Het schijnt dat de oude groote hofstede een overblijfsel dier heerlijkheid is of dezelve vervangt
Burgemeesters 1799
of Maire de Rolleghem
In 1769 werd te Moorsele Constantin France Vandermeersch geboren, hij trad in het huwelijk met Marie Theese Everaert en woonde op de plaatse. Hij bleef burgemeester en wierd lid van den Provincieraad, en stierf in 1849.
Van 1849 tot 1866
De zoon Constantin Vandermeersch
Van 1866 tot 1870
Joseph Warrot hij gaf onmiddelijk ontslag en August Herbau was dienst doende burgemeester.
Zoals je vast stelde waren al deze tienden in handen van de kerkelijke overheid.
De pastoor van Bellegem bezat te Rollegem de foreesttienden gegeven op 9 bunder, daar haalde hij zes schoven per honderd. Het tiende werd hem geschonken door de bisschop van Doornik. Omwille van dit recht was hij verplicht 262/9885sten bij te dragen in alle kosten voor het onderhoud van de St- Antoniuskerk.
De Groeningenabdij ontstaan kort voor 1226, ze bezat oorspronkelijk enkele renten. In 1294 Had ze een jaarlijkse rente van 84 rasieren witte haver, twee solidi Vlaams, 4 kapoenen ( mannelijke kip die gecastreerd voor ze geslachtsrijp zijn geworden. Een gesneden haan, gemakkelijk te herkennen , geringde ontwikkeling van de kam en kinbellen, hals en zadel behang en lage staart dracht.) zijn en zeven hennen. In de 15 eeuw werd de eigendom in het dorp aanzienlijk uitgebreid door het verwerven van” gheabbondoneerde landen”. De aankoop was mogelijk door het niet betalen van de verschuldigde renten door de eigenaars van een aantal percelen. Aldus kocht de abdij 3200 roeden land in 1400, en nogmaals 1100 roeden in 1418, en nogmaals 2419 roeden. Bovendien kon de abdij zich enkel “ bastaardgoederen “ toe-eigenen, zoals bij het overlijden van Beelkin Duerwaerder in 1457 2600 roeden akkerland, 1 bunder en 100 roeden, en daarbij nog zeven percelen met een gezamenlijke oppervlakte van 3500 roeden. Alles bij elkaar ging om 6 ha en 8a.
“Bastaardgoederen” was een middeleeuws recht dat dateerde uit de tijd van de “horigheid” ( cijnsboer). Horigen waren onvrije personen die gebonden waren aan de gronden van de heer. Het waren geen slaven, maar zij mochten hun landerijen niet verlaten. Zodra de heer zijn landerijen verkocht waren de “Horige” bij de koop inbegrepen. Het recht van keurmede hield in dat de heer uit nalatenschap van zijn keurmedige het beste deel mocht nemen. Soms sloeg het recht van keurmede op het hiervoor genoemde recht op bastaardgoederen.
Toen kende men ook benamingen van hoeven; “ Goed te Brasseeye” (1466) het “Goed te Bottelrie” (1443) het “Goed ter Beke” (1496) het “Goed te Booskins” (1443) de “Stede te Cauweliers” (1498) de leenhoeve “s’Costers” in 1498, het leengoed “Te Courchelles” in 1439. Het “goed te Cromelins” in 1496 en het pachtgoed “De Helle”. En het “Goed ter Mersch”, “oostacker” “ter buerie, ter scotter en “te Courplin”. Men kende ook het”’t te Galgrans” “te Mele”, de “Praiterie”, “te Jouvenelle” en “den plattenfosse” en “ het Renthuys”
Dit alles was ontstaan door in de 11de eeuw veel bossen welke gerooid werden. Bij het begin van de 13de eeuw kwam er controle op het vellen van bomen, tegen 1250 was het ontginnen van bossen tot staan gebracht.
Het overgrote deel van onze dorpelingen leefde van de landbouw en de veeteelt.
Onze oudste bevolkingsgegevens, dateren uit 1469, we telden toen 96 haarden, waaruit men een bevolking van ongeveer 480 inwoners kan afleiden.
