Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
Hier stond het eeuwen oude o zo trotse cafe " De Lampe" De trots van Rollegem
Dat de heer Egied Vanhoonacker, een boek geschreven heeft in 1986, met als titel “Duizend Kortrijkse straten” en dat hij, de toelating heeft gegeven om uit zijn boek gegevens te mogen gebruiken, mits te vermelden dat het uit het boek genomen werd.
Er bestaat naar het schijnt op facebook iets als zijnde als je van Rollegem bent dan ken je … Die of dat.
Welnu ik ben geen Rollegemnaar maar ik weet dat
Het afgebroken café “De lampe” ook in de volksmond “De Lante” genoemd, reeds bestaande was van in de jaren 1600. En inderdaad al snuisteren in het boek van Egied, vind men: Dat dit café gelegen is in de Lampestraat, Van Sint-Anna tot de Tombroekmolenstraat, en in die straat zouden 75 woningen staan met in 1986, 208 bewoners. In 1901 was het de Lerberstraete en in 1628 de strate van den lerberchboom nar leugne. De lerbergboom stond op den hoek van de Lampestraat -Smokkelpotstraat. Echter de meest voorkomende benaming was de Cruepelstraete naar de aloude herberg “den creupelen “. In 1650 was het Chemin allant de Coutraij à la Creupele en in 1762 Creupelstraete. Volgens den Atlas van de buurtwegen van 1864 was het in Rollegem buurtweg 5 of Kreupelstraat, in Marke buurtweg 7 of Kreupelstraat en in Aalbeke buurtweg 9 of Lampestraat, naar de herberg “De Lampe” op de hoek van de Aalbeeksestraat. In Rollegem was vanaf 1900 Lampestraat voor het gedeelte ten zuiden van de Aalbeeksestraat terwijl ten noorden van de Aalbeeksestraat de Kreupelstraat bleef. Van af ca 1930 werd de Kreupelstraat Sint-Annastraat en vanaf 13/3/1981 is de hele straat Lampestraat aldus Vanhoonacker.
Deze straat is een grensstraat voor Rollegem, Marke en Aalbeke, en heeft een lengte van 3,5 km. Deze weg was in de 18de eeuw een aardeweg welke deel uitmaakte van de weg Kortrijk-Roubaix. In 1959 werd het een betonnen wegdek, vooraf gegaan door een grintweg. De brug over de A 17 dateert van 1980.
Er zou nog een oude en een Nieuwe Lante zijn geweest. Lante komt van lampte en betekent “Lamp”
Gelegen aan de grens tussen Rollegem-Aalbeke-Marke langs de Aalbeeksestraat, is het voornaamste huis de herberg “De Lampe” Naar het schijnt was vroeger dit huis altijd verlicht. Het diende tot verlichting van de smokkelaars, daar hier is juist de grensstreek(douaniers) (bron instituut voor onthaal en public relations)
En nu sinds het begin 2016 is het café met de grond gelijk gemaakt. Wat in de plaats komt zullen we later wel zien.
Antonius, oud en grijs, voelt zijn einde naderen. Voor een laatste maal wil hij al zijn kloosters en alle discipelen nog eens bezoeken voor een laatste aanmoediging en om zijn aanstaande dood te voorspellen. Hij strompelde, schragend op zijn stok van klooster naar klooster om afscheid te nemen.
Hij keerde terug naar zijn cel, en vroeg uitdrukkelijk aan zijn naaste medewerkers, Macarius en Amathas, om hem na zijn dood op een geheime plaats te begraven en het als een geheim mee te nemen in hun graf. Hij wilde niet gebalsemd worden, want dat was een heidens gebruik.
De schrijver vervolgd met zijn laatste woorden in de vorm van een spreuk: “ Ik vrees de dood niet, want ik vrees God niet omdat ik hem bemin. De liefde tot Hem werpt alle vrees buiten” (32ste spreuk)
Op 17 januari 356 stierf Antonius vredig in de armen van zijn twee medebroeders. Hij had de gezegende leeftijd van 105 jaar bereikt. In alle discretie werd het dode lichaam in de woestijn begraven.
Grootse dingen heeft hij echter nooit gedaan, aldus de schrijver, en toch wordt hij “Antonius de Grote genoemd. Hij was wel een wijs en beminnelijk man, een nederige monnik. Gedurende zijn leven is hij veel beproefd geworden maar dank zij zijn sterke wil kon hij alle duivelse hinderlagen ontwijken. Antonius is geen verzonnen persoon maar een historische figuur van uitzonderlijke grootheid op geestelijk gebied. Een Heilige! Hij heeft gezocht en heeft gevonden “De weg naar de stilte” God is niet te vinden in de drukte! Dat is zijn boodschap!
