Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
08-02-2015
Neal Cassady, Robin Block, Elizabeth Bishop, Eva Strittmatter, Gert Jonke
Uit: Relax, Man. The Gay Love Letters of Neal Cassady to Allen Ginsberg
“Denver, Colorado March 14, 1947.
Dear Allen; . . . My life is, at the moment, so cluttered up I have become incapable of relaxing long enough to even write a decent letter, really, I'm almost unable to think coherently. You must, then, not only forgive, but, find it within yourself to understand & in so doing develope a degree of patience until I am able to free myself enough to become truly close to you again. On your part, you must know, that any letdown in your regard for me would upset me so much that, psychologically, I would be in a complete vacuum. At least for the immediate future I must request these things of you. so please don't fail me. I need you now more than ever, since I've noone else to turn to. I continually feel I am almost free enough to be a real help to you, but, my love can't flourish in my present position & if I forced it now, both you & I would lose. By God, though, every day I miss you more & More. Understanding these things I hope, nay, in fact, know you must pour out more affection now than ever, rather than reacting negatively & withering up so that all is loss, or would be, between us. Let us then find true awareness by realizing that each of us is depending on the other for fulfillment. In that realization lies, I believe, the germ that may grow to the great heights of complete oneness. . . . I shall find a job tomorrow & perhaps by losing myself in work again I may become more rational & less upset & unnerved by the emotional shock of returning. Write soon I need you. I remain your other self. Neal.”
Neal Cassady (8 februari 1926 – 4 februari 1968) Hier met Allen Ginsberg (links)
De Nederlandse dichter, songwriter en musicus Robin Block werd geboren op 8 februari 1980 in Heemskerk. Zie ook alle tags voor Robin Block op dit blog.
Sway
Sitting at the bar with your back against the wall at some coke head festival with your eardrums beating out booze breath girl in heat is boasting mutilation streaks and her lack of calories makes you black as black can oh my, don't mind; you and I in the tide honey,you and I in the tide honey, you and I in the tide honey,you and I in the tide honey
sitting on the floor in some godforsaken dumb, while the walls are crumbling down, they will never let you out oh, this darkness, all these hauntingeyes that strike you down, they will never let you out you and I in the tide honey,you and I in the tide honey, you and I in the tide honey,you and I in the tide honey
come on now, speak up, come on now, be gone. it's a long way home, it's a long way home. can't you feel it sway? can't you feel it all yhe time? can't you feel it sway? you and I in the tide honey,you and I in the tide honey, you and I in the tide honey,you and I in the tide honey
The art of losing isn't hard to master; so many things seem filled with the intent to be lost that their loss is no disaster,
Lose something every day. Accept the fluster of lost door keys, the hour badly spent. The art of losing isn't hard to master.
Then practice losing farther, losing faster: places, and names, and where it was you meant to travel. None of these will bring disaster.
I lost my mother's watch. And look! my last, or next-to-last, of three loved houses went. The art of losing isn't hard to master.
I lost two cities, lovely ones. And, vaster, some realms I owned, two rivers, a continent. I miss them, but it wasn't a disaster.
- Even losing you (the joking voice, a gesture I love) I shan't have lied. It's evident the art of losing's not too hard to master though it may look like (Write it!) like disaster.
While Someone Telephones
Wasted, wasted minutes that couldn't be worse, minutes of a barbaric condescension. --Stare out the bathroom window at the fir-trees, at their dark needles, accretions to no purpose woodenly crystallized, and where two fireflies are only lost. Hear nothing but a train that goes by, must go by, like tension; nothing. And wait: maybe even now these minutes' host emerges, some relaxed uncondescending stranger, the heart's release. And while the fireflies are failing to illuminate these nightmare trees might they not be his green gay eyes.
Elizabeth Bishop (8 februari 1911 – 6 oktober 1979)
Die gelben Lilien und die lilanen Lupinen, Kastanien blühn und Fliederbaum. Spät blühn Holunder und Robinen Und drängen weiß in unsern Traum. Im Juni, in den großen Nächten, Macht manches Mal ihr Duft uns wach. Was wir an Süße da genießen, Geht uns noch im Dezember nach.
Euphorie
Ich will Keine resignativen Gedichte mehr schreiben. Resignation ist genug auf der Welt. Durchhalten, überdrüberbleiben – Das ist der Wahlspruch, der mir gefällt.
Klagen und Weimern sind so allgemein, Verantwortlichmachen von Zeit und Geschichte. Von jetzt an will ich heiter sein. Wenn nicht – schreibe ich keine Gedichte.
Eva Strittmatter (8 februari 1930 – 3 januari 2011) Hier met echtgenoot Erwin
De Oostenrijkse dichter en schrijver Gert Jonke werd geboren op 8 februari 1946 in Klagenfurt. Zie ook alle tags voor Gert Jonke op dit blog.
Uit: Der ferne Klang
"Mir passiert es sehr oft, und zwar immer, wenn ich beim Schreiben von Geschichten wieder von vorne beginne, daß deren erstes Wort mir im Mund gefriert, ehe ich es aussprechen könnte wie ein Ort oder der Name eines Ortes, wo noch nie jemand gewesen ist, weil ich mit dieser Geschichte immer wieder jene Orte suche, wo noch niemand gewesen sein kann, um somit neue, unbetretbare Welten zu erfinden, aber ich bleibe schon beim ersten Wort meiner Geschichte stehen und stecken; ich versuche also, dieses Wort auf ein Blatt Papier zu schreiben. Das scheint sehr gut zu gelingen, und beinah wäre das Wort von dem Stift, den ich ergriffen habe, niedergeschrieben worden. Doch kurz bevor er das Wort geschrieben hat, stellt der Stift in meiner Hand sich deutlich als jener Stift eines Forschungsschiffes heraus, das schon vor hundert Jahren mit einer Expedition ins nördliche Eismeer aufgebrochen war und damals unmittelbar nach dem Beginn der Expedition in Vergessenheit geriet, weil das Schiff bis heute noch immer fossiliert in einem versteinerten Nordlichtquader wie eine Fliege im Bernstein steckengeblieben ist und noch immer steckt, dort, verschollen, vergessen, bis jetzt, bis mein Stift quer durchs arktische Eis des Papiers zu diesen nach wie vor in einem riesigen Lichtkristall steckengebliebenen Mitgliedern dieser vergessenen Expedition vorzudringen versucht, mit meiner wie ein Eisbrecher sich zu dem weißen Eispanzer hinüberschreibenden, ihn zerschneidenden Feder des Stifts, um an den erstarrten Minen dieser Leute abzulesen, wo denn der gesuchte Ort, den auch sie noch nicht ganz erreicht hatten, denn etwa liege ..."
Henry Roth, John Grisham, Jules Verne, Kate Chopin, Gabriele Reuter
De Amerikaanse schrijver Henry Roth werd geboren op 8 februari 1906 in Tysmenitz nabij Stanislawow, Galicië, in het toenmalige Oostenrijk-Hongarije. Zie ook alle tags voor Henry Roth op dit blog.
Uit:An American Type
“That was the time, the general mood, the predicament out of which this story comes. The young woman I was courting — we shall call her M — was a very personable, tall, fair-haired young woman, a pianist and composer, a young woman with a world of patience, practicality, and self-discipline, bred and raised in the best traditions of New England and the Middle West, the most wholesome traditions. I was, at that time, sufficiently advanced and superior to be somewhat disdainful of those traditions. I wondered whether there was any reality to my courtship, any future, whether, in short, anything would come of it. I was so committed to being an artist — in spite of anything. The colony was close to Saratoga Springs, and I owned a Model A Ford, and in the early morning hours before breakfast I would drive down from Yaddo to the spa. There was a kind of public place there in those days, a place where paper cups could be bought for a penny, and a sort of fountain where the water bubbled through a slender pipe into a basin — and I say bubbled because that was one of its attractions, the fact that it did bubble. Ever since childhood I have regarded carbonated water as something of a treat, something not easily obtainable, in fact, only by purchase, remembering the seltzer-water man on the East Side laboring up the many flights of stairs with his dozen siphons in a box. And here it was free, and not only free but salutary. The water had a slightly musty or sulfurous flavor to go with its effervescence, but its properties were surpassingly benign. I happened to mention the effectiveness and bracing qualities of the waters of the spring to a small group standing in front of the main building of Yaddo, and invited at large anyone who wished to accompany me in the morning. The response was almost universally negative. “Drink that water? That stuff?” was the tenor of their comments. “I’d sooner drink mud water,” said one of the poets. But one person did reply in the affirmative. That was M. She liked the water; it shortly became apparent that she liked it as much as I did.”
Henry Roth (8 februari 1906 – 13 oktober 1995) Stanislawow, tegenwoordig Iwano-Frankowsk in Polen
“They found Seth Hubbard in the general area where he had promised to be, though not exactly in the condition expected. He was at the end of a rope, six feet off the ground and twisting slightly in the wind. A front was moving through and Seth was soaked when they found him, not that it mattered. Someone would point out that there was no mud on his shoes and no tracks below him, so therefore he was probably hanging and dead when the rain began. Why was that important? Ultimately, it was not. The logistics of hanging oneself from a tree are not that simple. Evidently, Seth thought of everything. The rope was three-quarter-inch braided natural Manila, of some age and easily strong enough to handle Seth, who weighed 160 pounds a month earlier at the doctor’s office. Later, an employee in one of Seth’s factories would report that he had seen his boss cut the fifty-foot length from a spool a week before using it in such dramatic fashion. One end was tied firmly to a lower branch of the same tree and secured with a slapdash mix of knots and lashings. But, they held. The other end was looped over a higher branch, two feet in girth and exactly twenty-one feet from the ground. From there it fell about nine feet, culminating in a perfect hangman’s knot, one that Seth had undoubtedly worked on for some time. The noose was straight from the textbook with thirteen coils designed to collapse the loop under pressure. A true hangman’s knot snaps the neck, making death quicker and less painful, and apparently Seth had done his homework. Other than what was obvious, there was no sign of a struggle or suffering. A six-foot stepladder had been kicked aside and was lying benignly nearby. Seth had picked his tree, flung his rope, tied it off, climbed the ladder, adjusted the noose, and, when everything was just right, kicked the ladder and fell. His hands were free and dangling near his pockets.”
“Op dit oogenblik is mij alles nog niet recht duidelijk; ik zie in deze duisternis maar enkele flikkeringen; en ik moet mij tevreden stellen met het opschrijven mijner denkbeelden onder den indruk der verschillende gebeurtenissen. Bovendien bindt ons niets aan kapitein Nemo. Hij weet dat wij den Nautilus onmogelijk kunnen ontvluchten. Wij zijn zelfs niet op ons woord van eer gevangen. Geen belofte bindt ons aan hem. Wij zijn slechts gevangenen, die onder den schijn van beleefdheid als gasten behandeld worden. Ned Land heeft echter de hoop niet opgegeven om de vrijheid terug te krijgen. Zeker zal hij gebruik maken van de eerste gelegenheid de beste, die het toeval hem aanbiedt. Zonder twijfel zal ik zijn voorbeeld volgen. En toch zal ik niet zonder eenig leedwezen datgene met mij nemen, wat de edelmoedigheid van den kapitein ons van de geheimen van den Nautilus heeft laten doorgronden. Moet ik dien man haten of bewonderen?
