liefdesspel. Het genot van deze culinaire gewaardeerde groente werd spreekwoordelijk met minnelust vergeleken. Zo zegt een spreekwoord: “ Groene peulen en jonge vrouwen is een zachte spijze om te verdouwen”.
Monografie van Rolleghem: bevond zich ten noorden van de kerk: zo hadden we de Bellegemstraat, W de Kortrijkstraat/Kannestraat.
Fonds D’Ennetieres: cfr. 2400 (1764) Situering op plan.
P. Boncquet: Heerlijkheid en Leen in de roede van de dertien parochies, blz. 129: het punt waar dit leen zich bevond stond waarschijnlijk onder de bevolking bekend als “ Te Dry Eecken” of bij de drie eiken. Een duidelijk herkenningspunt in het landschap was hier opnieuw bepalend bij de benaming van het leen.
Bruine pakken I 6541: een leen en heerlichede genaemt drie eecke gelegen te Rolleghem, wat noord van de kerk. (1782)
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel 5, blz. 596: een heerlijkheid waarvan het fonsier te Roeselare, zich strekkende in verschillende gemeenten; o.a. ook te Rollegem.
Daar vinden we hazel terug dat een nu niet meer gebruikelijk woord voor “Hazelaar” was
Aanwinsten VI 2126: renteboek vander heerlichende van Moorenackere bestreckende op diversche gronden van erfven … f°, n° 17: stick landt ende meersche ghenaemt ’t hanghende stick palende metter oostzijde jeghens ’t halfstick van Jan en Willem Vanderplancke metter zuytzijde jeghens Jan vanderplancke nederste moraelstick, metter westzijde jeghens Willem langhemeersche, ende metter noortzijde jeghens zijn zelfs perboomstick.
Een stuk grond dat omlaag gericht is, dat neerhangt, dat op een glooiing of op een helling ligt. (Woordenboek der Nederlandse taal, deel 5 blz. 2066)
Scabinale II n 430: blz. 151 n 13: palende oost Jan de Crydenare, zuid den boomgaert van Maarten Vandenbussche en Nicolays Fleurkin, west ende noort zijn zelfde lant.
Aanwinsten VI 2126: renteboek vander heerlichende van Moorenackere op diversche gronden van erfven daer afgehouden die ligghen in de prochie van Curtrycke. 1601 p., n° 16: Willem Vanderplancke lants ghenaemt ’t Alfbundere pallende metter oostzijde jeghens Pieter Vanderplancke langhemeerschelken ende zijn zelfs meersch, metter zuytzijde jeghens zijns moraelmeersche, metter westzijde jeghens P. Vanderplancke moraelbusch, ende metter noort zijde jeghens pieter vanderplanckens lant.
Zo genoemd naar de uitgestrektheid van het land nl. in dit geval een half bunder groot.
Ook vanuit mijn gazette kan ik meespreken over de ooievaar.
Kindertjesboom en ooievaar, kool en geboorteschip zijn symbolische voorstellingen die het in de verruimde geboortegrafiek het nog steeds doen. Zoethoudertjes voor kleine vraagstaartjes zijn het allang niet meer. Onze kleuters weten reeds best dat het kindje uit moeders buik groeit. Vroeger in mijn tijd kwamen uit de kool. Jongens uit de rode, meisjes uit de witte kool. In het Limburgse kwamen ze naar het schijnt uit de koolmijnen evenals in het Luikse. Aan de kust en langs de waterwegen kwamen ze per kinderboot. Maar de kinderbrenger bij uitstek dat was de ooievaar. Afgebeeld met in zijn snavel een doek waarin hij de baby vervoerd. Het zou zo ontstaan zijn rond het einde van de 18de eeuw in Duitsland en bij ons overgewaaid begin de 19de eeuw. Ooievaar, lepelaar, lepeldief breng ons kindje in de wieg.
De verbeterde communicatiemiddelen zorgden ervoor dat ook trein, wagen en vliegtuig de kindjes konden meebrengen.
Het geslacht werd sinds de oudheid bepaald volgens het gedrag van de moeder. Naargelang de vrouw rechts of links draagt is het een jongen of een meisje. Men trachtte zelfs het geslacht van het kind bij de geslachtsgemeenschap te beïnvloeden. Zo moest de vrouw haar linkerheup iets hoger houden als men een jongen wilde. Een kindje bij nieuwe maan verwerkt, zou volgens het volksgeloof gegarandeerd een meisje zijn. Wilde men absoluut een jongen dan zei men al gekscheren “ ge moet te bed gaan met de laarzen aan de voeten”, of “ ge moet u muts aanhouden”. De familie welke een meisje wilde beloofden en indien de wens vervuld was , dat hun dochter zeven jaar blauw zou gekleed worden. En dan was nog de proef met de zoutkorrel. Men hield een zoutkorrel tegen den tepel van de aanstaande moeder. Indien het zout niet smolt, mocht ze een jongen verwachten.