Twee eeuwen na zijn dood, in 561, werd de geheime begraafplaats van de H.Antonius toch ontdekt. Met grote plechtigheid werd zijn gebeente overgebracht naar de basiliek van de bisschoppelijke stad Alexandrië. Maar in 638 werd Egypte veroverd door heidens Muzelmannen: de Saracenen. Uit vrees voor ontheiliging vluchtte men met het lichaam naar Constantinopel. In 980 kon de Frans baron Jocelin de Châteauneuf( zijn afbeelding vind men terug in een galsraam in de abdijkerk Isère.) bekomen van Keizer Constantinus van Constantinopel dat het gebeente van Antonius overgevaren werd van Vienne in Dauphiné aan de Isère, ten zuiden van Lyon. Nog later werden de stoffelijke resten overgebracht naar de priorij van Motte Saint Didier. Sindsdien heet deze plaats Saint-Antoine.
In een sarcofaag rust het stoffelijk van St-Antonius in de abdij van St-Antoine, Isère.
Deze priorij werd het hoofd klooster van de “Orde Van de Heilige Antonius”
Tussen le Vercors en les Chambarands, op enkele kilometer van de Vallei de l’Isère en de route de Grenoble à Valence, te midden de zachte valleien, draaien en kerend, omringd door het oude dorp, vind je de gebouwen van de abdij en de basiliek, een van de oudste kerken van Antonius van zuidwest.
De relikwieën van St-Antonius werden in kleine fragmenten wijd en zijd verdeeld. Een groot deel bevind zich in de abdij van Montmajour bij Arles. De verering begon al zeer vroeg na zijn dood. Al vlug werden de grenzen van Egypte overschreden en breidden zij zich uit van Palestina tot Rome en van Spanje tot Gallië. De verering kende een ware explosie met het optreden van de Antonieten. (Daar komen we dan op terug.) Tussen de 11de en de 15de eeuw zijn door zijn voor spraak heel wat miraculeuze genezingen gebeurd te Saint-Antoine en te Montajour.
Halverwege de Middeleeuwen brak een besmettelijk ziekte uit: “de roos of het “heilig vuur” ook genoemd het “antoniusvuur” De symptomen zijn hevige pijnen alsof een vuur u opbrand.
De huid verschrompeld en krijgt de vorm van donkerrode moerbeziën. Ledematen verrotten, drogen uit en vallen ten slotte af. Als men deze tijdig amputeert volgt gewoonlijk de genezing.
Deze ziekte veroorzaakte verschrikkelijke verwoesting in verschillende provincies in Frankrijk. Om deze vreselijke gesel af te weren stelde men openbare gebeden en processies in. Heel Frankrijk smeekte om bescherming van St-Antonius. De bevolking heeft nooit te vergeefs haar vertrouwen gesteld op de dienaar Gods. Hij kreeg dan overal een uitbundige verering.
Paulus de eenvoudige: was de naamdat H. Hiëronimus later zou geven aan deze heilige.
De eerste christenvervolging brak uit in 243 in de streek van Thebe. Paulus, welke in 228 werd geboren was toen 15 jaar en vluchtte in de woestijn en ging er voor de rest van zijn leven wonen. Hij verbleef in deze afzondering gedurende ongeveer 100 jaar
De Heilige Paulus van Thebe, de eerste eremiet of heremiet, kluizenaar, anachoreet, iemand die in afzondering leeft in een kluis, kluisenarij of hermitage, buiten de bewoonde wereld wonen, ook nog woestijnvaders genoemd, Christelijke monniken.
Op wonderbare wijze bracht een raaf hem dagelijks een half brood. Antonius is hem een paar keer gaan bezoeken? Hij moest telkens smeken om binnen gelaten te worden in de cel van Paulus. Na de begroeting en een onderhouden gesprek bracht die zelfde raaf nu een heel brood. De eremiet stierf in 324, terwijl onze Antonius bij hem was. Paulus had indertijd een prachtige mantel ontvangen van bisschop Athanasius, en Paulus had vroeger de wens uitgedrukt om daarin begraven te worden. Antonius wikkelde hem er in.
Antonius, vond volgens de legende geen gereedschap om een kuil te graven, en er kwamen twee leeuwen uit de wildernis om het zand weg te graven. Toen de put voldoende groot en diep genoeg was, werd Paulus er in begraven. Zijn naamfeest wordt op 15 januari gevierd.