Op het vlak van “alaam” kende men een “éénstaartsploeg”, een “waleploeg” of een “wielploeg”. Men sprak ook over een “zole” of “zeule”. Men had paarden of ossen voor dat werktuig.
Naast de ploeg was ook de “ege”, welke vaak te “lijve” werd getrokken. Ze hadden ook klein “Alaam” zoals Bijlen, sikkels, zeisen, rieken gaffels, enz.
Voor het dagelijks brood waren er de tarwe, en rogge. Voor het brouwen van bier gerst en haver. Ze hadden een ook een mengeling van tarwe en rogge, beter gekend als “mesteljoen” of “masteluin”
Rollegem bezat ook heel wat “meerschen” of weiden, daarnaast was er ook den “dries” welke in feite een kunstmatige weide is, bezaaid met hooizaad, ook “etting” of “gersing” genaamd. Er bestond zelfs een “gemene driessen”, dit waren weiden waar het vee van alle dorpelingen naartoe kon. Dit volstond natuurlijk niet om al het vee gans het jaar te voeden. Vandaar dat iedere Rollegemnaar het recht had om hun vee op braaklanden van de parochie te drijven.
Er werd ook tabak gekweekt, rapen, koolzaad, erwten en klaverteelt.
Men bezat dan ook melkvee, welke zorgde voor de productie van verzuurde melk, bekend als “wrongen” later vervangen door karnemelk. Schapen, geiten, varkens en pluimvee, zoals kippen, ganzen.
De “Te Dry Eecken” had een domein van 5 bunders ( = 7 ha 8 aren 47 ca) het herkenningspunt samengesteld uit drie eiken. Het wordt gesitueerd ten noorden van de kerk, in het zuidoosten van de Bellegemstraat, en in het westen van de Kortrijk- en de Kannestraat. Op de noordzijde paalde het aan de hofstede van Jozef Verhaeghe en het land van Petrus De Cuypere.
Het vierde leen heette “Ten Pommerie of Pollerie” ( = polder of ingedijkt land) het was 3,5 bunder (4 ha 95 aren 93 ca ) het terrein lag ten westen van de Lampestraat, ten oosten van de Schreiboomstraat en ten zuiden van de Aalbeeksestraat. Omstreeks 1502 wordt een zekere Boudewijn van Ladessoubs als heer van “ Ter Pommerie” vermeld.
“Ter Bottellenie (= grafelijke kelder) is net als de vorige een hoofdleen gehouden door het kasteel van Kortrijk. Het bedroeg in 1356 18 bunders (= 25 ha, 50 a en 52 ca ). Het lag ten noorde oosten van het hof van Rollegem tegen de grens met Bellegem. Aan de noord zijde aan de heerlijkheid ten Berghe. Op dit foncier welke in de vijftiende eeuw uitbreide tot 20 bunders of 28 ha 33a 91 ca was er een hofstede met omwalling. Naast de hoofdlenen waren er ook een aantal achterlenen, ondermeer Ten Sourbrouck of te Cammelins, ter Coniginne het foncier ( het froncier was een term uit het middeleeuws leenrecht, een gedeelte van een heerlijkheid dat bewoond of ontgonnen werd door de heer zelf. Een horigen boer, is een cijnsboer. Een Vroonhoeve is een hoeve van de landsheer.
Een achterleen genaamd “Ter Coninginne” had een froncier van 5 bunders of 7 ha, 8 a, 47 ca. Gedurende de periode 1470- 1502 kwam het in handen van de familie De Coninck, en de van den Berghe.
Een achterleen welke paalde ten westen van de straat met Tombroek naar lerberg of Kreupelstraat, had de naam Assche en Te Gravere of “ Ten Harenackere het was een ploegakker van ongeveer 3 bunder 7 honderd groot. Het was samengesteld uit 10 percelen land en weide. Het Rollegemse achterleen Callewaerts Bosh had een foncier van 5 bunders 3 vier of 9 ha, 21 a en 2 ca. Jan van Halewijn, man van Isabel Denys, was heer van Callewaerts Bosch.