Scene uit de film “20.000 Leagues Under The Sea” uit 1954
Is hij slachtoffer of beul? En dan zou ik, om openhartig te spreken, voor ik hem verliet, gaarne die onderzeesche reis om de aarde volbrengen, waarvan het begin zoo schoon is geweest. Ik zou gaarne al de wonderen aanschouwen, die de wereldzeeen voor ons verborgen houden. Ik zou willen gezien hebben wat niemand nog heeft aanschouwd, zelfs al moest ik met mijn leven dien onleschbaren dorst naar kennis betalen! Wat heb ik tot nog toe ontdekt? Niets of bijna niets, want wij hebben nog maar 24000 kilometer door den Grooten Oceaan afgelegd! Echter weet ik wel dat de Nautilus het bewoonde land nadert, en dat, als zich eenige kans op ontvluchten voordoet, het wreed zou zijn mijn makkers aan mijn zucht naar het onbekende op te offeren. Ik zal hen moeten volgen, misschien zelfs wel geleiden.”
Jules Verne (8 februari 1828 – 24 maart 1905)
De Amerikaanse schrijfster Kate Chopin (pseudoniem van Katherine O'Flaherty) werd geboren op 8 februari 1851 in St. Louis. Zie ook alle tags voor Kate Chopin op dit blog.
Uit: A Respectable Woman
“Mrs. Baroda was a little provoked to learn that her husband expected his friend, Gouvernail, up to spend a week or two on the plantation. They had entertained a good deal during the winter; much of the time had also been passed in New Orleans in various forms of mild dissipation. She was looking forward to a period of unbroken rest, now, and undisturbed tete-a-tete with her husband, when he informed her that Gouvernail was coming up to stay a week or two. This was a man she had heard much of but never seen. He had been her husband's college friend; was now a journalist, and in no sense a society man or "a man about town," which were, perhaps, some of the reasons she had never met him. But she had unconsciously formed an image of him in her mind. She pictured him tall, slim, cynical; with eye-glasses, and his hands in his pockets; and she did not like him. Gouvernail was slim enough, but he wasn't very tall nor very cynical; neither did he wear eyeglasses nor carry his hands in his pockets. And she rather liked him when he first presented himself. But why she liked him she could not explain satisfactorily to herself when she partly attempted to do so. She could discover in him none of those brilliant and promising traits which Gaston, her husband, had often assured her that he possessed. On the contrary, he sat rather mute and receptive before her chatty eagerness to make him feel at home and in face of Gaston's frank and wordy hospitality. His manner was as courteous toward her as the most exacting woman could require; but he made no direct appeal to her approval or even esteem. Once settled at the plantation he seemed to like to sit upon the wide portico in the shade of one of the big Corinthian pillars, smoking his cigar lazily and listening attentively to Gaston's experience as a sugar planter."
Kate Chopin (8 februari 1851 – 22 augustus 1904) Bronzen borstbeeld in de Writer's Corner in St. Louis, Missouri
„Das kleine Haus lag in einer freundlichen Wiesengegend Württembergs. Oben auf dem höchsten Punkt des lang hingestreckten Hügels hob ein graues Grafenschloß seine Dächer über das Grün der Parkbäume, die Dorfstraße mit den Bauernhöfen zog sich über den Rücken der Erdhebung. Unten, wo der helle junge Fluß durch Weidengebüsch und über weiße Kiesel plätscherte, gab es noch eine zweite Straße. Hier wohnten nur arme Weiblein in bescheidenen Hütten, mit winzigen, blumenreichen Vorgärten. Das kleine Haus aber lag ganz allein und abseits von den beiden Dorfstraßen, am linken Abhang des Hügels, in seine Flanke gleichsam verschüchtert hineingedrückt. Der Weg, der vom Dorf zu ihm hinunter führte, war steil und steinicht, voller Löcher und Pfützen. Rechts und links neben den Schlehdornhecken wuchs ein Gestrüpp von Brennnesseln. Alles zeigte, daß niemand ein Interesse daran nahm, den Pfad in gangbarem Zustande zu erhalten. Er führte ja auch nur zu einem Gehöft notorisch verkommener armer Leute, und weiter zu dem kleinen Häuschen, von dem die Frauen im Dorf mit einem gewissen halblauten Ton der Scheu redeten, und die Männer mit einem zweideutigen Grinsen. Freundlich genug schaute es aus unter dem großen blühenden Birnbaum, durch den die Bienen summten. Helle Gardinen hingen vor allen Fenstern, und seine stattliche Eigentümerin stand meistens würdevoll vor ihrer Türe, irgend etwas Gutes zwischen ihren großen weißen Zähnen behaglich kauend, während die kleine Schar ihrer Gäste um sie her auf der Schwelle oder auf der Bank an der Hauswand zu hocken pflegte, gähnend, träumend oder schwatzend, wie es sich eben fügen mochte. Die Gäste waren das Bedenkliche in diesem kleinen Hause, von dessen Türe man unendlich weit ins Land schauen konnte, über das heitere Flüßchen hinweg, bis zu den duftigen Umrissen der Schweizeralpen fern am wolkigen Horizont, und das doch trotz dieser weiten und freien Aussicht so schüchtern sich hinter der Hügelflanke versteckte.“
Gabriele Reuter (8 februari 1859 – 18 november 1941) Rond 1900
De Zuid-Afrikaanse schrijver André Brink is vrijdagavond aan boord van een KLM-vlucht van Amsterdam naar Kaapstad overleden. Brink was op de terugweg van België, waar hij een eredoctoraat van de Universiteit van Leuven toegekend had gekregen. André Brink werd geboren op 29 mei 1935 in Vrede. Hij is 79 jaar geworden. Zie ook alle tags voor André Brink op dit blog.
Uit: A dry white season
“For some time he was houseboy for a rich Jewish family in Houghton; later he found a better paid job as messenger for a firm of attorneys in the city, and then as an assistant in a bookshop. Somehow he managed to keep up his reading and the manager of the bookshop, pleased by his interest, helped him to continue his studies. In this way he eventually passed Standard Four. At that stage Gordon went back to the Transkei. A traumatic experience, as it turned out, since there was no work for him back home, apart from lending a hand with the paltry farming activities of a great-uncle: planting maize, scouring the veld with a lean dog in search of hares for meat, sitting in the sun in front of the hut. He'd left the city because he couldn't stand life there any more; but it proved to be worse on the farm. There was something fretful and desultory in his blood after the years he'd been away. All the money he'd brought with him had gone into lobola -- the dowry for a wife; and barely a year after his arrival in the Transkei he returned to the only place he really knew, Johannesburg, Gouthini. After a brief unsettled spell he landed at Ben's school. One after another his children were born: in Alexandra, then Moroka, then Orlando. The eldest was Jonathan, his favourite. From the outset Gordon had resolved to rear his son in the traditions of his tribe. And when Jonathan turned fourteen he was sent back to the Transkei to be circumcised and initiated. A year later Jonathan -- or Sipho, which Gordon said was his "real" name-was back, no longer a kwedini but a man. Gordon had always spoken about this day. From now on he and his son would be allies, two men in the house. There was no lack of friction, since Jonathan obviously had a mind of his awn; but on the main issue they agreed: Jonathan would go to school for as long as possible. And it was just after he'd passed Standard Six and secondary school was becoming an expensive business, that they turned to Ben for help.”
„The first ray of light which illumines the gloom, and converts into a dazzling brilliancy that obscurity in which the earlier history of the public career of the immortal Pickwick would appear to be involved, is derived from the perusal of the following entry in the Transactions of the Pickwick Club, which the editor of these papers feels the highest pleasure in laying before his readers, as a proof of the careful attention, indefatigable assiduity, and nice discrimination, with which his search among the multifarious documents confided to him has been conducted. 'May 12, 1827. Joseph Smiggers, Esq., P.V.P.M.P.C. [Perpetual Vice-President--Member Pickwick Club], presiding. The following resolutions unanimously agreed to:-- 'That this Association has heard read, with feelings of unmingled satisfaction, and unqualified approval, the paper communicated by Samuel Pickwick, Esq., G.C.M.P.C. [General Chairman--Member Pickwick Club], entitled "Speculations on the Source of the Hampstead Ponds, with some Observations on the Theory of Tittlebats;" and that this Association does hereby return its warmest thanks to the said Samuel Pickwick, Esq., G.C.M.P.C., for the same. 'That while this Association is deeply sensible of the advantages which must accrue to the cause of science, from the production to which they have just adverted--no less than from the unwearied researches of Samuel Pickwick, Esq., G.C.M.P.C., in Hornsey, Highgate, Brixton, and Camberwell--they cannot but entertain a lively sense of the inestimable benefits which must inevitably result from carrying the speculations of that learned man into a wider field, from extending his travels, and, consequently, enlarging his sphere of observation, to the advancement of knowledge, and the diffusion of learning.“
Charles Dickens (7 februari 1812 – 9 juni 1870) Portret door William Powell Frith, 1859
« Pourtant traverser la Seine pour aller rive droite s'apparentait à une expédition, le vingtième arrondissement il l'appelait le trentième, c'était son humour. Quand il venait vers chez moi à Saint-Augustin, à sept minutes de Madeleine, il appréciait le calme juste à côté du square et la perspective de la place, en ajoutant avec un regard pétillant «ce qu'il y a c'est qu'il faut arriver jusque-là». Mais je me sentais bien avec lui. Je me sentais à l'aise, on pouvait parler des heures. On avait un rapport facile, direct. Il ne jouait pas la comédie, son masque ne demandait qu'à tomber, il ne s'abritait pas derrière des barrières. Il ne demandait qu'une chose, que le rideau de théâtre se ferme pour laisser la place à ce qu'il appelait la vérité, dont le curseur sur sa ligne imaginaire avait tendance à hésiter, à osciller, à en choisir plusieurs, sous prétexte qu'il ne savait pas. Il avait une soif d'intimité, comme si le temps pour la satisfaire lui manquait. Ou les bons partenaires, les occasions. Le fait d'avoir toujours été très pris. Son métier. Mais la possibilité était là, comme une nappe d'eau claire, à disposition. Presque pas troublée encore. Et l'aptitude, le don pour ça. Il aimait l'intensité, la profondeur, la vérité, qu'il regardait avec gourmandise, disposé à les découvrir, excité, courageux, mais d'après lui pas vraiment initié. Il communiquait volontiers sur le ton de l'interrogation, sans jamais oublier la discrétion, au point d'exagérer les prudences oratoires. Ce qui ne l'empêchait pas d'être orgueilleux, de bien aimer se mettre en scène aussi lui-même. D'adorer qu'on lui pose des questions. Il aimait aussi parler vêtements, restaurants, ambiances, futilités. En accompagnant sa fille chez Zara il avait vu une brune de vingt ans en slim qui essayait des talons hauts en marchant comme une reine devant les cabines, ça l'hypnotisait, il parlait de ce que le vêtement chez telle ou telle femme révélait, avouait qu'il observait tout, en précisant «on dirait pas comme ça» et disait qu'il choisissait lui aussi ses vêtements avec une obsession maladive."
