Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
Begoniapark een doodlopende straat met vier insteekarmen aan de noordkant van de Weimeerslaan een woonwijk. Of we hier begonia’s zullen aantreffen is nog maar de vraag, ook hier gaan we op onze honger blijven zitten, doch indien iemand van het stadsbestuur dit leest hebben ze een kans om het te verwezenlijken.
Op het hof Tombroekstraat 66 of het Nevele-Roosedaal, wierd op hare hofstede binst de hoogmis vermoord den 1 januari 1846, Cathrientje Ghequiere Louage dochter van Ghesquiere-Herbau. Zij had het vierde doosanctjes van Rollegem.
Zou dat eigenlijk, omdat men zegt dat er weinig vrouwelijk straatnamen zijn niet een oplossing geweest, in plaats van begoniapark zonder begonia’s?
Ik dacht bij me zelf, april- mei schone dagen om even naar het Tulpenpark gaan, de tulpen gaan bewonderen.. Wetende dat straatnamen of namen van parken in de stad gezocht worden bij toponiemen, of namen van iets die ons doet terug denken aan vroeger gebeurtenissen welke zich in de omgeving hebben afgespeeld. Ook persoons namen kunnen in aanmerking komen als de persoon in kwestie overleden is.
Het Tulpenpark is een doodlopende straat met pijpekoppen, met ingang langs de Tombroekstraat, ter hoogte van een vroegere boerderij, met benaming de “Fruithoeve” het nr.22 . Doch hier was niets minder waar, alles wat ik zag was graspleinen, geen tulpenperk in de omgeving.
Ach ja, het is waar toen deze benamingen werden gegeven had Rollegem nog zijn eigenheid, dat zou het antwoord kunnen zijn. Maar was het ook uit deze periode niet dat langs de andere zijde van Rollegem, met name de Groene dreef, nieuwe straten namen kregen, Lindendreef, Eikendreef, en staan die bomen daar niet? Waarom hier geen tulpen?
Had men niet beter een andere naam gekozen zoals bv. verwijzende naar de hofstede, aan de overkant van de straat “La porte Ferrée” een omwalde hofstede gelegen tussen de Weimeersbeek en de Fabrieksbeek en de Tombroekstraat, ca 5 ha groot. Zo zouden we er nog aan herinnerd geweest zijn aan het geen er voor de begraafplaats en het huis nr.83 geweest is. Dat zou dan minsten nog een stukje geschiedenis geweest zijn.
Wellicht zou de naam niet goed gekozen zijn de Franse benaming maar hoeveel Franse cafés benamingen waren er toen in die omgeving niet? Denk maar Au café Belge, Fleur De Lin, café porte ferrée enz.
Misschien een tip naar de stad dat ze er wat tulpen uit Amsterdam naar toe brengen en een toeristische trip worden!
Hier stond het eeuwen oude o zo trotse cafe " De Lampe" De trots van Rollegem
Dat de heer Egied Vanhoonacker, een boek geschreven heeft in 1986, met als titel “Duizend Kortrijkse straten” en dat hij, de toelating heeft gegeven om uit zijn boek gegevens te mogen gebruiken, mits te vermelden dat het uit het boek genomen werd.
Er bestaat naar het schijnt op facebook iets als zijnde als je van Rollegem bent dan ken je … Die of dat.
Welnu ik ben geen Rollegemnaar maar ik weet dat
Het afgebroken café “De lampe” ook in de volksmond “De Lante” genoemd, reeds bestaande was van in de jaren 1600. En inderdaad al snuisteren in het boek van Egied, vind men: Dat dit café gelegen is in de Lampestraat, Van Sint-Anna tot de Tombroekmolenstraat, en in die straat zouden 75 woningen staan met in 1986, 208 bewoners. In 1901 was het de Lerberstraete en in 1628 de strate van den lerberchboom nar leugne. De lerbergboom stond op den hoek van de Lampestraat -Smokkelpotstraat. Echter de meest voorkomende benaming was de Cruepelstraete naar de aloude herberg “den creupelen “. In 1650 was het Chemin allant de Coutraij à la Creupele en in 1762 Creupelstraete. Volgens den Atlas van de buurtwegen van 1864 was het in Rollegem buurtweg 5 of Kreupelstraat, in Marke buurtweg 7 of Kreupelstraat en in Aalbeke buurtweg 9 of Lampestraat, naar de herberg “De Lampe” op de hoek van de Aalbeeksestraat. In Rollegem was vanaf 1900 Lampestraat voor het gedeelte ten zuiden van de Aalbeeksestraat terwijl ten noorden van de Aalbeeksestraat de Kreupelstraat bleef. Van af ca 1930 werd de Kreupelstraat Sint-Annastraat en vanaf 13/3/1981 is de hele straat Lampestraat aldus Vanhoonacker.