Het hof van Herzeeuw had twee achterlenen, welke in 1502 hield Pieter Adin dit leen in naam van de kerk van Rollegem.
Het hof en Burggenootschap van Kooigem had een drietal achterlenen hier, bij eenenkel had de pastoor jaarlijks recht op 5 razieren haver of 440 liter.
Mosscherambacht met twee achterlenen op Rollegem waarvan een op Tombroek;
Het enige achterleen van De Gruytte, lag te Rollegem en werd de Kerstaigneboom = Kastanjeboom geheten.
Kerkelijke tienden, in theorie moest iedere parochiaan van Rollegem 1/10 van zijn inkomen in de eerste plaats uit landbouw en veeteelt afstaan aan de kerk voor het onderhoud van de geestelijke, de erediensten en de armen. Met andere woorden 1/3 van de tiende-inkomsten hoorde bij het pastoorambt, 1/3 naar de toenmalige “ kerkfabriek” en het overige derde ging naar de armen.
Voor gewassen nam men in de praktijk de 11de schoof, wat neerkwam op een tiende van 9 schoven op elke honderd.
Het leeuwenaandeel van de tienden hoorde in lekenhanden, Rollegemtiende, Brasseyetiende, Brandtiende, Beurttiende, Berghetiende, de Tombroektiende en de Mosschertiende.
Daarnaaast was dan ook nog de Ravensbergtiende, Foreesttiende, de vliegendetiende, het tiende van het kapitel van Doorniek, dat van de bisschop van Doornik en de tiende van de pastorie van Rollegem.
Om een idee te hebben over de maten en de munten(die we gelukkig op vandaag niet meer kennen. van de belastingen van Karolingische oorsprong, waarbij de parochianen één tiende van hun opbrengst op bepaalde gronden moesten afstaan aan de kerk voor het onderhoud van de geestelijken, de eredienst en de armen, men noemde dit de heerlijke tienden, een belangrijke inkomst voor de heer en de kerk. De voornaamste waren de graan, vlees en fruittienden. Vanaf de tiende eeuw waren vele van deze tienden ( vooral de stukken bestemd voor de erediensten en armen) in handen van de plaatselijke heren. De kerk deed noeste pogingen in de elfde eeuw om daar een einde aan te maken.
De Kortrijkse bunder, waaraan Rollegem ook aan onderworpen was, had een oppervlakte van 1,416956 hectaren. Deze werd dan verdeeld in 16 honderd lands van elk 885,598 m². Laatste term beduidt in feite “honderd kleine roeden lands” 2en kleine vierkant roede bedroeg aldus 8,85898 m² en vormde één vierde van een grote vierkant roede ( =35,42392 m²)
Zoals met iedere leefgemeenschap is de voeding het primaire bij de mens, en dier, ook hier bij deze bevolking. Een landbouw gebied, vandaar heel wat grote en kleinere hofsteden, zelfs van 1ha tot rond de veertig.
Zo hadden we centraal het “Hof van Rollegem” samen gesteld uit 10 verschillende domeinen gesitueerd in Lauwe, Moeskroen en Rollegem. Dit hof was reeds voor 1287 in handen van de van Halewijn, ridder, langs Fressende zijn echtgenote, die vrouwe van Rollegem was. Aan het hof was er een speciaal recht verbonden. De grafelijke domeinen waren verdeeld in een aantal ontvangstkantoren. Deze waren op hun beurt verdeeld in drie afdelingen: de spijker of graanzolder, de spekkamer, en inningkantoren van de cijnsgronden.
De spijker was de opbrengst in graan en andere landbouwproducten, later omgezet in geld, dat verschuldigd was aan de graaf van Vlaanderen.
In 1514 zegt men dat de heer van het hof “Heere van hoofdredeninghe” was. Wat gewone recht betreft, bleek dat hij, de baljuw een stadhouder en een sergeant mocht aanstellen en maner was van een volle schepenbank.
Laten we nu voor eens en altijd aanvaarden dat de “heren van Rollegem”, niet hun familienaam hebben geschonken aan ons “Rollegem” maar noemde wel de heer van Halewijn.
De heren van Rollegem waren heren van “Rollegem-Kapelle”.