Het onderkleed welke Paulus, voor zichzelf had geweven uit palmbladeren, bewaarde Antonius als aandenken. Enkel op hoogdagen trok hij het kleed aan als piëteitsvol, liefdevolle gedachtenis jegens de overleden vriend.
De grote ketter en priester Arius(256-325) loochende de eenheid van Christus met God de Vader. Hij en zijn leer, het Arianisme, werd veroordeeld in het jaar 325 door het concilie van Nicea of Nikaua, stad in klein-Azië.
De bisschop van Alexandrië verzocht in het jaar 355, Antonius om in de stad te prediken om door zijn invloed de ketters te bestrijden en in te dijken. In kerken en zelfs langs de straten predikte hij de ware leer. Het volk wilde de man Gods zien, naar hem komen luisteren, of zijn kleed kunnen aanraken. Hij straalde warmte en genegenheid uit. Veel sekteleden lieten zich bekeren en stilaan verdween deze dwaalleer.
Daarop poogde aldus onze schrijver; de landvoogd de invloedrijke Antonius met allerlei beloften in Alexandrië houden, doch met een van zijn spreuken antwoordde hij,” Een monnik is gelijk een vis. De vis sterft uit het water. Een monnik gedijt niet als hij de eenzaamheid verlaat.”
Tijdens zijn verblijf verrichte Antonius verschillend wonderen: onder andere genas hij zieken, kreupelen, gebrekkige en deed duivelbezwering. Hij was beroemd en een vermaard man geworden, maar hij ontvluchte alle eer door te verklaren dat niet hij, maar wel Christus de genezingen en de duiveluitdrijvingen bewerkt.
In 311, slechts 6 jaar nadat Antonius de eenzaamheid vaarwel had gezegd om zich aan zijn volgelingen te wijden barste de kerkvervolging los in Alexandrië. Tijdens de regering van de Romeinse keizer Maximinius, de Romeinse soldaten hielden een klopjacht op de christen.
Uit het werk van Vermeulen zien we dat het tijdens de kerkvervolging van Diocletiaan was.
Sinds 286 was er een samenwerking tussen Maximius en Diocletiaan. Uit die samen werking groeide wat door de Christenen: “ Het tijdperk van de martelaren” geheten werd.(303-311)
Het Thebaans-Romeinse legioen bestaande uit Koptische soldaten, weigerde deel te nemen aan de vervolging van hun christelijke landgenoten. Op bevel van de keizer werden deze diensweigeraars allemaal uitgeroeid. Het Romeinse leger zette hun vervolgingswaanzin alleen verder. Onbevreesd, getooid in zijn monnikenkleed trok Antonius er zijn broeders bezoeken die gevangen zaten of veroordeeld tot arbeid in de mijnen en niemand durfde het aan hem kwaad te doen of te hinderen. Hij toonde aan iedereen zijn vurigheid voor het christelijk geloof. Het martelarenschap zat er niet in voor hem.
Petrus, de patriarch van Alexandrië, was de laatste die stierf als martelaar op 24 november 311.
Het jaar daarop was de kerkvervolging, gestopt en keerde onze Heilige terug naar zijn kloostergemeenschap. Eenmaal nog keerde hij terug naar Alexandrië, in 351 om de H. Athanasius bij te staan in de strijd tegen de Arianen, die al veroordeeld waren door het concilie van Nicea in 325. De H. Athanasius (295-373) sedert 328 bisschop van Alexandrië, kwam soms op bezoek bij de kluizenaars. Hij was ten zeerste verwonderd over de levenswijze van de heilige mannen, over hun ascetisch leven van strenge vroomheid.
Wanneer Antonius de streek verliet was het om “buitenkloosters te stichten:” Zo ontstonden nieuwe nederzettingen in Arsinoë, Babylonië in Aphrodita. Het getal kluizenaars in die kloosters groeide steeds aan en bereikte op zeker ogenblik enkele duizenden. Ze baden, vasten, lazen de Bijbel waakten zongen psalmen, en woonden in afzondering in rotsspleten in navolging van hun vader Antonius.
En zo besloot Antonius op zeker dag meer naar het zuiden te trekken, dieper de woestijn in.