“It was a spring evening in Washington DC; a chilly autumn morning in Melbourne; it was exactly 22:00 Greenwich Mean Time when a worm entered the computerised control systems of countless Australian prisons and released the locks in many other places of incarceration, some of which the hacker could not have known existed. Because Australian prison security was, in the year 2010, mostly designed and sold by American corporations the worm immediately infected 117 US federal correctional facilities, 1700 prisons, and over 3000 county jails. Wherever it went, it travelled underground, in darkness, like a bushfire burning in the roots of trees. Reaching its destinations it announced itself: THE CORPORATION IS UNDER OUR CONTROL. THE ANGEL DECLARES YOU FREE. This message and others more elaborate were read, in English, by warders in Texas, contractors in Afghanistan, Kurdistan, in immigrant detention camps in Australia, in Woomera, black sites in the Kimberley, secret centres of rendition at the American “signals facility” near Alice Springs. Sometimes prisoners escaped. Sometimes they were shot and killed. Bewildered Afghans and Filipinos, an Indonesian teenager wounded by gunfire, a British Muslim dying of dehydration, all these previously unknown individuals were seen on public television, wandering on outback roads. The security monitors in Sydney’s Villawood facility read: THE ANGEL OF THE LORD BY NIGHT OPENED THE PRISON DOORS, AND BROUGHT THEM FORTH. My former colleagues asked, what does this language tell us about the perpetrator? I didn’t give a toss. I was grateful for a story big enough to push me off the front pages where I had already suffered PANTS ON FIRE. I was spending my days in the Supreme Court of New South Wales paying Nigel Willis QC $500 an hour so I could be sued for defamation. Nigel’s “billable hours” continued to accrue well past the stage when it became clear that he was a fuckwit and I didn’t have a chance in hell, but cheer up mate: he was betting 3:2 on a successful appeal. That my barrister also owned a racehorse was not the point.”
“Single file! Everyone, line up on the LEFT!" Mrs. Gesop shouts to be heard over the din of students crowding into the impractically narrow hallway between the stairwell and the auditorium. "We will let you in when everyone is lined up neatly against the wall!" It's a physical impossibility for the hundred-plus seniors of Hampton High to fit along the eight-foot stretch of wall, and as more students step off the stairs we're getting packed in here like panicked cattle. Just open the double doors, lady, and let us in. Caitlyn wriggles into the air pocket at my right, her face flushed and damp. "What's going on?" she pants, tucking her most recent DIY blond streak behind her ear. "I got to bio late because the Camry wouldn't start—of course I get one semester to park at school, and the crapbox dies every time it snows—and run into an empty room with just the chalkboard saying come here. What does it mean? Is it terrorists?" "It's probably some stupid college thing." I pat her on the shoulder. "And at least you have a crapbox." Caitlyn snaps her fingers in front of my face. "Okay, focus." She flips open her phone to show me the last text she received before the eight o'clock bell. "Rob says Drew Rudell showed up puffy-eyed to cross-country practice this morning." "Really. Why?" "Dumped over Christmas break. One semester of longdistance love was all she could handle."
“De zon brandde recht op hun bukkende rug, en de zwarte rulle aarde wasemde onder hen als het brood wanneer het bij avond dampend uit den oven komt. Maar de avond was ver: bij avond moesten ze bij de westhoek van het veld wezen, twee honderd schreden verder. Kosta en Kroum hieuwen zich zoodoende een pad, recht naar de plaats waar de zon zou ondergaan. Ze hielden zwaar zweetend een wedloop met het licht; wie het eerste aan de westhoek van het veld zou wezen, de zon of zij. De zon had alles voor; hij kon zijn tegenstanders afmatten zooveel hij wilde door enkel maar voort te schrijden langs den metaalharden Macedonischen hemel, terwijl Kosta en Kroum niets konden doen dan geduldig sikkelen. Zij hadden trouwens niets tegen de zon; zonder zon zou de zware rogge er niet zijn die hen in 't leven moest houden in den van koude krakenden winter. Neen, zij hadden niets tegen de zon; zij hadden enkel iets tegen de Turken. Opeens stond Kosta stil en veegde met zijn wijsvinger een straal zweet van zijn voorhoofd. Hij gromde, en likte zijn droge lippen af. Hij keek naar Kroum, en wees smeekend naar een rij populieren. ‘Neen broertje,’ zei Kroum hoofdschuddend. ‘De bron is veel te ver, en we moeten vandaag tot den westhoek. Vooruit! Sla er op los! Denk maar dat elke halm een Turk is!’ ‘Sst!’ siste Kosta. ‘De meisjes zijn vlakbij! En denk aan het gebod... Dat wij broers zijn is nog geen reden om te spreken over ... het verborgene in bijzijn van anderen!’ Hij schoof zijn kalpak met zijn gewone gebaar voorover tot de druipende rand tegen de bult rustte die zich als een moskeekoepel op zijn voorhoofd verhief, en zei toen minachtend: ‘Jij hebt nooit kunnen zwijgen. Nee, dan ik.’ En meteen klopte hij met zijn vingers zelfvoldaan tegen de glimmende bult op zijn voorhoofd. Kosta was doodelijk trotsch op die bult, hetgeen trouwens van een jongen van twintig jaar niet anders te verwachten was.”
A. den Doolaard (7 februari 1901 – 26 juni 1994) In Macedonië
De Amerikaanse schrijver en journalist Gay Talese werd geboren op 7 februari 1932 in Ocean City. Zie ook alle tags voor Gay Talese op dit blog.
Uit: Frank Sinatra Has a Cold
« He was, as usual, immaculately dressed. He wore an oxford-grey suit with a vest, a suit conservatively cut on the outside but trimmed with flamboyant silk within; his shoes, British, seemed to be shined even on the bottom of the soles. He also wore, as everybody seemed to know, a remarkably convincing black hairpiece, one of sixty that he owns, most of them under the care of an inconspicuous little grey-haired lady who, holding his hair in a tiny satchel, follows him around whenever he performs. She earns $400 a week. The most distinguishing thing about Sinatra's face are his eyes, clear blue and alert, eyes that within seconds can go cold with anger, or glow with affection, or, as now, reflect a vague detachment that keeps his friends silent and distant. Leo Durocher, one of Sinatra's closest friends, was now shooting pool in the small room behind the bar. Standing near the door was Jim Mahoney, Sinatra's press agent, a somewhat chunky young man with a square jaw and narrow eyes who would resemble a tough Irish plainclothesman if it were not for the expensive continental suits he wears and his exquisite shoes often adorned with polished buckles. Also nearby was a big, broad-shouldered two-hundred-pound actor named Brad Dexter who seemed always to be thrusting out his chest so that his gut would not show. Brad Dexter has appeared in several films and television shows, displaying fine talent as a character actor, but in Beverly Hills he is equally known for the role he played in Hawaii two years ago when he swam a few hundred yards and risked his life to save Sinatra from drowning in a riptide. Since then Dexter has been one of Sinatra's constant companions and has been made a producer in Sinatra's film company.”
Gay Talese (Ocean City, 7 februari 1932) Frank Sinatra: Cover van Esquire door Edward Sorel, 1966
Ik juichte in de armen van een gade, Ik treurde hooploos op haar graf! Nu dool ik langs uw oever henen, En droom 't verleden, dat nog vleit. 'k Ontwaak en alles is verdwenen, En 'k sidder in mijne eenzaamheid. Vol zielrust, maar weemoedig tevens, Volg ik uw rolling na en ween; En al de vreugd en smart mijns levens Vliên zachtjes met uw golfjes heen. Niet bang meer zal ik op u staren, Ras heeft mijn oog hier uitgeschreid, Men plengt geen traan, men telt geen baren, Op d'oceaan der eeuwigheid. Zo dan nog steeds door de eigen oorden Uw lieflijk murmlend water stroom', En soms een jongling aan uw boorden Het zoet ontwerp zijns levens droom', o ruis hem dan ook zacht in 't harte, Opdat hij wijsheid van u leer: ‘Uw leven vliegt bij vreugd en smarte Onmerkbaar heen, en keert niet weer!’
Rhijnvis Feith (7 februari 1753 - 8 februari 1824) Grafmonument in Zwolle (detail)
„Mitten in der Halle stand ein riesiger Reiter auf einem noch viel größeren Hengst. Beide waren gehäutet. Der Reiter beugte sich über den Rist des aufgebäumten Pferdes und hielt uns zwei Gehirne hin. Auf der flachen Linken hatte er seines, auf der flachen Rechten das sehr viel kleinere des Tiers. Die Männer, Frauen und Kinder stiegen über einen dreistufigen Tritt dem Pferd in den Unterbauch. Ein sich erweiternder Darm führte in den nächsten Raum. Dort entkleideten wir uns. Dabei lachten wir und scherzten. Einige faßten sich sogar an. Mir war nicht einmal mulmig. Weggekonnt hätte ich sowieso nicht mehr. Im wieder nächsten Raum hoben die Leute ihren linken Arm. Sie suchten etwas in den Achselhöhlen, zogen daran den Reißverschluß auf. Dann schlüpften sie und stiegen aus ihrer Haut. Manche legten sie sich über die Unterarme, andere falteten sie sorgfältig zusammen. Sie verstauten ihre Häute in Spinden. Manche hingen sie auch über Bügel in einen großen Metallschrank. Dabei paßten sie auf, daß kein Blut hinuntertropfte. Weil ich meine Haut anbehielt, fiel ich auf. Alle wandten mir ihre Gesichter zu. Auch der Wirt vom CABALLO. Sie lachten aber weiter und ließen mich stehen, als die Trillerpfeife eines Wächters schrillte. Ich stand hilflos da. Sollte ich warten? Worauf? Die Tür war offen geblieben. Ich trat in einen schmalen Flur. Rechts und links gingen Türen ab. Ich öffnete eine. Auf einem gynäkologischen Stuhl saß eine der enthäuteten Frauen. Die Spitzen ihrer Finger und Zehen und die Brustwarzen waren an Elektroden angeschlossen. Um den Kopf saß ein Helm. Auch von dem gingen Kabel ab. Ein Kabel war ihr zwischen die Beine geschoben. Sie hatte überall Sonden, und alle Kabel verschwanden in der Wand. Ich konnte hören, daß sie stöhnte. Aber sie stöhnte nicht vor Schmerz. Manchmal kicherte sie. Im nächsten Zimmer saß ein Mann. Er war ganz ähnlich aufgebockt. Nur hatte man seine Eichel wie die Finger und Zehen mit der Wand verbunden. Er verhielt sich nicht anders als die Frau. So ging es Tür um Tür. Diese Menschen waren sehr glücklich.“
Happy as something unimportant and free as a thing unimportant. As something no one prizes and which does not prize itself. As something mocked by all and which mocks at their mockery. As laughter without serious reason. As a yell able to outyell itself. Happy as no matter what, as any no matter what.
Happy as a dog’s tail.
The Sea And The Man
You will not tame this sea either by humility or rapture. But you can laugh in its face.
Laughter was invented by those who live briefly as a burst of laughter.
The eternal sea will never learn to laugh.
Vertaald door Czeslaw Milosz en Leonard Nathan
Beloofd
Hij sloeg haar op het bal vol in het gezicht.
Ze viel, de mensen grepen hem bij zijn armen, hij was bijna gestruikeld.
Daarna liepen ze samen gearmd naar huis. Ze glimlachte blij. Ze was in verwachting, hij had beloofd met haar te trouwen.
Vertaald door Karol Lesman
Anna Świrszczyńska (7 februari 1909 – 14 augustus 1984)
"His father … sat at the table with the enormous Bible open before him, waiting fiercely till the family should be sitting in proper rigidity. He read then from the Second Book of Samuel, as though he were the High Sheriff challenging pestilent rebels … Uriel smacked his lips. Aaron reflected that his father did indeed sound like a man of war, a bear in the fields, as he prayed … Aaron was uncomfortable and a little afraid. This, he thought, is how God might pray to his God." (…)
"Quiet, controlled, suspended, Aaron waited for the visions. And they did creep slowly across the lighted ground-glass field of his mind, but they were singularl unspiritual … He saw the new auger that his boss had bought, and wished he had one … He saw Nadine's way of drinking cider, with small tentative screams, and felt warm and happy about seeing her, and to chase her out of his vision." (…)
"He fretted that he did not know anything. He sighed, 'I have sought the Kingdom of God a little, the Squire has sought it terribly, but we haven't even a map, and after what I saw this afternoon, I know the Sioux are as barbarous as we are. Is it possible that nobody has ever known — that there never has been a completely civilized man, and won't be for another thousand years?'"