Deze straat is een grensstraat voor Rollegem, Marke en Aalbeke, en heeft een lengte van 3,5 km. Deze weg was in de 18de eeuw een aardeweg welke deel uitmaakte van de weg Kortrijk-Roubaix. In 1959 werd het een betonnen wegdek, vooraf gegaan door een grintweg. De brug over de A 17 dateert van 1980.
Er zou nog een oude en een Nieuwe Lante zijn geweest. Lante komt van lampte en betekent “Lamp”
Gelegen aan de grens tussen Rollegem-Aalbeke-Marke langs de Aalbeeksestraat, is het voornaamste huis de herberg “De Lampe” Naar het schijnt was vroeger dit huis altijd verlicht. Het diende tot verlichting van de smokkelaars, daar hier is juist de grensstreek(douaniers) (bron instituut voor onthaal en public relations)
En nu sinds het begin 2016 is het café met de grond gelijk gemaakt. Wat in de plaats komt zullen we later wel zien.
Antonius, oud en grijs, voelt zijn einde naderen. Voor een laatste maal wil hij al zijn kloosters en alle discipelen nog eens bezoeken voor een laatste aanmoediging en om zijn aanstaande dood te voorspellen. Hij strompelde, schragend op zijn stok van klooster naar klooster om afscheid te nemen.
Hij keerde terug naar zijn cel, en vroeg uitdrukkelijk aan zijn naaste medewerkers, Macarius en Amathas, om hem na zijn dood op een geheime plaats te begraven en het als een geheim mee te nemen in hun graf. Hij wilde niet gebalsemd worden, want dat was een heidens gebruik.
De schrijver vervolgd met zijn laatste woorden in de vorm van een spreuk: “ Ik vrees de dood niet, want ik vrees God niet omdat ik hem bemin. De liefde tot Hem werpt alle vrees buiten” (32ste spreuk)
Op 17 januari 356 stierf Antonius vredig in de armen van zijn twee medebroeders. Hij had de gezegende leeftijd van 105 jaar bereikt. In alle discretie werd het dode lichaam in de woestijn begraven.
Grootse dingen heeft hij echter nooit gedaan, aldus de schrijver, en toch wordt hij “Antonius de Grote genoemd. Hij was wel een wijs en beminnelijk man, een nederige monnik. Gedurende zijn leven is hij veel beproefd geworden maar dank zij zijn sterke wil kon hij alle duivelse hinderlagen ontwijken. Antonius is geen verzonnen persoon maar een historische figuur van uitzonderlijke grootheid op geestelijk gebied. Een Heilige! Hij heeft gezocht en heeft gevonden “De weg naar de stilte” God is niet te vinden in de drukte! Dat is zijn boodschap!
Twee eeuwen na zijn dood, in 561, werd de geheime begraafplaats van de H.Antonius toch ontdekt. Met grote plechtigheid werd zijn gebeente overgebracht naar de basiliek van de bisschoppelijke stad Alexandrië. Maar in 638 werd Egypte veroverd door heidens Muzelmannen: de Saracenen. Uit vrees voor ontheiliging vluchtte men met het lichaam naar Constantinopel. In 980 kon de Frans baron Jocelin de Châteauneuf( zijn afbeelding vind men terug in een galsraam in de abdijkerk Isère.) bekomen van Keizer Constantinus van Constantinopel dat het gebeente van Antonius overgevaren werd van Vienne in Dauphiné aan de Isère, ten zuiden van Lyon. Nog later werden de stoffelijke resten overgebracht naar de priorij van Motte Saint Didier. Sindsdien heet deze plaats Saint-Antoine.
In een sarcofaag rust het stoffelijk van St-Antonius in de abdij van St-Antoine, Isère.
Deze priorij werd het hoofd klooster van de “Orde Van de Heilige Antonius”
Tussen le Vercors en les Chambarands, op enkele kilometer van de Vallei de l’Isère en de route de Grenoble à Valence, te midden de zachte valleien, draaien en kerend, omringd door het oude dorp, vind je de gebouwen van de abdij en de basiliek, een van de oudste kerken van Antonius van zuidwest.