Aan de over van de Nijl wachtte hij op een schip dat hem zuidwaarts zou brengen. Terwijl hij daar stond kwam een karvaan met Arabische kooplieden voorbij en deze trokken oostwaarts richting dode zee, en hij sloot zich daarbij aan. Aan den berg Colzinus gekomen op zo’n 25 km van de Rode zee stapte hij van zijn kameel en zocht een geschikte plek om er te verblijven. Ook hier ging hij zich verstoppen om door niemand lastig gevallen te worden, doch na korte tijd vonden zijn discipelen hem opnieuw daar ze wisten dat hij allen spleten en spelonken opzocht. Ze bezorgen hem brood, olijven, bonen en olijfolie. Hij wilde hen niet tot last zijn en vroeg om hem een spade, een bijl en allerlei zaden. Nu kon hij spitten en zaaien en de oogst bracht genoeg op om voor zich zelf te zorgen. Zo was hij niemand tot last.
Doch de dieren kwamen regelmatig zijn groetentuin vertrappelen, en zo verteld de legende: “ Antonius sprak tot de dieren:” Ik heb jullie geen schade berokken. Ga heen en kom hier nooit meer terug!” En ze bleven weg. “Gehoorzaamheid en onthouding temmen wilde dieren!”Dit is een van zijn spreuken. Hij deed ook aan handenarbeid, zoals manden en matten vlechten.
Hij bezocht ook zijn kloosters, en overal werd hij met eerbied en ontzag ontvangen. Bij gelegenheid bezocht hij zijn vergrijsde zuster welke intussen overste was geworden van een maagdenklooster. Zij was begiftigd met een grote wilskracht, was zachtmoedig, innemend en opgeruimd van aard, ruimdenkend en moedig. Wellicht moet ze uit het zelfde hout gesneden geweest zijn aldus onze schrijver.
Zijn leerlingen wilden dichter bij den ouder worden abt komen wonen, uiteindelijk kregen er twee de toestemming om hem regelmatig te komen bezoek op de berg Colzinus, deze heeft thans de naam de berg van den H.Antonius te Deir Mâr Antonius, waar nog steeds een klooster staat. De leerlingen bouwden dicht bij een klooster te Pisper aan de Nijl nu Dar-el-Memum.
910. Stukken betreffende aankoop van grond voor de verbreding van de buurtweg nummer 2 , Tombroekstraat, 1934-1935. 1 omslag
911. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de wegen nummers 2, 4, 1935-1939. 1 omslag
N.B. Met plan.
912. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de scheidingsweg nummer 7/5 tussen Marke en Rollegem, 1936-1938. 1 omslag
N.B. Met plannen.
913. Stukken betreffende riolerings- en wegeniswerken aan de wegen van groot verkeer naar Aalbeke, nummer 147, naar Kortrijk en naar Tombroek, nummer 150, aan de wegen nummers 3, 21, 1938-1959. 1 omslag
N.B. Met plannen.
914. Stukken betreffende asfalteren van de weg nummer 6, Munkendoornstraat, 1951-1960. 1 omslag
N.B. Met plannen.
915. Stukken betreffende onteigeningen voor het verbreden en rechttrekken van de Kerkstraat, 1952-1960. 1 omslag
N.B. Met plannen van rooilijnen.
916. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de buurtwegen, gemeenzaam met Kortrijk, Elleboogstraat en Rollegemsesteenweg, 1953-1956. 1 omslag
N.B. Met plan.
917. Stukken betreffende asfaltering van de weg nummer 4, gemeenschappelijk met Luingne, 1953-1954. 1 omslag
918. Stukken betreffende betonverharding voor de wegen nummers 6, 10, gemeenschappelijk met Dottignies, 1953-1957. 1 omslag
N.B. Met plannen.
919. Stukken betreffende riolerings- en wegeniswerken aan de weg nummer 3, genaamd Kerkstraat en Oude Aalbekestraat, 1955-1963. 1 omslag
N.B. Met plannen.
920. Stukken betreffende verbeteringswerken in de buurtwegen nummers 4, 8, 20, genaamd Moeskroensestraat, 1955-4963. 1 omslag
N.B. Met plannen.
921. Stukken betreffende de buurtweg nummer 4, genaamd Moeskroensestraat, 1957-1958. 1 omslag
N.B. Met plannen voor onteigening en rooilijnen.
922. Stukken betreffende de buurtweg nummer 15, Bellegemsestraat, voetweg nummer 27, Sint-Cornelisweg, 1957-1960. 1 omslag
N.B. Met plannen voor onteigening en rooilijnen.
923. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de weg 7/5, genaamd Lampestraat, 1957-1959. 1 omslag
924. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de buurtweg nummer 10, genaamd Knokstraat, 1957. 1 omslag
925. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de buurtweg nummer 15 en aan voetweg nummer 27, 1957-1961. 1 omslag
N.B. Met plannen; aanleg van een nieuwe weg tussen de buurtwegen van groot verkeer nummer 147 en nummer 150.