Harry Sinclair Lewis (7 februari 1885 - 10 januari 1951) Borstbeeld in Main Street, Sauk Centre, Minnesota
“Plots duikt Benni weer in haar hoofd op. Onwillekeurig glijdt haar hand over haar pols waar het horloge zat. Ze heeft het hem gegeven. Hij eiste het en zij durfde zich niet langer te verzetten. Zijn donkere, dwingende ogen boezemen haar angst in. Het is niet de eerste keer dat hij haar bedreigt. Vorige maand was het ook al zo. Het begon vrij onschuldig, maar achteraf liep het helemaal uit de hand. Ze stond bij de automaat voor een cola. Toen ze in haar geldbeugel naar een muntstuk zocht, voelde ze plots een hand in haar hals. Het was Benni. De hand die eerst liefkozend had gestreeld veranderde plots in een nijptang, een klem die haar nekharen er bijna uittrok. Ze kermde van de pijn maar kon zich onmogelijk losrukken. Benni's greep was te sterk. Met zijn vrije hand griste hij de geldbeugel uit haar handen, graaide en haalde er vijftig euro uit. Van toen af ging het razendsnel. Ze had geroepen dat hij haar geld onmiddellijk moest teruggeven waarop hij in een treiterig lachen was uitgebarsten. ‘Jij bent van een goed jaar’, had hij in haar oor gefluisterd. Ze werd koud van zijn adem, zijn aanraking, de greep die maar niet loste. Toen was ze beginnen gillen, waarop hij haar de mond snoerde zodat ze bijna geen lucht kreeg. Hij bleef zo hard knijpen tot de tranen in haar ogen sprongen. Toen ze vroeg wat hij van haar wilde, brulde hij dat hij geld wilde, geld en nog eens geld. Zij had het toch maar voor het rapen. Toen liet hij haar los, maar bleef haar een tijd aanstaren met die holle ogen en die stomme grijns op zijn gezicht. ‘Als je niet doet wat ik vraag zouden er wel eens onaangename dingen kunnen gebeuren’, had hij nog gezegd, voor hij zich met een grotesk gebaar op zijn hielen omdraaide en weg beende.”
Patricia De Landtsheer (Dendermonde, 7 februari 1952)
Die Bitterkeit auf meiner Zunge Rührt nicht von der Orange, die ich soeben verzehrte. Es ist eine Bitterkeit, die nicht vergeht. Für sie Habe ich keinen Begriff. Ich glaube, Ich hab sie als Kind während des Krieges Mit einer Handvoll Schnee, Die meinen Durst stillen sollte, Zu mir genommen. Es gab Keine Märchen, aber es war damals immer Ein großes Geflüster um mich: die Erwachsenen Erzählten sich hinter vorgehaltenen Händen Vom Kriege, vom damals gewesenen Kriege, Von Grünen Minnas und von Soldaten, Die beinlos aus Stalingrad wiederkehrten. Ich sah auch den Hitlergruß Des Blockwarts und hörte, Während ich mir das Haar schneiden ließ, Von dem an die Wand spritzenden Blut Galizischer Juden. Der schier endlose Zug Der Russinnen abends den Wilden-Mann-Berg empor, Wenn sie vom Goehle-Werk Sich in ihr Lager zurückschleppten, Und schließlich die Panjewagen, Beladen mit den Toten des Bombenangriffs
Heinz Czechowski (7 februari 1935 – 21 oktober 2009)
“Bien des hommes sont établis à vingt ans à un niveau au-dessus duquel ils ne s'élèveront guère, à peine peuvent-ils quelquefois en descendre. Ils naissent, ils vivent, ils meurent étranglés par le travail : au-dessus d'eux, il y a d'autres hommes qui savent simplement qu'ils mourront, mais les détours qu'ils font pour arriver à la mort ne sont pas aussi clairs et passent par des carrefours. Les bourgeois, ce sont des hommes qui peuvent changer d'avenir et qui ne connaissent pas toujours la figure qu'il prendra... (…)
De plus hauts destins sont réservés aux fils des grands bourgeois, des bourgeois des métiers libéraux, des destins ornés par les mots de passe des Humanités, mais quelles réserves parmi les fils d'ouvriers bien doués, quelles inépuisables sources de bons serviteurs. On a besoin d'eux, on les séduit donc en leur promettant le grand avenir des chances égales, c'est la démocratie qui monte comme un soleil, chaque fils d'ouvrier a dans son cartable un diplôme de Conducteur d'Hommes, un diplôme en blanc de bourgeois..."
Lioba Happel, Johann Nepomuk Vogl, Ludwig Winder, Laura Ingalls Wilder, Thomas Killigrew
De Duitse dichteres, schrijfster en vertaalster Lioba Happel werd geboren op 7 februari 1957 in Aschaffenburg. Zie ook alle tags voor Lioba Happel op dit blog.
heute wollten wir blumen suchen
hatten vergessen was blumen sind war es zu spät zu behaupten man habe gehört dass
blue flowers des fleurs bleues synapsen zu suchen in mitten des
knall / roten / elektro / schock / mohns hin gerobbt und gecheckt und geleckt
und gedockt
aber nicht einfach nicht die chemie in den leib bekommen von sehnsucht
und zieht den finger hoch vergebens befeuchtet ihre zungenspitze dann
mit ihrem ganz besonderen saft in einem überschwang von etwas
was vergessen ist jetzt aber ihr ins hirn stürzt als ein
blutiger schwarzer fluss ausgeschüttet kurz vor der
auslöschung überschüssiger energien in ihrem stamm hirn
Es hat der Herr statt eitlen Gut’s Gegeben mir den Sang, Drum will ich singen frohen Mut’s Mein ganzes Leben lang.
Mein Lehrer soll der Vogel sein, Des’ Lied im Wald erklingt, Denn ihm auch gab’s kein And’rer ein, Zu singen, wie er fingt.
Ihn freut’s, was ihm der Herr beschied, Doch dünkt er sich nicht viel. Und achtet’s nicht, ob auch sein Lied Just Manchem nicht gefiel.
D’rum, wird dafür mir auch kein Lob, Will ich doch tun, wie er; Ist mir im Lenz doch stets, als ob Auch ich ein Vogel wär’.
Grün
Grün, ja Grün nur soll allein Immer meine Farbe sein, Grün ist ja der frische Wald, Froher Sänger Aufenthalt, Grün, des Frühlings heit’res Bild; Grün, der Hoffnung Farbenschild, Grün, der Jungfrau Myrtenkranz, Der sie schmückt mit höchstem Glanz, Grün, des Helden Lorberkron’, Grün die Palme, die zum Lohn Jedem Dulder, der erbleicht, Lächelnd dort ein Engel reicht. Ach, und wie erquickt so mild Immergrün im Schneegefild. D’rum, so lang’ noch Farben glüh’n, Sei die meine immer Grün.
Johann Nepomuk Vogl (7 februari 1802 – 16 november 1866) Lithographie door Johann Nepomuk Strixner, rond 1850
De Duitstalige, Oostenrijks - Tsjechische schrijver Ludwig Winder werd geboren op 7 februari 1889 in Šafov / Mähren.Zie ook alle tags voor Ludwig Winderop dit blog.
Uit: Der Thronfolger
„Sicher, sicher hat Gott den Kronprinzen nur deshalb sterben lassen, damit ich an seine Stelle komm und das Große vollbring, das ich nach Gottes Ratschluss zu vollbringen hab. Aber das weiß niemand! Das weiß – eben noch niemand. Das ist zum Verrücktwerden, dass das niemand weiß, niemand wissen kann! Aber vielleicht ist das nicht das Wichtigste. Wenn nur ich es weiß – das ist das Wichtigste! Wie ich es machen soll, wie der Anfang sein soll und wie ich das Ganze anpacken muss (...) Jetzt weiß ich, wozu ich lebe und warum ich der bin, der ich bin. Ich werde ihnen schon zeigen, wer ich bin! Die werden Augen machen! Alles muss neu aufgebaut werden, mit der österreichischen Schlamperei muss aufgeräumt werden, aber gründlich!" (…)
"Einst hatte er für den Föderalismus geglüht. Dann hatte er sich für den Trialismus erwärmt. Jetzt war es kalt in seinem Herzen, die Glut war längst erloschen. Er liebte keine großen Ideen mehr. Nur sein Hass war unverändert, die Rachsucht, die Sehnsucht, den Feinden zu vergelten, was sie ihm angetan hatten."
“Pa hung his gun to the wagon bows inside the canvas top, where he could reach it quickly from the seat. He hung his bullet-pouch and powder-horn beneath it. He laid the fiddle-box carefully between pillows, where jolting would not hurt the fiddle. The uncles helped him hitch the horses to the wagon. All the cousins were told to kiss Mary and Laura, so they did. Pa picked up Mary and then Laura, and set them on the bed in the back of the wagon. He helped Ma climb up to the wagon-seat, and Grandma reached up and gave her Baby Carrie. Pa swung up and sat beside Ma, and Jack, the brindle bulldog, went under the wagon.
Scene uit de tv-serie met Michael Landon en Karen Grassle
So they all went away from the little log house. The shutters were over the windows, so the little house could not see them go. It stayed there inside the log fence, behind the two big oak trees that in the summertime had made green roofs for Mary and Laura to play under. And that was the last of the little house. Pa promised that when they came to the West, Laura should see a papoose."What is a papoose?" she asked him, and he said, "A papoose is a little, brown, Indian baby." They drove a long way through the snowy woods, till they came to the town of Pepin. Mary and Laura had seen it once before, but it looked different now. The door of the store and the doors of all the houses were shut, the stumps were covered with snow, and no little children were playing outdoors. Big cords of wood stood among the stumps. Only two or three men in boots and fur caps and bright plaid coats were to be seen.”
Laura Ingalls Wilder (7 februari 1867 - 10 februari 1957)
“Pedro. And with Justice he might expect it; for Decius fell not more vow'd the Roman Deliverer, then our General a sacrifice for his Country; But he is gone, and with him a Souldier, and such a one, Johanne, as his Enemies both admir'd and fear'd; We shall see how his Successour will redeem those miseries we are fallen into by his Envy and opposition of the dead General in all his designes. Johanne. Of this some other time, when we have pay'd those joyes are due to the return of our Friend and Patron; Who if he hold his good humour still, there is news in Town will concern him much much more; The famous Paduana, Angellica Bianca. Pedro. Who? The Italian, our dead General brought from Main? What of her? Johanne. The same; She is now the discourse of the whole Town; all the youth in Madrid dress themselves for her sake; Their Horses prance in no street but hers, hers are the Colours they all wear in the Prado; Where her Coach drives there is the dust, there is the throng; No song in fashion but her praise, her Story is the Theam of all the Muses in the Town. Pedro. Prithee be quick and serious this is strange to me; Why now more then when her Patron liv'd?”
Thomas Killigrew (7 februari 1612 - 19 maart 1683) Portret doorAntoon van Dyck (detail), 1640
De Vlaamse schrijver, schilder, tekenaar, graficus, causeur, auteur, theatermaker, entertainer en zanger Pjeroo Roobjee (pseudoniem van Dirk De Vilder) werd geboren in Gent, op 7 februari 1945. Hij volgde lessen schilderkunst, tekenkunst en graveren aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van zijn geboortestad en aan de voorbereidende afdeling van de Rijksacademie te Amsterdam. Hij is de vader van Thuis-actrice Merel De Vilder Robier. Zijn plastische zowel als zijn literaire bezigheden werden meermaals bekroond. Zo werd hij menig keer onderscheiden in de Prix de la Jeune Peinture, werd hij laureaat van de Leo J. Krynprijs voor zijn debuutroman “De Nachtschrijver” en ontving hij in 1984 de Eugène Baie-prijs. In 1994 werd hem de Louis Paul Boonprijs toegekend, in 1998 werd hij bekroond met de Arkprijs van het Vrije Woord en in 2004 werd hij laureaat van de Cultuurprijs van de stad Gent voor zijn literair werk.