De relikwieën van St-Antonius werden in kleine fragmenten wijd en zijd verdeeld. Een groot deel bevind zich in de abdij van Montmajour bij Arles. De verering begon al zeer vroeg na zijn dood. Al vlug werden de grenzen van Egypte overschreden en breidden zij zich uit van Palestina tot Rome en van Spanje tot Gallië. De verering kende een ware explosie met het optreden van de Antonieten. (Daar komen we dan op terug.) Tussen de 11de en de 15de eeuw zijn door zijn voor spraak heel wat miraculeuze genezingen gebeurd te Saint-Antoine en te Montajour.
Halverwege de Middeleeuwen brak een besmettelijk ziekte uit: “de roos of het “heilig vuur” ook genoemd het “antoniusvuur” De symptomen zijn hevige pijnen alsof een vuur u opbrand.
De huid verschrompeld en krijgt de vorm van donkerrode moerbeziën. Ledematen verrotten, drogen uit en vallen ten slotte af. Als men deze tijdig amputeert volgt gewoonlijk de genezing.
Deze ziekte veroorzaakte verschrikkelijke verwoesting in verschillende provincies in Frankrijk. Om deze vreselijke gesel af te weren stelde men openbare gebeden en processies in. Heel Frankrijk smeekte om bescherming van St-Antonius. De bevolking heeft nooit te vergeefs haar vertrouwen gesteld op de dienaar Gods. Hij kreeg dan overal een uitbundige verering.
Paulus de eenvoudige: was de naamdat H. Hiëronimus later zou geven aan deze heilige.
De eerste christenvervolging brak uit in 243 in de streek van Thebe. Paulus, welke in 228 werd geboren was toen 15 jaar en vluchtte in de woestijn en ging er voor de rest van zijn leven wonen. Hij verbleef in deze afzondering gedurende ongeveer 100 jaar
De Heilige Paulus van Thebe, de eerste eremiet of heremiet, kluizenaar, anachoreet, iemand die in afzondering leeft in een kluis, kluisenarij of hermitage, buiten de bewoonde wereld wonen, ook nog woestijnvaders genoemd, Christelijke monniken.
Op wonderbare wijze bracht een raaf hem dagelijks een half brood. Antonius is hem een paar keer gaan bezoeken? Hij moest telkens smeken om binnen gelaten te worden in de cel van Paulus. Na de begroeting en een onderhouden gesprek bracht die zelfde raaf nu een heel brood. De eremiet stierf in 324, terwijl onze Antonius bij hem was. Paulus had indertijd een prachtige mantel ontvangen van bisschop Athanasius, en Paulus had vroeger de wens uitgedrukt om daarin begraven te worden. Antonius wikkelde hem er in.
Antonius, vond volgens de legende geen gereedschap om een kuil te graven, en er kwamen twee leeuwen uit de wildernis om het zand weg te graven. Toen de put voldoende groot en diep genoeg was, werd Paulus er in begraven. Zijn naamfeest wordt op 15 januari gevierd.
Het onderkleed welke Paulus, voor zichzelf had geweven uit palmbladeren, bewaarde Antonius als aandenken. Enkel op hoogdagen trok hij het kleed aan als piëteitsvol, liefdevolle gedachtenis jegens de overleden vriend.
De grote ketter en priester Arius(256-325) loochende de eenheid van Christus met God de Vader. Hij en zijn leer, het Arianisme, werd veroordeeld in het jaar 325 door het concilie van Nicea of Nikaua, stad in klein-Azië.
De bisschop van Alexandrië verzocht in het jaar 355, Antonius om in de stad te prediken om door zijn invloed de ketters te bestrijden en in te dijken. In kerken en zelfs langs de straten predikte hij de ware leer. Het volk wilde de man Gods zien, naar hem komen luisteren, of zijn kleed kunnen aanraken. Hij straalde warmte en genegenheid uit. Veel sekteleden lieten zich bekeren en stilaan verdween deze dwaalleer.
Daarop poogde aldus onze schrijver; de landvoogd de invloedrijke Antonius met allerlei beloften in Alexandrië houden, doch met een van zijn spreuken antwoordde hij,” Een monnik is gelijk een vis. De vis sterft uit het water. Een monnik gedijt niet als hij de eenzaamheid verlaat.”
Tijdens zijn verblijf verrichte Antonius verschillend wonderen: onder andere genas hij zieken, kreupelen, gebrekkige en deed duivelbezwering. Hij was beroemd en een vermaard man geworden, maar hij ontvluchte alle eer door te verklaren dat niet hij, maar wel Christus de genezingen en de duiveluitdrijvingen bewerkt.
In 311, slechts 6 jaar nadat Antonius de eenzaamheid vaarwel had gezegd om zich aan zijn volgelingen te wijden barste de kerkvervolging los in Alexandrië. Tijdens de regering van de Romeinse keizer Maximinius, de Romeinse soldaten hielden een klopjacht op de christen.