926-928. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de buurtweg van groot verkeer, nummer 150, Kortrijksestraat, 1958-1974. 3 omslagen
926. 1958-1962.
N.B. Met plannen.
927. 1965-1967.
N.B. Met plannen.
928. 1964-1974.
N.B. Met plannen.
929. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de buurtweg nummer 10, Knokstraat, 1959-1967. 1 omslag
N.B. Met plan.
930. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de buurtweg nummer 13, 1959-1960. 1 omslag
N.B. Met plannen.
931. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de buurtwegen nummers 11, 12 en 14, 1959-1961. 1 omslag
932. Stukken betreffende verbeteringswerken aan landbouwwegen nummers 7 en 16, 1939-1961. 1 omslag
933. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de wegen nummers 26, 30, 34, 36, 39, 41, 42 en 43, 1959-1960. 1 omslag
N.B. Met plan.
934. Stukken betreffende verbeteringswerken aan buurtweg van groot verkeer nummer 150 en aanleg van een nieuwe weg naar Moeskroen, 1959-1962. 1 omslag
N.B. Met plan.
935. Stukken betreffende onteigeningen voor verbeteringswerken aan buurtweg nummer 15 en voetweg nummer 27, 1960-1961. 1 omslag
936. Stukken betreffende verbeteringswerken en onteigeningsplan van de weg van groot verkeer nummer 150, Kortrijksestraat, 1961-1967. 1 omslag
N.B. Met plan voor onteigeningen en rooilijnen.
937. Stukken betreffende buurtweg van groot verkeer nummer 156, “Kwabrugstraat”, 1962-1964. 1 omslag
N.B. Met plan voor rooilijnen.
938. Stukken betreffende aanleg van de autosnelweg Brussel-Kortrijk A 9, 1962-1969. 1 omslag
N.B. Met plannen.
939. Stukken betreffende aanleg van de rijksweg Kortrijk-Roubaix nummer 903, 1963-1976. 1 omslag
N.B. Met plannen.
940. Stukken betreffende buurtweg nummer 3, Oude Aalbeeksestraat en Marksestraat, 1963-1965. 1 omslag
N.B. Met plannen rooilijnen.
941. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de landbouwwegen nummers 5 en 20, 1963-1971. 1 omslag
N.B. Met plannen.
942. Stukken betreffende wegenis- en rioleringswerken in de wijk Oude Aalbekestraat en voetweg nummer 34, “Kerkstraat”, 1964-1967. 1 omslag
N.B. Met plannen.
943. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de landbouwwegen nummers13, 14 en 15, 1965-1970. 1 omslag
N.B. Met plannen.
944. Stukken betreffende de buurtweg nummer 6 Munkendoornstraat, 1965-1968. 1 omslag
N.B. Met plan met rooilijnen; onteigeningen.
945. Stukken betreffende verwerving van gronden voor de aanleg van een nieuwe straat, uitmondend in de Groene Dreef en voor de verbreding van de Kortrijksestraat en de Groene Dreef,
1965. 1 omslag
N.B. Met plannen.
946. Stukken betreffende aankoop van gronden ter verwezenlijking van het rooilijn- en onteigeningsplan voor de buurtweg nummer 34, Kerkstraat, 1966. 1 omslag
N.B. Met plan.
947. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de landbouwwegen nummers 3 en 7, 1967-1973. 1 omslag
N.B. Met plannen.
948. Stukken betreffende wegenis- en rioleringswerken aan de Kerk- en Schreiboomstraat, 1970. 1 omslag
N.B. Met plannen.
949. Stukken betreffende wegenis- en rioleringswerken aan de buurtweg van groot verkeer, nummer 156, Moeskroensestraat, 1971-1976. 1 omslag
950. Stukken betreffende wegenis- en rioleringswerken aan een deel van de buurtweg nummer 150, gemeenschappelijk met Luingne, 1971-1976. 1 omslag
951. Stukken betreffende aanleg nieuwe rijksweg Deerlijk-Moeskroen, 1971. 1 omslag
N.B. Met plan.
952. Stukken betreffende wegenis- en rioleringswerken in de wijk Tombroekstraat en Weimeersbeek, 1972-1973. 1 omslag
N.B. Met plannen; aanbesteding.
953. Stukken betreffende wegenis- en rioleringswerken in de wijk Tombroekstraat en Weimeersbeek, 1972-1976. 1 omslag
N.B. Met plannen; aanbesteding.
954. Stukken betreffende wegenis- en rioleringswerken aan de buurtweg van groot verkeer nummer 150, 1972-1976. 1 omslag
N.B. Met plannen.
