Den Duivel, zou den spelbreker worden, hij was jaloers over deze volmaaktheid, hij zou alles in het werkstellen om Antonius ten onder te brengen.
De schrijver vervolgt:” Met listen en allerlei vleierijen, trachtte de duivel hem enkele aantrekkelijke drogredenen wijs te maken; hoeveel goede werken hij had kunnen doen met zijn grote rijkdom, En daarbij zou de vervelende eenzaamheid hem eindelijk fataal worden!”
De ene bekoring na de andere diende zich aan, maar Antonius verweer was onmiddellijk breken met alle aanlokkelijke voorstellen en gedachten. Naar mate Antonius groeide in innerlijke rust en vrede, hoe meer de duivel hem onrustig wilde maken.
Hij gebruikte alle middelen om Antonius ten val te brengen. Onder verschillende gedaanten verscheen hij: als zeemonster, huiveringwekende dieren, naakte vrouwen, griezelende wezens, vreemde gedrochten, kwelgeesten, angstaanjagende behaarde misvormende ondieren, lopende bokkenpoten, met klauwen spookverschrikkingen met stierkoppen, met reptielenstaarten met horens en veel solferen zwavel, kortom echt vreeswekkend. Doch Antonius hield stand, hij richtte zijn ogen ten hemel en bleef bidden tot de Heer.
Bij een aanval kreeg onzen Antonius zoveel stokslagen dat hij voor dood op de grond bleef liggen. Zij die hem vonden brachten hem tot bij een kapel, waar ze de ganse nacht bij hem bleven. ’s Morgens kwam hij terug tot het bewust zijn en hij vroeg hem terug te brengen naar zijn cel. Daar aangekomen riep hij tot de duivel: ”Ik Antonius, ben er weer! Ik deins voor u niet terug”Na die stoere taal bleef hij dubbel waakzaam door nog strenger te vasten, nederigheid en gebed.
Zijn dagelijkse maaltijd bestond uit wat weinig brood, wat zout en een paar dadels, hij dronk alleen water. Volgens Butler: Het schrale voedsel dat hij tot zich, en dit voor de rest van zijn dagen, was zes oncen, in water gedoopt brood, een beetje zout en van tijd tot tijd enkele dadels. Later, toen hij oud geworden was gebruikte hij van tijd tot tijd een beetje olie. Hij sliep weinig, verdubbelde zijn gebeden en regelmatig kastijdde hij zijn lichaam. Het ging zelfs zover dat hij ging wonen ineen oude graftombe. Nu ging den duivel tekeer met ijselijk getier, en hem te slaan en te verwonden. Toch Antonius gaf niet toe, en vertrouwde volledig op Gods hulp. God zou hem voortaan meer bijstaan en beloofde zelfs zijn naam “Antonius” vermaard te maken over gans de wereld. Van dan af liet de duivel hem meestal met rust.
Dat de bekoringen door heel wat kunstenaars werd op doek gezet is niet verwonderlijk, denken we maar aan Pieter Breugel te bewonderen in Paleis Balbi te Genua, of James Encor in het museum of Modern Art in New-York, of nog Salvator Dali in het koninklijk museum Schone kunsten te Brussel om er maar enkele te noemen.
Toen Antonius 35 jaar oud was stak hij de oosterarm van de Nijl over en ging wonen in een oud verlaten kasteel op de berg Pisper. Gedurende 20 jaar zou hij daar in volledige afzondering geleefd hebben. Af en toe brachten vrienden hem wat brood, welke maanden lang goed eetbaar bleef. Hij verbleef er in volledige afzondering. Niemand liet hij nog bij zich toe en zelfs de vriend die hem voedsel bracht moest dat over de muur werpen zonder Antonius te benaderen.
Aangetrokken door de verhalen over zijn heiligheid, kwamen asceten zich in grotten en hutten rond het kasteel vestigen. Het is op hun aandringen geweest dat hij uiteindelijk toegaf aan hun verlangen om onder zijn leiding te mogen leven, en zijn eenzaamheid opgaf.
Butler schrijft over de periode dat Antonius in zijn rotsgraf leefde:’ .. de demon, jaloers over de vooruitgang die Antonius dagelijks miek op weg naar zijn volmaaktheid, stelde alles in het werk om hem te overwinnen.” In den beginnen beproefde hij het met bekoringen die echter geen vat hadden op de kluizenaar en toen kwam hij met de grote middelen voor den dag. Hij verscheen onder de meest afgrijselijke gedaanten. Maar daarmee was Antonius nog niet overwonnen Plots echter aldus opnieuw Butler: “ daalde een hemels lichtstraal op Antonius neer en de demonen namen beschaamd de vlucht! Toen riep Antonius vertwijfeld,” Waar waart Gij, meen Heer en Meester? Waarom zijt u niet gekomen van bij de aanvang van het gevecht? Helaas, Gij zoudt mijn tranen gedroogd en mijn pijnen gestild hebben! En een stem antwoordde hem: Antonius, ik was dicht bij je. Ik heb jouw strijd gadegeslagen en omdat je zo moedig weerstaan hebt aan de aanvallen van je vijanden zal ik je nu beschermen voor al de dagen van je leven en je naam beroemd maken over heel de wereld.”
Rond het jaar 305 besloot hij zich te wijden aan het onderricht van die mensen en hun levensregel voor te schrijven.
De eerste commune, die men het klooster “Phaïum” heette, verdiende bezwaarlijk de naam “Klooster” Het was eigenlijk alleen een verzameling van hutten en grotten die overal in het rond verspreid stonden.
Dit kleine groepje groeide echter stilaan uit tot een bloeiende gemeenschap van eremieten die onder een gezamenlijke regel leefden en waardoor Antonius terecht de naam kreeg van “Stamvader der monniken.”
Gerard vervolgt”Hij legde daar als eerste de grondvesten van het kloosterleven. Hij zelf verbleef meestal alleen in zijn cel om te bidden en streng te vasten en bleef verstoken van ieder contact met de buiten wereld. Niet tegenstaande al zijn strenge wetten en ontbering zag Antonius er kloek en gezond uit, was nooit ziek en leefde gelukkig en tevreden. Een gezonde geest in een gezond lichaam. Zo werd hij vergeleken met een machtige oude beuk. Hij was in alle opzichten een echt voorbeeld voor al zijn discipelen.
Hij die in zijn jeugdjaren niet naar school wou gaan, gaf nu zelf regelmatig les en onderrichtingen in brieven gericht aan zijn leerlingen.
Hij herhaalde vaak hetzelfde, soms in de vorm van vaderspreuken” Denk gedurig aan de eeuwigheid. Waak altijd tegen de bekoringen. Stel u steeds te weer tegen de aanvallen van de duivels. Breng uw dagen door in gebed, met strenge vasten en doe goede werken”.
Van een twintigtal brieven welke hij schreef zijn er slechts zeven bewaard gebleven.
Van de H. Hiëronimus kon men later vernemen dat Antonius inderdaad schriftelijk connecties onderhield met al zijn kloosters in de vorm van onderrichtingen en spreuken.
|