Uit het werk van Vermeulen zien we dat het tijdens de kerkvervolging van Diocletiaan was.
Sinds 286 was er een samenwerking tussen Maximius en Diocletiaan. Uit die samen werking groeide wat door de Christenen: “ Het tijdperk van de martelaren” geheten werd.(303-311)
Het Thebaans-Romeinse legioen bestaande uit Koptische soldaten, weigerde deel te nemen aan de vervolging van hun christelijke landgenoten. Op bevel van de keizer werden deze diensweigeraars allemaal uitgeroeid. Het Romeinse leger zette hun vervolgingswaanzin alleen verder. Onbevreesd, getooid in zijn monnikenkleed trok Antonius er zijn broeders bezoeken die gevangen zaten of veroordeeld tot arbeid in de mijnen en niemand durfde het aan hem kwaad te doen of te hinderen. Hij toonde aan iedereen zijn vurigheid voor het christelijk geloof. Het martelarenschap zat er niet in voor hem.
Petrus, de patriarch van Alexandrië, was de laatste die stierf als martelaar op 24 november 311.
Het jaar daarop was de kerkvervolging, gestopt en keerde onze Heilige terug naar zijn kloostergemeenschap. Eenmaal nog keerde hij terug naar Alexandrië, in 351 om de H. Athanasius bij te staan in de strijd tegen de Arianen, die al veroordeeld waren door het concilie van Nicea in 325. De H. Athanasius (295-373) sedert 328 bisschop van Alexandrië, kwam soms op bezoek bij de kluizenaars. Hij was ten zeerste verwonderd over de levenswijze van de heilige mannen, over hun ascetisch leven van strenge vroomheid.
Wanneer Antonius de streek verliet was het om “buitenkloosters te stichten:” Zo ontstonden nieuwe nederzettingen in Arsinoë, Babylonië in Aphrodita. Het getal kluizenaars in die kloosters groeide steeds aan en bereikte op zeker ogenblik enkele duizenden. Ze baden, vasten, lazen de Bijbel waakten zongen psalmen, en woonden in afzondering in rotsspleten in navolging van hun vader Antonius.
En zo besloot Antonius op zeker dag meer naar het zuiden te trekken, dieper de woestijn in.
Aan de over van de Nijl wachtte hij op een schip dat hem zuidwaarts zou brengen. Terwijl hij daar stond kwam een karvaan met Arabische kooplieden voorbij en deze trokken oostwaarts richting dode zee, en hij sloot zich daarbij aan. Aan den berg Colzinus gekomen op zo’n 25 km van de Rode zee stapte hij van zijn kameel en zocht een geschikte plek om er te verblijven. Ook hier ging hij zich verstoppen om door niemand lastig gevallen te worden, doch na korte tijd vonden zijn discipelen hem opnieuw daar ze wisten dat hij allen spleten en spelonken opzocht. Ze bezorgen hem brood, olijven, bonen en olijfolie. Hij wilde hen niet tot last zijn en vroeg om hem een spade, een bijl en allerlei zaden. Nu kon hij spitten en zaaien en de oogst bracht genoeg op om voor zich zelf te zorgen. Zo was hij niemand tot last.
Doch de dieren kwamen regelmatig zijn groetentuin vertrappelen, en zo verteld de legende: “ Antonius sprak tot de dieren:” Ik heb jullie geen schade berokken. Ga heen en kom hier nooit meer terug!” En ze bleven weg. “Gehoorzaamheid en onthouding temmen wilde dieren!”Dit is een van zijn spreuken. Hij deed ook aan handenarbeid, zoals manden en matten vlechten.
Hij bezocht ook zijn kloosters, en overal werd hij met eerbied en ontzag ontvangen. Bij gelegenheid bezocht hij zijn vergrijsde zuster welke intussen overste was geworden van een maagdenklooster. Zij was begiftigd met een grote wilskracht, was zachtmoedig, innemend en opgeruimd van aard, ruimdenkend en moedig. Wellicht moet ze uit het zelfde hout gesneden geweest zijn aldus onze schrijver.
Zijn leerlingen wilden dichter bij den ouder worden abt komen wonen, uiteindelijk kregen er twee de toestemming om hem regelmatig te komen bezoek op de berg Colzinus, deze heeft thans de naam de berg van den H.Antonius te Deir Mâr Antonius, waar nog steeds een klooster staat. De leerlingen bouwden dicht bij een klooster te Pisper aan de Nijl nu Dar-el-Memum.