955. Stukken betreffende verbeteringswerken aan de buurtweg van groot verkeer nummer 505, tussen de grens Bellegem en de buurtweg van groot verkeer nummer 147 te Rollegem, 1972. 1 omslag
Den Duivel, zou den spelbreker worden, hij was jaloers over deze volmaaktheid, hij zou alles in het werkstellen om Antonius ten onder te brengen.
De schrijver vervolgt:” Met listen en allerlei vleierijen, trachtte de duivel hem enkele aantrekkelijke drogredenen wijs te maken; hoeveel goede werken hij had kunnen doen met zijn grote rijkdom, En daarbij zou de vervelende eenzaamheid hem eindelijk fataal worden!”
De ene bekoring na de andere diende zich aan, maar Antonius verweer was onmiddellijk breken met alle aanlokkelijke voorstellen en gedachten. Naar mate Antonius groeide in innerlijke rust en vrede, hoe meer de duivel hem onrustig wilde maken.
Hij gebruikte alle middelen om Antonius ten val te brengen. Onder verschillende gedaanten verscheen hij: als zeemonster, huiveringwekende dieren, naakte vrouwen, griezelende wezens, vreemde gedrochten, kwelgeesten, angstaanjagende behaarde misvormende ondieren, lopende bokkenpoten, met klauwen spookverschrikkingen met stierkoppen, met reptielenstaarten met horens en veel solferen zwavel, kortom echt vreeswekkend. Doch Antonius hield stand, hij richtte zijn ogen ten hemel en bleef bidden tot de Heer.
Bij een aanval kreeg onzen Antonius zoveel stokslagen dat hij voor dood op de grond bleef liggen. Zij die hem vonden brachten hem tot bij een kapel, waar ze de ganse nacht bij hem bleven. ’s Morgens kwam hij terug tot het bewust zijn en hij vroeg hem terug te brengen naar zijn cel. Daar aangekomen riep hij tot de duivel: ”Ik Antonius, ben er weer! Ik deins voor u niet terug”Na die stoere taal bleef hij dubbel waakzaam door nog strenger te vasten, nederigheid en gebed.
Zijn dagelijkse maaltijd bestond uit wat weinig brood, wat zout en een paar dadels, hij dronk alleen water. Volgens Butler: Het schrale voedsel dat hij tot zich, en dit voor de rest van zijn dagen, was zes oncen, in water gedoopt brood, een beetje zout en van tijd tot tijd enkele dadels. Later, toen hij oud geworden was gebruikte hij van tijd tot tijd een beetje olie. Hij sliep weinig, verdubbelde zijn gebeden en regelmatig kastijdde hij zijn lichaam. Het ging zelfs zover dat hij ging wonen ineen oude graftombe. Nu ging den duivel tekeer met ijselijk getier, en hem te slaan en te verwonden. Toch Antonius gaf niet toe, en vertrouwde volledig op Gods hulp. God zou hem voortaan meer bijstaan en beloofde zelfs zijn naam “Antonius” vermaard te maken over gans de wereld. Van dan af liet de duivel hem meestal met rust.
Dat de bekoringen door heel wat kunstenaars werd op doek gezet is niet verwonderlijk, denken we maar aan Pieter Breugel te bewonderen in Paleis Balbi te Genua, of James Encor in het museum of Modern Art in New-York, of nog Salvator Dali in het koninklijk museum Schone kunsten te Brussel om er maar enkele te noemen.
Toen Antonius 35 jaar oud was stak hij de oosterarm van de Nijl over en ging wonen in een oud verlaten kasteel op de berg Pisper. Gedurende 20 jaar zou hij daar in volledige afzondering geleefd hebben. Af en toe brachten vrienden hem wat brood, welke maanden lang goed eetbaar bleef. Hij verbleef er in volledige afzondering. Niemand liet hij nog bij zich toe en zelfs de vriend die hem voedsel bracht moest dat over de muur werpen zonder Antonius te benaderen.
Aangetrokken door de verhalen over zijn heiligheid, kwamen asceten zich in grotten en hutten rond het kasteel vestigen. Het is op hun aandringen geweest dat hij uiteindelijk toegaf aan hun verlangen om onder zijn leiding te mogen leven, en zijn eenzaamheid opgaf.