Hij kon lijfstraffen door middel van zwaard, put, galg, rad, gevangenis, stok en schandpaal oplegen alsook geldboetes. Hij kon ook “Waerheden” houden. Dit zijn algemene onderzoeken tot handhaving van de orde. Zelfs een straatschouwing behoorde eveneens tot zijn bevoegdheid. Dit uitte zich in het uitvaardigen van “Kerkgeboden” die eveneens dienden opgevolgd te worden; tegen die dat niet deden, werde sancties getroffen aan de hand van een rechtspraak.
Hij mocht boeten opleggen tot 10 p. par. En de put en de galg als strafmiddel gebruiken ( voor het munt stelsel baseerde men zich op het systeem dat onder Karel De Grote ingang vond. Denarius (denier of penning, afgekort met d) twaalf denarii waren gelijk aan een solidus( schelling, afgekort als s) en twintig soldi vormden een libra (pond, livre; het laatste afgekort als lb. Of p.) Men sprak ook over penningen, schellingen en ponden parisis) (afgekort als p. paar.) Ook de jacht en het visrecht behoorde de heer toe. Zelfs het planten van bomen langs de openbare weg diende met zijn toestemming te gebeuren. Uitzonderlijk heeft de heer recht op de “elfste schoof” alsook op levende tiende.
Vervolgens was het leen van “s’ Coster”(of het goed van de koster) in 1365 bedroeg het foncier 8 bunders (= 11 hectaren 33 are 56 centiare) Vijftig jaar later was het opgelopen tot 10 bunders (= 14 ha 16 a 95 ca.) de heerlijke rente bedroeg 9 razieren ( = 792 liter), 2s. en 2 kapoenen. De inhoudsmaten was als volgt; 1 mund bedroeg 1056 liter. 1 Razier was gelijk aan 88 liter. 1 Havot kwam neer op 22 liter; 1 pint was ongeveer 5,5 liter. Aan het goed waren er geen speciale rechten verbonden.
De burgemeester was Polydore Declercq, hij woonde in de Munkendoornstraat. Den eerste schepen, was Prudent Carrette, en den 2de schepen was Julien Debels, de secretaris Remi Haerens, en de veldwachter André Vermote. De Pastoor Gustaaf Stemgée, onderpastoor André Desimpel.
Rollegem is zoals reeds eerder vermeld is in hoofdzaak een landbouw gemeente, er zijn slechts drie bedrijven welke we hier even willen beschrijven: Algemene confectie- specialiteit: Beddenlakens en voorschoten. Het werd gesticht door Albert Cardon in 1954. Het omvatte drie verschillende afdelingen: 1 confectie en borduren van huishoudlinnen, zoals beddenlakens, fluwijnen, tafellakens, servetten enz. 2 confectie van nachthemden en voorschoten voor dames. En 3 kinderconfectie: de kleding van baby en van kinderen tot 14 jaar, kleedjes, kostuumpjes, mariniers, shorts enz. alsmede wieg- en bedgarnituren. Sommige van deze artikels droegen het merk CARMATEX. De firma verkocht in het groot. Zij vervaardigden ook stukwerk. De cliënteel lag verspreid over het hele land. Ze stelden een 30à 40 mensen te werk.
Er was ook een kinderconfectie: specialiteit Kleding voor baby. Lucien Libeer, kleermaker van beroep, begon zich in 1959 toe te leggen op de confectie voor kinderen tot 10 à 12 jaar? Speciaal voor baby,s.
Hij vervaardigde artikels zowel voor het alledaagse gebruik als voor geschenken. De productie vindt afzet over het hele land. Het bedrijf telde een tiental personeelsleden.
