Herinnerringsmedaille van oorlog 1914 1918 van de veldtocht
2de dag: zaterdag, 11de mei.
Weer vóór dag en dauw het “bed” uit en met pak en zak de weg op, naar Mechelen. Spijts de ernst van de toestand zitten we weldra volop in het “lijflied” van de compagnie: “Het eendenlied van de compagnie van Laurel en Hardy” gevangen. Altijd weer opnieuw wordt het aangevat, nu eens zijn het de voorste mannen, dan weer is het een kliekje in de achterste rangen dat het aanheft. U zij wel verplicht in de pas te gaan.
Door de stad gaan we niet, maar langs de buitenboulevards. Nog bijna niemand te zien. Vele woningen schijnen al ontruimd te zijn; hoe is het mogelijk? In het station wacht de trein die ons westwaarts zal voeren. Sommigen van ons bemachtigen al de eerste dagbladen met berichten over de laffe overval. De verontwaardiging vlamt uit de grote titels, uit de onderschriften van illustraties.
Het is al laat in de voormiddag als we met een opgewekt gemoed de treinreis aanvatten, het onbekende in. Het duurt geen 10 minuten of allen zitten weer te eten zoals alleen jonge soldaten en landsvolk dat kunnen! Opeens gebeurt er iets we weten niet goed wat. De trein stopt met een schok, kogels doorboren ergens de wanden of de zoldering van de wagens, sommige mannen “vliegen” letterlijk onder de banken of in een hoek, drie, vier zware slagen bonken op enkele meter van ons compartiment: Bommen!... en het is één vlucht, de wagons uit de velden in! Ik zie Van Diepenbeeck die kalm en traag zorgvuldig het deksel op zijn confituurdoos vijst en nog al de tijd neemt om zijn mes af te vegen! Die blonde Antwerpenaar zal goud waard zijn als ’t op sterke zenuwen aankomt!
In de verte zien we nog even een vliegtuig dat ons intermezzo bezorgde. We staan hier in volle vlakte bij de mooie, sterke splinternieuwe betonbrug die de autobaan Antwerpen- Brussel over de spoorweg leid Ik lees op een bordje: Londerzeel-Oost.
Het schijnt dat “ze” gaan terugkomen. Een eind verder werd de spoorbaan getroffen en we moeten op herstelling wachten.
In de korte tijdsspanne die onze “Ontscheping” volgde, lagen we onder de bloeiende peerlaars van een boomgaard op onzen buik in het gras. We hebben er eventjes ons hart kunnen ophalen dat we oorlog en alles vergaten. Een “schacht” van een andere compagnie was als ’t u belieft tot over zijn oren in het slijk gesprongen! D e verschijning was onbetaalbaar.
Zijn lange haren hingen in vette, zwarte klissen over zijn wezen dat glimt van inktzwarte modder. Kaki was veder aan hem niet meer te zien. Een “camouflage” zonder weerga. Zijn eigen moeder zou hem niet meer herkend hebben!
De officieren waren woedend om al dat gelach, maar kunt u nu iemand beletten te lachen? Zij echter hadden schrik genoeg voor ons allen samen. Een luitenant was eveneens met zijn mooie rijbroek in die gracht geraakt en was nu druk in de weer om opnieuw “Presentabel” te raken.
We vertrekken na tweede alarmperiode, want de “Fritz” is ondertussen teruggekomen, wat verder van de trein weg. We zitten met 5 à 6 man in een kleine geitenstal waar een jong wit geitje van honger en wellicht ook van angst om al die grote venten staat te trappelen en te blaten. Daar klinkt het bevel ten allen kanten herhaald:” Instappen en alles uit de trein halen!” We geraken zonder gevaar tot in ons compartiment en maken de cynische opmerking:” Hij zou beter terugkomen, dat we kunnen dat arme geitje gaan verlossen!” ’t Is er maar niet uit of …rrrr daar is hij weer de velden in en wij naar “ons” geitje. We hebben ditmaal ruimschoots de tijd en laten het de velden inlopen. Het is, zomogelijk, nog gelukkiger dan wijzelf.
Het Is wonder hoe sommige mannen in alle omstandigheden den kop koel houden en van alles gebruik maken. Keulemans staat achter de toonbank van een pas ontruimde herberg te “tappen voor de mannen van Kiel en andere gekende lustige kerels die “schrikdorst” gekregen hebben en hem nu, gratis, aan het lessen zijn. Andere zaten zelfs al in de laden van de kasten van lege burgerhuizen en komen met zilverwerk maar ook met waardeloze prullen voor de dag. Dat is allemaal opdat de Duitsers het niet zouden stelen!
Eindelijk, na meer dan 3 uur oponthoud, geraakt onze trein weer op dreef. We hebben een, kleine wandeling tussen boomgaarden en groene velden moeten doen om een kilometer of zo voorbij de brug, weer instappen. Traag met veel halten, alarm in verschillende stations. Van verre zien we Duitse “stukas?” de banen volgen op zoek naar Engelse legercamions die het oosten inrijden. We zien autobussen van een heel, heel ouderwets model over de grintwegen razen dat het stof tot boven de huizen opwalmt! In Cappelen- op-den- Bosch liggen vrachtschepen in de vaart en een er van kreeg een bom midden op het dek. We verstaan niet hoe het nog samenhoudt.
In Maldegem was het geloof ik, dat ze het stationsgebouw getroffen hadden, maar gelukkig niet de sporen. Het donkert bijna als we in Brugge aankomen en vóór we veel tijd gehad hebben om uit te rusten zijn we al van dienst. Er is geperst stro te halen naar St. Andries, meer dan een halfuur ver. Het is een heel vraagstuk hoe die blokken van 40 à50 kgr. Aan te pakken en in Brugge, Gistelsteenweg, te krijgen. Het beste blijkt nog te zijn, ze om beurten een 500 meter ver op de rug te dragen, dubbel gebogen als een bezwijkende kariatide! We raken er op de duur, de ene wat vroeger,
de andere wat later( er waren herbergen en winkels onderweg) mee thuis, dat is in een soort kasteeltje waar we, met 60 à70 man, noch roeren noch keren kunne, war aanleiding geeft tot de gewone kibbelarijen om een hoekje, een stuk “meubel” of een achterkeukentje. Overal ligt er stro, slingeren uitrustingen, staan wapens en hangen kledingsstukken. Ik schrijf, zo goed als ik kan, met potlood een brief naar huis, er niet oprekende dat hij daar zal geraken. Het wordt zo donker dat de laatste regels allesbehalve leesbaar zullen zijn!
Het is na middernacht als allen, in de overbevolkte kamers en gangen, tot rust komen. Ik slaap in met mijn gedachten thuis, allen die mij dierbaar zijn in Gods genade bevelend.
Ik denk dat velen van onze mannen hier, die nooit bidden, en dat zal wel een heel groot procent zijn, toch eens het weinige bovenhalen dat ze nog van hun gebeden kennen. Het is vanavond, nu de eerste opwinding van het “nieuwe” voorbij is, dat we voor ’t eerst verwezenlijken wat verschrikkelijke zaak het woord “oorlog” beduid. Hier zijn mannen uit Limburg en Antwerpen. Wat gebeurt ginder ver met hun huis, hun ouders?
|