Butler schrijft over de periode dat Antonius in zijn rotsgraf leefde:’ .. de demon, jaloers over de vooruitgang die Antonius dagelijks miek op weg naar zijn volmaaktheid, stelde alles in het werk om hem te overwinnen.” In den beginnen beproefde hij het met bekoringen die echter geen vat hadden op de kluizenaar en toen kwam hij met de grote middelen voor den dag. Hij verscheen onder de meest afgrijselijke gedaanten. Maar daarmee was Antonius nog niet overwonnen Plots echter aldus opnieuw Butler: “ daalde een hemels lichtstraal op Antonius neer en de demonen namen beschaamd de vlucht! Toen riep Antonius vertwijfeld,” Waar waart Gij, meen Heer en Meester? Waarom zijt u niet gekomen van bij de aanvang van het gevecht? Helaas, Gij zoudt mijn tranen gedroogd en mijn pijnen gestild hebben! En een stem antwoordde hem: Antonius, ik was dicht bij je. Ik heb jouw strijd gadegeslagen en omdat je zo moedig weerstaan hebt aan de aanvallen van je vijanden zal ik je nu beschermen voor al de dagen van je leven en je naam beroemd maken over heel de wereld.”
Rond het jaar 305 besloot hij zich te wijden aan het onderricht van die mensen en hun levensregel voor te schrijven.
De eerste commune, die men het klooster “Phaïum” heette, verdiende bezwaarlijk de naam “Klooster” Het was eigenlijk alleen een verzameling van hutten en grotten die overal in het rond verspreid stonden.
Dit kleine groepje groeide echter stilaan uit tot een bloeiende gemeenschap van eremieten die onder een gezamenlijke regel leefden en waardoor Antonius terecht de naam kreeg van “Stamvader der monniken.”
Gerard vervolgt”Hij legde daar als eerste de grondvesten van het kloosterleven. Hij zelf verbleef meestal alleen in zijn cel om te bidden en streng te vasten en bleef verstoken van ieder contact met de buiten wereld. Niet tegenstaande al zijn strenge wetten en ontbering zag Antonius er kloek en gezond uit, was nooit ziek en leefde gelukkig en tevreden. Een gezonde geest in een gezond lichaam. Zo werd hij vergeleken met een machtige oude beuk. Hij was in alle opzichten een echt voorbeeld voor al zijn discipelen.
Hij die in zijn jeugdjaren niet naar school wou gaan, gaf nu zelf regelmatig les en onderrichtingen in brieven gericht aan zijn leerlingen.
Hij herhaalde vaak hetzelfde, soms in de vorm van vaderspreuken” Denk gedurig aan de eeuwigheid. Waak altijd tegen de bekoringen. Stel u steeds te weer tegen de aanvallen van de duivels. Breng uw dagen door in gebed, met strenge vasten en doe goede werken”.
Van een twintigtal brieven welke hij schreef zijn er slechts zeven bewaard gebleven.
Van de H. Hiëronimus kon men later vernemen dat Antonius inderdaad schriftelijk connecties onderhield met al zijn kloosters in de vorm van onderrichtingen en spreuken.
Gretig dier, beestachtige afgrond, wellust van het vlees, smartelijke tweestrijd, vlammende hartstocht, onoprechter trouw, praatzieke tong, gewapende furie, vurige afgunst, baaierd van roddel, bekoorlijke pest, monsterachtige leugen, veroorzaakster van schipbreuk, aanstichtster van haat, eerste zondares, onruststookster, ondergang van koninkrijken, woud van hoogmoed, grimmige tirannie, IJdelheid der ijdelheden, nietsontziende gedrevenheid, beeld van afgoden, jaloerse na-ijver. De bovenstaande vertaling uit het Latijn van een “ alfabet van vrouwenondeugden” uit 1450 is een weinig vrouwvriendelijke voorbeeld van de opvattingen die men in den tijd had over vrouwen. Het is afkomstig uit een moraaltheologisch werk van een zekere Antonius. Het werk is eeuwenlang herdrukt en nam in die tijd een vooraanstaande positie in. Antonius verantwoordt de opname van het alfabet in zijn boek met de noodzaak van een waarschuwing tegen het verderfelijke in de vrouw. Hij verklaart echter ook uitdrukkelijk dat het alfabet niet voor alle vrouwen geldt. Er zijn, zelfs in zijn visie, voortreffelijke vrouwen, waartoe natuurlijk in de eerste plaats de maagd Maria gerekend moet worden.
Het staat vast dat in het alfabet genoemde ondeugden van de vrouw in die tijd zeer bekend waren. Het waren geen vrijblijvende gemeenplaatsen, maar geaccepteerde denkbeelden. Dat leest we in de gazette.(20/1/1983)
We geloven niet dat deze zekere Antonius den onzen zal geweest zijn, want volgens de Gerard was “ het land van onzen Antonius, Egypte een geschenk van de Nijl, het land van de reusachtige piramiden, van dorre woestijn, hij werd er geboren, hij heeft er geleefd en is er gestorven.