Uit: Een mismaakt gouvernement
‘‘Loris, mijn best oud paard, hoeveel jaren telt gij eigenlijk?’ ‘lk? lk verklap mijn leeftijd niet gaarne. Laat ons bij wijze van spreken zeggen dat ik al een aantal keren naar het stembureau ben mogen gaan om er voor een president te kiezen.’ ‘En ge schijt nog altijd in uw pampers voor mama en haar reprimandes. Maarjongen toch!’ ‘Wat wilt ge, mama is 20 broos en brekelijk, zij Ieeft zo verre van onze generatie verwijderd, dat soort van dingen daarbinnen in die koffer, ze zijn haar zo onbekend, zo heeltemaal buiten het nabuurschap van haar bed...‘ ‘Moet haar niet voor onnozel verslijten, dat moederken van u, zij is geen non. Zij weet maar al te wel wat er zich tussen haar dijen bevindt en zij moet zich daar in betere tijden hebben bevingerd zoals iedere spleetbewuste signora die ooit in de appel heeft gebeten.’ ‘O! Edwin!’ ‘En dan? ls zulk een gedachte nooit eerder bij u opgekomen?’ ‘Wat voor een plezier vindt ge erin, Edwin, om mij dusdanig te choqueren? Waarom wilt gij mij gelijk een slechte jongen zoveel pijn doen?!‘ ‘Allez, toont ze mij nu, die leutige prentjes van u.’ De edelman opende in vliegende vaart de handkoffer en liet de inhoud ternederdwarrelen. Een cascade van op de platte erotiek betrekking hebbende revues bereikte het karpet van voorwereldlijke wol. Tot zijn verrassing moest de zoon van dokter Mouriau vaststellen dat de magazines in hoofdzaak mannelijke geslachtsdelen van alle rassen en vele nationaliteiten tentoonspreidden en viriel groepswerk etaleerden in standjes die iedere twijfel wegnamen omtrent de vleselijke gezindheid van Nolla d'Averulle haar wettige hemelbedgenoot.”
„Stefan Wallner vergleicht in seinem Büro die Kosten für den Transport von drei Traktoren nach Klatovy – Bahn oder LKW. Frau Beck hat ihn vom Vorzimmer aus angerufen, er kann ihre am Tisch sitzende Gestalt durch die Milchglasscheibe sehen. Sie sagt, daß ihn zwei Polizeibeamte sprechen wollen. Wallner läuft ein kalter Schauer über den Rücken. Die Polizeibeamten werden wegen dieser Lieferung von CLAAS-Reifen aus Danzig vor zwei Jahren kommen, die nicht versteuert wurde. Sobald die Polizeibeamten gegangen sind, wird Wallner Ulrich Wiget anrufen, um sich mit ihm zu beraten, ob man die Akten in Wigets Büro, alle Beweise beseitigen, am besten vernichten oder ob man einen Anwalt kontaktieren soll, den Fall schildern, nach den möglichen rechtlichen Konsequenzen fragen, abwägen. Der Anwalt hätte Schweigepflicht. Die beiden Polizeibeamten treten ein. Es habe sich ein ICE-Unglück ereignet, man gehe davon aus, daß sich Wallners Vater unter den Toten befinde, man habe eine Leiche mit einem Paß auf den Namen Günter Wallner gefunden, es täte ihnen leid. Es entsteht eine Pause. Wallner geht durch den Flur und steigt die Treppe zum ersten Stock herunter, wo Wiget sein Büro hat. Draußen ist ein strahlender Tag, die Sonne scheint hell durch die Fenster. Wallner sagt, daß soeben die Polizei dagewesen sei, sein Vater sei bei einem ICE-Unglück ums Leben gekommen, sein Vater sei tot.“
Thomas von Steinaecker (Traunstein, 6 februari 1977)
Three years have passed since a day of incessant snow That halted at midnight, when I ventured with our boys Through the unchained park gates opposite our house
Into a white moonscape untainted by footstep or bird claw. Squadrons of swollen clouds impeded any moon or starlight, Allowing an eerie luminosity to emanate from the ground.
Branches overburdened, benches twice their natural size: Each everyday object transformed into a source of light. The ordinary made wondrous: rendered gleaming at midnight.
We three raced home to try and lure you from your bed To share in our witnessing of this miraculous spectacle, But you complained you were sleepy, snuggled down,
You waved aside each entreaty as we begged you to come: “Not tonight”, you said, “not now, but I promise the next time.”
None of us could have conceived that when the snow next fell It would cover your grave for weeks, leaving us shell-shocked, Mutely comforting each other as we mourned your absent radiance.
Dermot Bolger (Dublin, 6 februari 1959)
De Oostenrijkse schrijver (toneel, hoorspelen en draaiboeken) Felix Mitterer werd geboren op 6 februari 1948 in Achenkirch, Tirol. Zie ook alle tags voor Felix Mitterer op dit blog.
Uit: Kein Platz für Idioten
„MÖLLINGER-BÄURIN: Ja, was tust du denn da? Ha? Schau, dass d’außa kommst! (Stößt mit dem Fuß nach ihm.) MÖLLINGER-BÄURIN: Aber dalli, no, werds bald? Sie steht auf, geht um den Tisch herum, der Junge hält schützend die Hände vor den Kopf. MÖLLINGER-BÄURIN: Soll i den Pragger holen, ha? ALTER: Geh, Bäurin! Laß’n doch aus! Der Junge kniet am Boden, hält schützend die Arme vor den Kopf, die Bäurin schaut hasserfüllt auf ihn hinunter. MÖLLINGER-BÄURIN: Lass sie nur oben! Bin eh froh, wenn i dei schiaches Gfrieß nit seh! Schau ma eh liaber die Larven an! Die is schöner wia dei Gsicht! Viel schöner, des kannst ma glauben. (…)
MÖLLINGER-BÄUERIN: […] von uns kriagt de Krot nia a Schuglad! – (Sie schlägt dem Jungen auf den Kopf) Magst nit auslassen, ha? Du!! ALTER: Geh, hör doch auf! des hat ja koan Sinn, des Schlagen! […] MÖLLINGER-BÄUERIN: Ah geh, wenn er nit auslaßt, des Sauviech, des! (Sie bleibt stehen, schaut wütend weg.) ALTER: (hebt den rechten Arm und streicht dem Jungen über den Kopf) Was is denn? Was is denn, ha Mandl? Was hast denn? Ha ? Armer Bua! [...] ALTER: Is scho guat! Is scho guat Mandl! Is ja schon guat! Is scho guat!”
Felix Mitterer (Achenkirch, 6 februari 1948) Scene uit een opvoering tijdens de Luisenburg-Festspiele, Wunsiedel, 2012
Weil du so still bist, wenn ich Spiegel hasse und ich mich selber nicht mehr sehen kann. Wenn ich die Ruhe und die Freundlichkeit verlasse und böse bin zu dir und jedermann.
Weil du so zart bist, wenn ich innen greine und meine Hoffnung keinen Trost mehr hat. Wenn ich ein Schwamm bin, voll mit Schwäche, weine, zum Hals mit Kummer angefüllt und lebenssatt.
Weil du so hart bist; wenn ich porig werde, von Feigheit weichgenagt und ausgehöhlt. Wenn meine Sehnsucht, hingeduckt zur Erde, die leichten und bequemen Wege wählt.
Drum kann ich dir auch meine Hilfe geben, drum bin ich, wenn du fern bist, sehr allein.
Er was een schok, gedaver met geluid Daarna de wind en zacht geknerp van staal De skilift hangt in ijle lucht, de zon Staat laag en bleek, daaronder rust ein Tal
Hier binnen klinkt veel ‘oh’ en ‘wat is dit?’ Terwijl men staat en zit en rekt en spiedt Het landschap achter ’t raam blijft wat het was Nu dringt het door: beweging is er niet
Ze zijn met veertig – elke stoel bezet Ze hebben lang staan wachten in een rij Dus even zitten is heus niet zo erg Een korte pitstop kan er nog wel bij
Ze doen niet moeilijk ondanks hun gemor Dat kan gebeuren, wie veel skiet weet goed Dat soms al eens een kabelbaan verstilt Maar alles altijd snel weer gaat hoe ’t moet
‘Hoewel, voor wie echt véél ervaring heeft…’ Begint een lange man heel ongeremd Zijn woorden worden echter door iets Duits Uit kleine omroepboxen overstemd
Uit: Child of All Nations (Vertaald door Max Lane)
“Every country in Asia that begins to rise and awaken is not just awakening itself, but is helping to awaken every other nation that has been left behind , including China.” “But science and learning are not the one and only key,” I said. “You are right,” he [Khouw] answered. “They are only the conditions. Equipped with modern science and learning, a wild beast will only become wilder and more bestial, and a vicious human will only become more vicious and cruel. But don’t forget, with science and learning even the most wild and bestial of all animals can be made to submit. You know what I mean: Europe.” The hair on the back of my neck stood up on hearing his last words. Mama would be quick to express her agreement with this young unsandaled sinkeh [Hokkien term for Chinese new migrant]. “So don’t hold out any hopes that a modern education will ever be given to the conquered countries, such as this country of yours. Only the conquered people themselves know what their country and people need. The colonizing nation will only suck up the honey of your land and the labor of your people. In the end it is the educated among the conquered people who need to recognize their responsibilities.” Suddenly, he stopped, changing the subject: “You no doubt know what happened in the Philippines.” His words came at me like an accusation. The Philippines was for me no more than a place on a map, a geographical location. The Philippines is not far from my own country but I know almost nothing about it.”
Pramoedya Ananta Toer (6 februari 1925 — 30 april 2006) Cover
Uit: The Hustler (Der Puppnenjunge, vertaald door Hubert Kennedy)
Punctuelly on schedule the four o'clock afternoon train from the northern part of Germany rolled into the Stettin Train Station.
The travelers streamed out, crowding and jamming the gates, then dispersed - to be met or not - into the large room, finally to be drawn out in thin streams from the various exits, and to submerge and dissappear in the life outside.
The hall was again empty, as it had been a half our earlier. Only in its middle did there still stand, as if lost, a boy about fifteen or sixteen years old, looking around indecisively. He wore a gray, wrinkled, ill-fitting suit, heavy boots, and a yellow sports cap, and in his hand he carried a simple cardboead box wrapped around many times with string.
(…)
He knew his sexual disposition. He knew how it stood with him. He still read a great deal, but did not trouble himself for an explanation where there was nothing to explain. Many of the theories now posed he held to be false and dangerous.He was a love just like any other love. Whoever could not or would not accept it as love was mistaken. The mistake reflected onto those who were mistaken. They were still in the majority, those who were mistaken. And therefore in possession of force. But they were mistaken there too. For force never has power over human sentiments. The most human of all feelings—and strongest except hunger—was love.”
Black Man o' Mine, If the world were your lover, It could not give what I give to you, Or the ocean would yield and you could discover Its ages of treasure to hold and to view; Could it fill half the measure of my heart's portion . . . Just for you living, just for you giving all this devotion, Black man o' mine.
Black man o' mine, As I hush and caress you, close to my heart, All your loving is just your needing what is true; Then with your passing dark comes my darkest part, For living without your love is only rue. Black man o' mine, if the world were your lover It could not give what I give to you.