Het gezegde dat iemand “ heet gebakerd is” herinnerd aan de bakermat of –mand, waarin moeder en kind konden plaatsnemen en dicht bij het haardvuur kon worden geschoven. De vuurmand kwam later en was voorzien van een rooster waarop kolen werden gelegd. ( de bakermat is gemaakt van stro en kertelen van gekloofde bramen en ze is gevlochten volgens de wereldwijd bekende spiraaltechniek.) In de 18de eeuw moest de bakermat het afleggen tegen het vuur- en luiermand of het laag bakerstoeltje met hoge rugleuning.
De vroedvrouw was eerst louter uit hulpvaardigheid, later tegen betaling. Van een opleiding was er zeker geen sprake, er golden wel speciale regels. Zo moest de vrouw zelf kinderen gebaard hebben. Ze mocht zich zeker niet bedrinken. Het beroep had eerder een slechte reputatie, doch keek iedereen in het dorp met ontzag naar haar op. Men noemde haar de “ vroede” de wijze vrouw. Ook gebruikte men “ vroemoer” of nog “goede vrouw” of kortweg “moer” .
Het gebruik van geboorte kaartjes zou ontstaan zijn in de eerste helft van de 19de eeuw. Aanvankelijk kwamen ze allen voor in het Frans. De Nederlandstalige verschenen pas vanaf 1900. Het oudst bekende dateert uit 1846. Tot 1928 bleven beperkt tot een gedrukte tekst geboorteaankondiging, later duiken motieven op. Het is pas vanaf 1950 dat de namen van de peter en de meter vermeld worden samen met de kraaminrichting.
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel 4, blz. 800: een stuk land, Overleie, te Rolleghem.
Woordenboek der Nederlandse taal deel 5, blz. 469 de goudberg: znw m, mv. en.
Uit: goud in de eerste betekenis nl. de stofnaam, de delfstof, het voornaamste der edele metalen.
Berg: berg waarin goud gevonden wordt. Vb. “Het Gout also het uyt de Gout-berghen comt sonder dat het int minste verwrocht of versmolten is” ., O-I en W.I. voyag. 5,83 b
Goetgebeur/ persoonsnaam. Studie van de Kortrijk persoonsnamen door Frans Debrabandere : uitleg: goetgebeur: bijnaam voor een goede gebuur, het tegengestelde van Quaegebeur.
Kaarten en plannen 37: plan figuratief van de straete leedende van de plaetse van Rolleghem naer Tombrouck ende van daer naer de staete leedende van Mosschroen naer Dottignies. (landmeter Maes 1789)
Monografie van Rollegem: Jan Cannaert had een hofstede tussen het kerkhof en het meulenstraatje. Aan de overzijde van de kerkstraat was er een boomgaard. Achter deze boomgaard bevond zich het disland: De geest.
Fonds D’Ennetieres: cfr. De situering op plan 2400 (1764)
Woordenboek der toponymie Du Flou: deel 4, blz. 526 : de geest: een stuk land, wijk Overleie, te Rollegem.
Verwijs en Verdam blz; 1101: znw. vr.: ofr. Gêst, gast; fri çaest, geest, gast (vanwaar de familienaam Tergast); mnd. Gêst, gast, onl. Gêst; ndl geest; in fri. En gron. Streken gaast, en gast.
Vooral in plaatsnamen vb. Poelgeest; Uitgeest. Oorspronkelijk dorre, onvruchtbare grond, van den stam van ohd. Keisen, onvruchtbaar.
Zie Ndl. Wdl. 835 vgl. op geest. Bep. In de zin van hooge en drooge grond, hooge zandgrond, . . .
Loquela. G. Gezelle, blz. 159: den geest: spook, bijtebout, verkeer, Fr. revenant.
Nederlands etymologisch woordenboek J. De Vries blz. 188 : geest. * ziel, gemoed * “ geestegrond”: in friesgekleurdde dial. Gaast( vgl. Gaasterland) mnl “gheest “ (noordnl), mnd gëst (nhd geest)
Gast ’t hoog, droog land’owfri gaest. Het is hetzelfde woord als het bijv. naamwoord nd gḗst, ofri gãst ‘onvruchtbaar’ waarnaast zonder t oe gaesne ‘onvruchtbaar’ ohd. Keisini ‘onvruchtbaarheid, armoede’
Met andere klankkap ozw gistinn ‘ met spleten door de droogte’, noorw. Dial. Gista ‘zich openen, dun worden van droogte. Men moet dus uitgaan van de grondbetekenis ‘ door droogte scheuren krijgen’.