In 1929 begon Norbert Hoornaert, bijgestaan door zijn broer Nestor, zich toe te leggen op het vervoer van grensarbeiders. Een eerste autobus Ford verzekerde de dienst tussen Bellegem en Tourcoing. In 1930 schafte hij een tweede autobus aan, merk GMC, waarmede hij tevens groepsreizen voor toeristen inrichtte. Het bedrijf nam uitbreiding en beschikte over elf vervoereenheden. ( met totaal 545 plaatsen) Ingedeeld als volgt 3 autobussen voor grensarbeiders, 3 autobussen voor reizigersdienst van de lijnen Moeskroen – Oudenaarde en Avelgem –Oudenaarde van de NMBS en de lijn Berchem _ Avelgem – Waregem van de buurtspoorwegen, en vijf luxe-cars voor groepsreizen naar het binnen en buitenland. Deze cars, alsmede de bussen voor de grensarbeiders, dragen de naam” La Reine de la Route” De stichting van de p.v.b.a. dagtekent van 1959. Sedertdien werken René Hoornaert, zoon van Norbert, en Ignace Hoornaert, zoon van Nestor mede in de zaak. De firma beschikt over een eigen reparatieatelier. Er is een personeelsbestand van 18 leden.
De gemiddelde bedrijfsgrote in den landbouw rond de jaren 1960 was voor de 57 bedrijven ongeveer 11,9 ha.
In 1976 bestond de verkaveling Groenpoort, vanaf de Groene dreef, werden er nieuwe straten aangelegd, rijen bomen van verscheidende soorten en de straat kreeg de naam. Het gevolg was dat er een aantal boerderijen sneuvelden.
Laten we het even voorstellen: West-Vlaanderen; 323.404 ha waarvan voor Veurne; 28.380 ha. Oostende; 29.602 ha, Brugge; 65.556 ha, Diksmuide; 34.340 ha, Ieper 61.057 ha, Roeselare 29.721 ha, Tielt 30.443 ha, en ten slotte Kortrijk 44.305 ha. We palen aan de westzijde aan Frankrijk, ten noorden uitaard aan de Noordzee, ten oosten aan Oost-Vlaanderen en te zuiden aan Henegouwen, als ik de les van aardrijkskunde nog goed in mij geheugen heb. We zijn doorkruist met Rijkswegen, provinciewegen, gemeente wegen en waterwegen. West-Vlaanderen Leeft met Landbouw , Handel en Nijverheid.
Naast de rijksgrens hebben we de provinciegrens, arrondissementsgrens en de gemeente grenzen.
We telden in op 31/12/1958 260 gemeenten. Waarvan Rollegem 847 ha voor zich neemt, waarvan circa 20 ha bebouwd en ruim 700 ha cultuurgrond, met een bevolking van 2597 inwoners. Onderverdeelt in 1299 mannen en 1256 vrouwen.
Bij de telling van 1960 waren er hier 732 huizen, en waren er 61 landbouwuitbatingen van 1 ha en meer. Te noorden van de gemeente is het zandleemgrond en ten zuiden is het leemgrond.
Als we van afstanden spreken, dan zijn we 9 à 10 km verwijderd van Kortrijk, ongeveer 5 km van Moeskroen en 2,5 km van Aalbeke. De nijverheid geen belangrijke, de bestaande bedrijven waren van ambachtelijke aard. Er waren zo een dertigtal ambachtelijke ondernemingen, het merendeel ging samen met kleinhandel. 75% van de arbeidsbevolking is buiten de gemeente tewerkgesteld. In het Moeskroense of als grensarbeider. Een deel van de bevolking waren helpers in de landbouwexploitaties.
We waren ingedeeld in het arrondissement Kortrijk. Een gemeentewapen was er niet, een gemeentezegel bestond, waarvan hier de afbeelding.
Onze wegen leiden naar; Aalbeke, naar Bellegem, Dottenijs, Kortrijk, Luingne en Moeskroen. We waren met een tram lijn verbonden de lijn Kortrijk-Moeskroen.
Het bodemreliëf schommelt tussen 25 rond Tombroek naar 63 m op de Klijtberg, de dorpel van de kerkdeur op 30,32m. We hadden toen twee kermissen in het jaar namelijk op de zondag vóór 29 juni
En de 2de zondag van september.
We hadden een gemeentelijke jongensschool en prætechnisch onderwijs (Houtbewerking) en een gesubsidieerde vrije lagere meisjesschool met afhankelijke bewaarschool. Op Tombroek stond een gesubsidieerde vrije lagere gemende school.