Tags:Thomas von Steinaecker, Dermot Bolger, Felix Mitterer, Heinz Kahlau, Annelies Verbeke, Pramoedya Ananta Toer, John Henry Mackay, Anne Spencer, Romenu
Elke winter die valt is als een huis dat smelt wat we moeten vasthouden en iedere vorm van spel
Gelaarsd en gepakt gaan we de boer op spreken we van nestwarmte en een nieuwe dracht
Koperen onderleggers, smaragden vazen elke kast heeft recht op haar uitzet
O u kan niet tegen knus het maakt u wee en naar
Dat u dat dan uitlegt aan die man in de straat zijn gerei is ook vandaag weer van karton
Zomers zijn makkelijk, dan waait het aan als niets knapper is het door te bijten als een been.
Wat later blijkt
Onthouden we dus van deze dag een breekbaar soort verloop Een maatpak en een zijden das een kamerjas, een strak verband een ingeblazen hoop
een blok dat weegt op jou
Hier nemen we nu de ruime baan de weg die leidt naar een nieuw oord
Vernemen we dan uit goede bron een verstrakking van de graat Een geruite rok, een zwarte speld een doorkijkwaas, een spaarlamp brandt een nieuwgevonden maat
een krop die zwelt in jou
De route glijdt langs een diepgroen dal vervolgt, vertraagt, gaat voort
“The Meet Cafe occupies one side of the Plaza, a maze of kitchens, restaurants, sleeping cubicles, perilous iron balconies and basements opening into the underground baths. On stools covered in white satin sit naked Mugwumps sucking translucent, colored syrups through alabaster straws. Mugwumps have no liver and nourish themselves exclusively on sweets. Thin, purple-blue lips cover a razor-sharp beak of black bone with which they frequently tear each other to shreds in fights over clients. These creatures secrete an addicting fluid from their erect penises which prolongs life by slowing metabolism. (In fact all longevity agents have proved addicting in exact ratio to their effectiveness in prolonging life. ) Addicts of Mugwump fluid are known as Reptiles. A number of these flow over chairs with their flexible bones and black-pink flesh. A fan of green cartilage covered with hollow, erectile hairs through which the Reptiles absorb the fluid sprouts from behind each ear. The fans, which move from time to time touched by invisible currents, serve also same form of communication known only to Reptiles. During the biennial Panics when the raw, pealed Dream Police storm the City, the Mugwumps take refuge in the deepest crevices of the wall sealing themselves in clay cubicles and remain for weeks in biostasis. In those days of grey terror the Reptiles dart about faster and faster, scream past each other at supersonic speed, their flexible skulls flapping in black winds of insect agony."
William S. Burroughs (5 februari 1914 – 2 augustus 1997) Scene uit de film „Naked Lunch“ met Joseph Scoren (Kiki) en Peter Weller (Bill Lee). 1991
Des croquis de concert et de bals de barrière ; La reine Marguerite, un camaïeu pourpré ; Des naïades d'égout au sourire éploré, Noyant leur long ennui dans des pintes de bière ;
Des cabarets brodés de pampre et de lierre ; Le poète Villon, dans un cachot, prostré ; Ma tant douce tourmente, un hareng mordoré, L'amour d'un paysan et d'une maraîchère :
Tels sont les principaux sujets que j'ai traités : Un choix de bric-à-brac, vieux médaillons sculptés, Émaux, pastels pâlis, eau-forte, estampe rousse,
Idoles aux grands yeux, aux charmes décevants, Paysans de Brauwer, buvant, faisant carrousse, Sont là. Les prenez-vous ? A bas prix je les vends.
Joris-Karl Huysmans (5 februari 1848 – 12 mei 1907)
De Hongaarse, Duitstalige, schrijfster en vertaalster Terézia Mora werd geboren op 5 februari 1971 in Sopron. Zie ook alle tags voor Terézia Mora op dit blog.
Uit: The Monster (Vertaald door Zaia Alexander)
“Kopp started to howl, rage, impotence, pain, he couldn’t go over to them, from the waist down he felt heavy as a ton of bricks pressed into a mat that was way too soft, he fought like a bull; howling, he yanked his head up with the heavy horns and then fell right back down again, he struggled to free at least one arm, yanked it with all his might, but suddenly it was very light, flew over him and thudded against the wall. The pain made him draw back his knees and they crashed too, the bang and pain were worse, but at least he now knew where he was, he simply lay there. My beating heart. A so-called half room. Closet / ironing / guest room /storage room. A cluttered shelf and a bunk. The brightness over there is the window, a clothes rack on wheels is blocking the entrance, one half is draped with outer garments, the bag with undergarments is lying under the other half. It wasn’t the first time the wall had been bumped into, it’s just too close, and I toss and turn too much. Beloved, beloved, beloved. Otherwise, I rarely dream. Only since I got here. That I’m on a ship, in a hotel, in an unknown location,in an unfamiliar apartment. The voices of the others penetrate through the walls and I want to smash them into a thousand pieces every time. By the way, he now knew it wasn’t Yuri. It’s the wall next to the neighbor’s apartment.“
„Sie, indem sie mir ein Formular reichte, ich, indem ich es ausfüllte und ihr zurückgab. Wir waren beide beruhigt und ich setzte mich. Man versteht nie etwas. Man versteht nie etwas und eines Tages stirbt man daran, wollte ich der Schwester zurufen, doch ich tat es nicht und blieb sitzen. Simone wachte auf im Dunkeln, tastete, tastete nach mir, doch ich war nicht hier, war nicht neben ihr, was sie erschreckte, was sie hochschrecken ließ und im Dunkeln weitertasten, was sie schließlich, da alles ohne Erfolg war, den Lichtschalter betätigen ließ, sodass sie auch sah, dass ich weg war. Simone stand auf, knickte ein, setzte sich wieder, flüsterte Oskar, räusperte sich, rief Oskar, und lauschte, stand wieder auf und taumelte vorwärts ins Nebenzimmer, machte wiederum Licht, blickte umher, sah ein Blatt Papier auf dem Boden, zerknüllt, hob es auf und las: Ich schreibe mit der linken Hand und streiche mit der rechten durch. Der Arzt trug die Brille auf der Nasenspitze und die Nasenspitze gesenkt. Die Stimme des Arztes war hoch. Die Sprache war zerbrechlich und knarrte, ächzte leicht im fremden Akzent.“
Het viel mij zwaar, de afgelopen weken: Irak en Gaza en de Schilderswijk. Van het journaal waar ik normaal naar kijk, heb ik met angst en beven weggekeken.
Dan ging ik maar wat klussen in de tuin, wat snoeien aan de planten die verleppen, om ergens toch weer orde in te scheppen, temidden van de chaos en het puin.
Geen mens blijft in dit alles stoïcijns, en dichters hebben baat bij een illusie. Dus bad ik: 'Heer, geef mij iets moois, iets kleins,
waar ik ik weer onbevangen van geniet. 'Ik ben verhoord! Er is weer een discussie, zo heerlijk zinloos. Over zwarte Piet.
Rikkert Zuiderveld (Groningen, 5 februari 1947) Cover van de LP Parsifal, 1971
Im Novembersturm Der Sturmwind rast und der Regen schlägt ans Fenster in schweren Tropfen - Ich fühl in der tollen Novembernacht mein Herz wohl hörbar klopfen.
Es schlägt in brennender Ungeduld sehnsüchtig und beklommen . . . Ach, wenn die Stunde doch Flügel hätt' und wäre der Winter gekommen!
Und deckte die Ströme das blinkende Eis und der Schnee die schweigende Runde - und wären wir endlich allein, allein in der heimlichen Mitternachtsstunde!
O Liebster, Liebster, - der Sturmwind rast und der Regen rauscht endlos nieder - mir aber fluten durch Haupt und Herz traumselige Liebeslieder.
Clara Müller - Jahnke (5 februari 1860 - 4 november 1905) Cover
Tags:Geert Buelens, William S. Burroughs, Ruth Lasters, Joris-Karl Huysmans, Terézia Mora, Philip Weiss, Rikkert Zuiderveld, Clara Müller - Jahnke, Romenu
Voor het eerst zijn twee dichters bekroond tot winnaar van het grootste poëzieconcours in het Nederlandse taalgebied. Dat is woensdagavond bekendgemaakt in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Het gaat om de gedichten “Witlof” van Ruth Lasters uit Antwerpen en “De zotte Charlotte” van Laurens Hoevenaren uit Brummen. De dichters delen de hoofdprijs van € 10.000 en ontvangen ieder een bedrag van € 5.000. Volgens de jury deden de winnaars in kwaliteit niet voor elkaar onder. Zie ook alle tags voor Ruth Lasters en alle tags voor Laurens Hoevenarenop dit blog.
Witlof
De afzonderlijke oerknallen van dingen, het (ontstaans)eureka van sorbet, papier, de slede, radio-
golven, de dasknoop, het elektron, poedersuiker. Was het in stolpen maar ergens bewaard. Grote glazen reservoirs
waaronder men dan bij verwonderingverlies, bij bovenmatig balen inhaleren kon het prilste, prettigste begrippen-
begin, ontdekkingsenthousiasme. Dan in zo’n stolp met jou te staan, diep in te ademen de kick
van de vondst van wat wij daarna dan verzoend en -strengeld weken aten: rauwe, bleke losgewoelde ledematen van
de aarde.
Ruth Lasters (Antwerpen, 5 februari 1979)
De zotte Charlotte
Op kousenvoeten sluip ik naar het dagverblijf – ook ’s nachts blijf ik gekleed als dame – en zie het licht achter de tralieramen dat alle zinsbegoocheling verdrijft.
Ik tel de dagen, schrijf ze in mijn waaier met tekenen die niemand lezen kan of zal. Mijn geest wordt alle dagen taaier al voeren ze me gif en slachtafval.
Het enige bezoek is van mijn gouvernante. Ik vraag haar steeds een jurk met diep decolleté; ze brengt alleen borduurwerk voor me mee en nooit een groet van oom en tante.
En als ik bij het weggaan vraag: ‘Was het een jongen of een meisje, leeft het nog?’ dan mompelt ze plots heel erg vaag en zegt alleen: ‘Ach kindje toch.’
De Nederlandse dichter en schrijver Laurens Hoevenaren, woonachtig in Brummen, heeft na het VWO het diploma HBO-maatschappelijk werk behaald en is sindsdien in dit vakgebied werkzaam. Hij werkt thans als bedrijfsmaatschappelijk werker voor de medewerkers van Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Naast grote interesse in persoonlijke drijfveren en verandermogelijkheden van mensen, interesseert Hoevenaren zich ook voor natuur, taal, tuinarchitectuur, zang en opera. Samen met zijn partner stelt hij sinds twaalf jaar hun particuliere landschapstuin Klein Knoevenoord open, waarover ze samen een boek schreven: Tuinieren tussen IJsselvallei en Veluwezoom. Sinds enkele maanden is Hoevenaren begonnen met het schrijven van korte verhalen en gedichten.
Ontmaskering
Men vroeg hem hoe het kwam dat hij zich over niets verbaasde, niet over kievitsei of moordaanslag noch dat de naald van een kompas naar ’t noorden wijst of hoe een ruit bewaasde van warme adem op een winterdag, of hoe lang vonken gloeien in de as.
Men vroeg hem of hij was bevroren en of hij dan als kind de zon niet breken liet in prisma’s, en speelde met de kleuren op zijn handen. Of was zijn hart soms doodgeboren, zijn ziel van antraciet, zijn lachen enkel knarsetanden?