En hij beschrijft hier verder, Egypte welke gesitueerd is in het noordoosten van Afrika, westwaarts van Palestina. De Sahara, een onmetelijke woestijn over heel Noord Afrika, welke reikt tot aan de Rode zee. De woestijn welke doorsneden word door een strook van 50 km breed en 1000 km lange landstrook, welke regelmatig overstroomd wordt door de Nijl en daardoor een vruchtbaar gebied afzet en het bewoonbare Egypte vormt. In dit dal van de “hemelse Nijl” bevinden zich steden en dorpen, alsook een enorme schat aan kunsten: reusachtige piramiden, verbazingwekkende sfinxen, monumentale tempels, het artistieke hoogtepunt van de Egyptische kunst! Al deze gebieden rond de Middellandse zee waren in het begin van onze tijrekening bezet door de Romeinen. Het vaderland van onze Antonius een Romeinse provincie bestond toen uit twee delen: Opper Egypte met Thebe als hoofdplaats en Neder Egypte met als hoofdplaats Memphis.
Buiten het Nijldal was enkel wildernis en woestijn. Hier waren de overblijfsels te vinden van de vroegere steengroeven waar de heersende Farao’s stenen lieten houwen om hun piramides en tempels mee te bouwen. Het is precies in dit woest gebied dat de diepgelovige kluizenaars zich kwamen vestigen. Of ze hier lang vertoefden, meestal tijdelijk, zelfs na enkele dagen, hoogstens na een jaar keerden ze al terug naar de bewoonde wereld.
. Zij voor het materialistische of wegens herhaalde christenvervolging. De eerste kluizenaar welke hier langer verbleef was de H. Paulus van Thebe. Hij verbleef in een schamele grot van zijn 15het levensjaar tot aan zijn dood. Hij werd 113 jaar oud!
Hier zou onzen Antonius meestal verblijven en rondzwerven na zijn vertrek uit zijn geboortedorp Come.
Hij werd er geboren in het jaar 251, het dorp noemt thans Keman-el-Arus gelegen bij de stad Heracleen ten zuiden van Memphis.
Zijn ouders waren ontzaglijk rijk en zeer godvruchtige Kopten. Kopten dat zijn Egyptische christenen die de leer van Christus beleden. Ze waren in de minderheid, en daardoor leefden ze meestal in dorpen, ze ontvluchten de steden uit schrik voor vervolging van de Romeinen.
Er waren ook joden, maar de meerderheid waren heidenen. Hun godsdienst was veelgoderij.
Zijn ouders waren zeer bezorgd over zijn opvoeding, hij werd groot gebracht in het vaderhuis, waar weinig tijd werd besteed aan studie of aan andere leervakken of kennis. Hij ging niet naar school daar de leraren heiden waren. Hij sprak alleen Koptich, een vorm van Egyptisch dialect, de taal van de streek. Hij was zeer vroom, spijts zijn grote rijkdom, hij woonde alle kerkelijk diensten mee, beoefende alle deugden van matigheid en versterving. Hij eerde vader en moeder, was onderdanig en hield van de eenzaamheid.
Hij verloor zeer vroeg zijn ouders op amper 20 jaar was hij al belast met de opvoeding van zijn jongere zus. Bij het afsterven van zijn ouders was hij in het bezit van een aanzienlijk erfdeel.
Na het overlijden gedurende een kerkdienst hoorde onzen Antonius volgende aangrijpende woorden: ”Ga, verkoop al uw bezittingen. Geef het geld aan de armen en gij zult een schat hebben in den hemel. Wees nooit verlegen voor de dag van morgen”
Deze evangelische woorden zouden het verdere leven van hem bepalen. Hij trok naar huis en deed wat hij vernomen had. Hij plaatste zijn zus in een maagdenklooster, waar ze later abdis is geworden.( Volgens de meest moderne onderzoekers is dit het eerste vrouwenklooster waarvab men een spoor ontdekt in de literatuur.)
Gerard schrijft als volgt: “Antonius behoorde niet tot het dagelijkse soort stervelingen, zoveel is duidelijk bij alles wat hierna volgt”.
Hij trok hierna na de onherbergzame woestijn, zijn besluit stond vast hij ging leven als de arme Job.
Hij leefde in kleine schamele hut, hij liep ongeschoeid, droeg een haren onderkleed, een mantel van schaapsvel met kap en zwarte lederen gordel. Hij bracht zijn dagen door in gebed en boetedoening, met lezing in de H. Schrift en allerlei handwerk.