Hij zei alleen: ‘Eens kwam een man tot mij, een jongen haast, met hem ben ik gevlucht naar verre landen waar ik mij kussen en beminnen liet. Daar smolt graniet tot magma en werd het water wijn tot aan de dag dat hij het leven liet; sindsdien schuilt vreugde achter pijn. Dat, ja dat heeft mij verbaasd.’
« You consider your fate. It has a flophouse look about it. You take the folded handkerchief out of your lapel pocket and blow your nose in it. Fuck it, you think. You're getting too old for this shit. Back to the office. The sofa. A friendly bottle to suck. Sanctuary. You step out, step back again. Police car. Rolling through the watery street, light wheeling. But in dead silence. As if floating an inch or two above the puddles. No, that's right, can't go back to the office. Blue will have it staked out. What's that sonuvabitch up to anyway? Did he invent a body and send you off chasing phantoms, just to land you in trouble? Probably. But then what really happened to the widow? Or her remains? You wish you could talk to her again. She was afraid, seemed drawn to you. You were so slow to apprehend. Yet any move you made got you nowhere. And what does all of this have to do with Mr. Big? (…)
You are moving through pools of wet yellow light, surrounded by a velvety darkness as soft as black silk stockings, and it is not the light but the obscurity that is most alluring. The mystery of it. The streets are deserted and, as you turn into them, kissed by the drifting fog, they open up before you, the buildings seem to lean toward you. Stuttery neon signs wink at you overhead. Behind a steel chainlink fence in an empty playground, a child's swing creaks teasingly. Somewhere there's a melancholic sigh of escaping steam. It's beautiful to be walking down these lush wicked streets with the widow at your side, ...”
“Inside there was a line--seven or eight girls smoking, hands on hips. I stood outside in the pink glow, the movie huge behind me. The music was building again. A fat guy carrying a little kid in pajamas on his shoulders was coming. I pretended to be looking for something I dropped, then when he was even with me, I fell in beside him. The girls inside didn't even look. I walked straight past them into the men's room. There was one guy at a urinal, but he didn't turn around. I wetted a handful of paper towels and took them to the farthest stall and locked the door. It was so filthy I didn't sit down. I threw the Kleenex in the toilet and the water went red. As I was wiping my legs, I heard the guy getting some paper towels and the door closing. In the mirror I looked the same, maybe a little buzzed, a little tired, but the same girl I'd been before. I didn't think I'd learned anything. Outside, the girls in line took one look at me and ran for the men's room. Monty was waiting back at the truck, asking the same questions. "I'm fine," I said, and let him hold me. Now that I look back on it, he was being as sweet as he knew how, but right then I hated him. "Marjorie," he said, real serious, like he was going to follow it with something like "I love you" or "I want to marry you." I didn't give him the chance. "Hey," I said, "did you leave me any of that Champale?"
„In vulgärerer Lokalität bevorzugt er eine Dose Sardellenringerl oder ein kaltes Selchwürstl. Meistens erkundigt sich die Bedienung an dieser Stelle, ob das alles für ihn sei. Und es genügt Johns eigenartige Bejahung dieser Frage, um dem Schankburschen, vorausgesetzt er hat den richtigen Raster auf der Bodenplatte seines Gehirns, die erste Irritation zuzufügen. Mit Hilfe dieses belanglosen Kontakts richtet sich John nun in aller Ruhe behaglich ein in der Struktur des Kellners. Es folgen winzige Dramolette, in denen John und der Kellner z. B. den zackigen Rand einer Papierserviette fixieren und besprechen, aber alles nur beiäufig und ohne von außen ersichtlichen hypnotischen Effekt. Es scheint, daß John Mc Wolf mehr von der Umgebung seiner angepeilten Leute als von den Leuten selbst versteht. Er versteht es, die Orientierungspunkte beliebig zu vergrößern oder schrumpfen zu lassen. Ganze Landstriche können verschwinden. Und indem er es versteht, deren Fixpunkte zu kristallisieren, verschafft er "seinen" Leuten genau die richtigen Sklerotisierungen, die es ihm ermöglichen, den Kellner zu bitten, alles im Hause befindliche Geld in einem Nylonsackerl zu sammeln und es auf der Toilette zu übergeben. Und immer wieder ist John überrascht, wieviel Geld sich in einer solchen Disco befindet; die Tageslosung und diverse Kassetten, besonders wenn es inoffizielle Hinterzimmer gibt, wo gepokert oder gefärbelt wird. Und pünktlich an dieser Stelle ärgert sich John über sich und schimpft sich Hansi aus der Untersteiermark, weil er sich des Kribbelns beim Anblick und beim Fühlen der Tausender nicht erwehren kann.“
„Vielleicht war Grass dem Horror so nahe gewesen, dass er zu sehr versuchte, genau das Richtige zu sagen und zu versöhnen, um die Vergangenheit «in den Griff zu bekommen«. Ich konnte dies in der Kürze der Zeit nicht zu Ende untersuchen, sondern hatte keine andere Wahl, als erneut nach Rilke und seiner merkwürdig intensiven Weise von Liebe und Tod zu greifen, die noch immer auf dem kleinen Holztisch vor mir lag. »Er denkt an ein blondes Mädchen, mit dem er spielte. Wilde Spiele. Und er möchte nach Hause, für einen Augenblick.« Ich hörte, wie der Klient tief durchatmete, geradeso als bestätige er meine Textauswahl, und spontan drehte ich das kleine Buch um, um mir anzuschauen, was auf der Rückseite darüber geschrieben stand – und las kurzerhand den Klappentext vor, der berichtete, dass Die Weise von Liebe und Tod bis spät in den Zweiten Weltkrieg hinein ein Bestseller gewesen und von vielen deutschen Soldaten im Sturmgepäck mitgeführt worden war. Vor wichtigen Schlachten, so hieß es, hätten Offiziere ihren Untergebenen nahe gelegt, darin zu schmökern, da die Geschichte, ganz germanischer Mythologie entsprechend, von jener »Ehre und Freude« erzähle, im Kampf sich zu opfern, zumal gegen einen übermächtigen Feind. Der Text, von dem Rilke sich gegen Ende seines Lebens distanzierte, wurde deswegen auch Die Selbstmordfibel genannt.“
Norman Ohler (Zweibrücken, 4 februari 1970)] Cover
“Die Griechisch-Stunde sollte gerade beginnen, als die Türe des Klassenzimmers noch einmal aufgemacht wurde. Franz Kien schenkte dem Öffnen der Türe wenig Aufmerksamkeit; erst, als er wahrnahm, daß der Klassenlehrer, Studienrat Kandlbinder, irritiert, ja geradezu erschreckt aufstand, sich der Türe zuwandte und die zwei Stufen, die zu seinem Pult über der Klasse hinaufführten, herunter kam, - was er nie getan hätte, wenn es sich bei dem Eintretenden um niemand weiter als um einen verspäteten Schüler gehandelt hätte -, blickte auch er neugierig zur Türe hin, die sich vorne rechts befand, neben dem Podest, auf dem die Tafel stand. Da sah er aber auch schon, daß es der Rex war, der das Klassenzimmer betrat. Er trug einen dünnen hellgrauen Anzug, seine Jacke war aufgeknöpft, unter ihr wölbte sich ein weißes Hemd über seinem Bauch, hell und beleibt hob er sich einen Augenblick lang von dem Grau des Ganges draußen ab, dann schloß sich die Tür hinter ihm; irgend jemand, der ihn begleitet hatte, aber unsichtbar blieb, mußte sie geöffnet und wieder zugemacht haben. Sie hatte sich in ihren Angeln bewegt wie ein Automat, der eine Puppe frei gab. So, wie auf dem Rathausturm am Marienplatz die Figuren herauskommen, dachte Franz Kien. Der perplexe Kandlbinder, - er machte noch immer ein Gesicht, als murmle er ein Gott steh' mir bei! vor sich hin -, rief einen Moment zu spät "Aufstehen!", aber die Schüler hatten sich schon erhoben, ohne seinen Befehl abzuwarten, und sie setzten sich auch nicht erst, als ihr Lehrer ein, wieder, wenn auch nur um Sekundenbruchteile verzögertes "Setzen!" herausbrachte, sondern bereits, als der Rex abwehrend die Hände hob und zu dem jungen Studienrat sagte: "Lassen Sie doch setzen!"
Alfred Andersch (4 februari 1914 – 21 februari 1980)
Everybody giggles In the same old language, Everybody whimpers In the same old tongue.
Yet only in your language Are words that give you comfort, And only in your language Is joy the path to song.
You feel you miss your mother In only it - your language. And dinner's like no other In only it - your language. It's only in your language That you can laugh alone. And only it, your language Can stop your sobbing moan.
And when the weeping ceases, And even laughter ends, When nothing's left that eases, No singing, no amends, With endless skies before you And ending earth behind, You learn the words of silence Your tongue is sure to find.
‘Splinters, scherven, brokstukken, losse oortjes halve schoteltjes en, waarom ook niet - gemutileerde dwergen en derzelfde ledematen. Het leven één thé dansant, waargenomen door een gezichtsgestoorde en, toe maar, in een moeite door, een zware drinker, een sociaal gevallene, de risee van de familie. Slagroom in het dunnende haar, cakekruimels in de onderbroek. Het soort man dat, sinds het op een teken wacht, dit teken steeds weer achter de horizon ziet verdwijnen. Was hij er zo een? De suggestie, ofschoon door hemzelf gewekt, kon hem tot blinde razernij brengen.’
Louis Ferron (4 februari 1942 – 26 augustus 2005) Leiden, Koornbrug
'The base is guaranteed, your Majesty — Calcium, carbon, phosphorus, vapour And other fundamentals spun From the umbilicus of the sun, And yet he says he will not caper Around your throne, nor toe the rules For the ballet of the fiery molecules.'
'His concepts and denials — scrap them, burn them — To the chemists with them promptly.'
'Sire, The stuff is not amenable to fire. Nothing but their own kind can overturn, them. The chemists have sent back the same old story — "With our extreme gelatinous apology, We beg to inform your Imperial Majesty, Unto whom be dominion and power and glory, There still remains that strange precipitate Which has the quality to resist Our oldest and most trusted catalyst. It is a substance we cannot cremate By temperatures known to our Laboratory".'
And the great Panjandrum's face grew dark — I'll put those chemists to their annual purge, And I myself shall be the thaumaturge To find the nature of this fellow's spark. Come, bring him nearer by yon halter rope: I'1t analyse him with the cosmoscope.'
E. J. Pratt (4 februari 1882 – 26 april 1964) Cover
De Nederlandse dichter en theatermaker Luuk Imhannwerd geboren in Monster in 1986. Zijn poëziedebuut “De onverschilligheid van rozen” verscheen in 2012. De verhalende dichtbundel (met tekeningen van Janne Schra) gaat over een jongen die probeert zijn liefde te verklaren aan een meisje met ogen van karamel. Telkens als hij dichtbij komt, verliest hij zichzelf in fantasieën over blinde scherpschutters en koorddansers. Het werk zit vol verwijzingen naar Chinese filosofieën, de Franse Nouvelle Vague en de werken van EE Cummings. Zijn theaterdebuut “Buffo” is geïnspireerd op het gelijknamige gedicht van Nobelprijswinnares Wislawa Szymborska. In 2013 heeft hij samen met Sietse Damen en Kim Grisel Theatergroep Nox opgericht. Daarvoor schreef hij “De onverschilligheid van rozen” en “De soldaat die 300 kilometer naar het slagveld liep”. Luuk Imhann schrijft voor Cineville (soms in samenwerking met Luuk van Huët), werkt bij poëziesite Meander en is huisdichter van Cultuurbewust.
SLAK / IETS DAT BEWEEGT
slakjes kruipen op mijn schuurdeur ze slepen hun huisjes over het wit geverfde hout over het raam van glas
als ik probeer een van hun voelsprieten aan te raken krimpen ze ineen
wordt er van mij geen kostuum verwacht zo makkelijk om iemand anders te zijn leven zonder reden –
iets dat begint iets dat zwemt iets dat kruipt iets dat groeit iets dat vliegt iets dat loopt iets dat liefheeft iets dat sterft iets dat doet alsof het eindigt
Resedaduft entschwebt im braunen Grün, Geflimmer schauert auf den schönen Weiher, Die Weiden stehn gehüllt in weiße Schleier Darinnen Falter irre Kreise ziehn.
Verlassen sonnt sich die Terrasse dort, Goldfische glitzern tief im Wasserspiegel, Bisweilen schwimmen Wolken übern Hügel, Und langsam gehn die Fremden wieder fort.
Die Lauben scheinen hell, da junge Frau'n Am frühen Morgen hier vorbeigegangen, Ihr Lachen blieb an kleinen Blättern hangen, In goldenen Dünsten tanzt ein trunkener Faun.
Abendmuse
Ans Blumenfenster wieder kehrt des Kirchturms Schatten Und Goldnes. Die heiße Stirn verglüht in Ruh und Schweigen. Ein Brunnen fällt im Dunkel von Kastanienzweigen - Da fühlst du: es ist gut! in schmerzlichem Ermatten. Der Markt ist leer von Sommerfrüchten und Gewinden. Einträchtig stimmt der Tore schwärzliches Gepränge. In einem Garten tönen sanften Spieles Klänge, Wo Freunde nach dem Mahle sich zusammenfinden. Des weißen Magiers Märchen lauscht die Seele gerne. Rund saust das Korn, das Mäher nachmittags geschnitten. Geduldig schweigt das harte Leben in den Hütten; Der Kühe linden Schlaf bescheint die Stallaterne. Von Lüften trunken sinken balde ein die Lider Und öffnen leise sich zu fremden Sternenzeichen. Endymion taucht aus dem Dunkel alter Eichen Und beugt sich über trauervolle Wasser nieder.
Passie
Wanneer Orpheus zilveren de luit bespeelt, Beklagend iets doods in de avondtuin, Wie ben jij rustende onder hoge bomen? Het herfstige riet ruist de klacht, De blauwe vijver, Wegstervend onder groenende bomen En volgend de schim van de zuster; Donkere liefde Van een wild geslacht, Waar op gouden raderen de dag van wegruist. Stille nacht.
Onder duistere sparren Mengden twee wolven hun bloed In stenen omarming; goudachtig
Verdwaalde de wolk boven het pad, Geduld en zwijgen van de kindertijd. Weer verschijnt het tedere lijk Bij de Tritonsvijver, Schluimerend in zijn hyacinten haar. Moge eindelijk breken het koele hoofd!
Want altijd volgt, een blauw wild dier, Iets spiedends onder schemerende bomen, Over deze donkere paden Wakend en bewogen door welluidende nacht, Zachte waanzin; Of er klonk van donkere verrukking Vol, het snarenspel, Aan de koele voeten van de boetelinge In de stenen stad.
Vertaald door Frans Roumen
Georg Trakl (3 februari 1887 – 4 november 1914) Portret door Farid, 2011
De Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Paul Auster werd geboren op 3 februari 1947 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor Paul Auster op dit blog.
In Memory of Myself Simply to have stopped.
As if I could begin where my voice has stopped, myself the sound of a word
I cannot speak.
So much silence to be brought to life in this pensive flesh, the beating drum of words within, so many words
lost in the wide world within me, and thereby to have known that in spite of myself.
I am here.
As if this were the world.
Paul Auster(Newark, 3 februari 1947)
De Zweedse schrijver Henning Mankell werd geboren in Stockholm op 3 februari 1948. Hij woont afwisselend in Mozambique en in zijn vaderland Zweden. Zie ook alle tags voor Henning Mankell op dit blog.
Uit: Depths (Vertaald door Laurie Thompson)
“For all the twenty-two years she has been shut away in the asylum she has never felt surrounded by people, only by puffs of breath. Puffs of breath are her invisible warders. The big, heavy buildings are behind her, like sleeping beasts, ready to pounce. She waits. Time has stood still. Nobody comes to take her back. Only after prolonged hesitation does she take a first step, then another, until she disappears into the trees. She is in a coniferous forest. There is an acrid smell, reminiscent of rutting horses. She thinks she can make out a path. She makes slow progress, and only when she notices that the heavy breathing which surrounded her in the asylum is no longer there can she bring herself to turn round. Nothing but trees on every side. She does not worry about the path having been a figment of her imagination and no longer discernible, as she is not going anywhere in particular. She is like scaffolding surrounding an empty space. She does not exist. Within the scaffolding there has never been a building, or a person. Now she is moving very quickly through the forest, as if she did have an objective beyond the pine trees after all. From time to time she stands, stock-still, as if by degrees turning into a tree herself. Time does not exist in the forest. Only trunks of trees, mostly pine, the occasional spruce, and sunbeams tumbling noiselessly to the damp earth.”
“They all knew, of course, and said so again and again as they filed inside and took their seats, that The Petrified Forest was hardly one of the world's great plays. But it was, after all, a fine theater piece with a basic point of view that was every bit as valid today as in the thirties ("Even more valid," one man kept telling his wife, who chewed her lips and nodded, seeing what he meant; "even more valid, when you think about it"). The main thing, though, was not the play itself but the company – the brave idea of it, the healthy, hopeful sound of it: the birth of a really good community theater right here, among themselves. This was what had drawn them, enough of them to fill more than half the auditorium, and it was what held them hushed and tense in readiness for pleasure as the house lights dimmed.
Scene uit de film uit 2008 met Leonardo DiCaprio
The curtain went up on a set whose rear wall was still shaking with the impact of a stagehand's last-minute escape, and the first few lines of dialogue were blurred by the scrape and bang of accidental offstage noises. These small disorders were signs of a mounting hysteria among the Laurel Players, but across the footlights they seemed only to add to a sense of impending excellence. They seemed to say, engagingly: Wait a minute; it hasn't really started yet. We're all a little nervous here, but please bear with us. And soon there was no further need for apologies, for the audience was watching the girl who played the heroine, Gabrielle.”
It is not a range of a mountain Of average of a range of a average mountain Nor can they of which of which of arrange To have been not which they which Can add a mountain to this. Upper an add it then maintain That if they were busy so to speak Add it to and It not only why they could not add ask Or when just when more each other There is no each other as they like They add why then emerge an add in It is of absolutely no importance how often they add it.
Gertrude Stein (3 februari 1874 – 27 juli 1946) Gertrude Stein (rechts) en Alice B. Toklas
„Gegen diesen Wahn, in dem sie sich suhlten wie in einer Jauche, von deren Gestank sie nicht genug bekamen, gab es nur eine einzige Barriere, eine unscheinbare und dochhaltbare Schranke, nämlich, dass es nicht in der Natur der beiden Männer lag, sich in Hass zu verzehren. Sie waren dem Ausbruch dieser Pest nicht gewachsen, einer Gefühlspest, die auch den Körper, die beiden waren um die sechzig, an allen Ecken und Enden in Mitleidenschaft zog, als Kopf-, als Gelenks-, als Rückenschmerzen, in einem Ausmaß, dass das Herz,damit das Leben nicht stehen blieb, schneller und schneller schlagen musste. Das Herz befand sich im Wettlauf mit dem Tod. Der klopfte mit der Knochenhand einenaberwitzigen Takt, um es anzutreiben, bis es erschöpft aufgeben würde. An eine Ruhepause war in diesem Kampf nicht zu denken, schon gar nicht an einen heilsamen Schlaf, der doch für die beiden Männer, schon um zur Besinnung zu kommen, so wichtig gewesen wäre.“
Michael Scharang (Kapfenberg, 3 februari 1943) Kapfenberg, burcht
spürt pocht zuckt wähnt, innen, lust sträubt gelb, beutelt die sinne vom teil zum ganzen wild durch ruckt ins viertel vor, zielt volles da prallt im ganzsprung schräge - gebrochen durch strich – dumpf auf beute, schlägt reisst fasst, es, gewendet schmerz brennt ihm pulsierendes im nachmoment samt und sonder aller herz
Tags:Georg Trakl, Paul Auster, Henning Mankell, Richard Yates, Gertrude Stein, Michael Scharang, Ferdinand Schmatz, Ludwig August Frankl-Hochwart, Romenu
De Nederlandse schrijver Jan Willem Holsbergen werd geboren in Rotterdam op 3 februari 1915. Holsbergen volgde de Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam Hij was reclametekstschrijver van beroep en werd docent aan de Rietveldacademie. In 1958 debuteerde hij met zijn roman De handschoenen van het verraad. Vanwege zijn onderhoudende, enigszins erotisch getinte romans genoot hij een zekere bekendheid in de jaren 1960, '70 en '80. In 1962 ontving hij de Vijverbergprijs.
Uit: De handschoenen van het verraad
“Doe maar niet zo verlegen, wij vrouwen hebben jullie toch wel door. Wil je nog koffie? Het was zijn vierde kopje, maar om de situatie wat te redden, zei hij graag. Je moet iemand hebben, die voor je zorgt. Dat zei zijn moeder ook al zoëven. Ze kwam terug met een blaadje, waarop twee kopjes stonden. Ineens benijdde hij Henri. Zo iemand als Marian deed alles anders dan hij het zo gewoon was. Zijn moeder zette de kopjes neer en legde het koekje op de schotel. Soms was het al doorweekt van de koffie of thee. Marian presenteerde ze van een schaaltje en stak er af en toe een in haar mond. Haar hele huis was trouwens vol van een zekere nonchalance. De grote tafel met kranten en een asbak vol pijpen, een batikdoek aan de wand, iets ongehoords naar zijn mening. De tafel niet in het midden van de kamer. Een Perzische loper schuin over de vloer. Terwijl hij dit alles opnam, merkte hij dat Marian vriendelijk spottend naar hem keek. Hij hóórde zijn hart kloppen en voelde de neiging opkomen om haar te vertellen van zijn handschoenen en het collectantenschap. Ja, zei hij, je had gelijk, er steekt iets achter dat collecteren van mij. En hij vertelde haar van het meisje, dat hij al bijna een jaar lang, elke zondag wel, in de kerk had gezien. Van zijn opzet om haar tijdens het rondgaan met de collectezak een briefje in handen te spelen, waarin hij zijn kaarten op tafel legde. Marian knikte. Als het een gevoelig meisje is, zal ze dat zeker aardig vinden. Het is in ieder geval eerlijk. Je bent een heerlijk naïeve man. Ze kwam op de rand van zijn stoel zitten en streek hem door zijn haar. Een gebaar, zo oud als de wereld, dat hem zo vertederde, dat hij moeite had opkomende tranen in zijn ogen weg te dringen. Toen hij zijn arm om haar heen sloeg en haar huid onder zijn hand voelde, koel, realiseerde hij zich dat hij haar blouse aan de voorkant nat maakte met zijn tranen.”
Jan Willem Holsbergen (3 februari 1915 – 20 mei 1995)
““Hij had, op het zadel tussen twee bergtoppen in, een oude hut ontdekt, en die tot jachthuis gepromoveerd. Dit verblijf dankte zijn fantastisch uiterlijk aan de door Gerard aangebrachte reparaties. Deksels van koekjesblikken, stukken hout in de meest verschillende kleuren en vormen, en primitief vlechtwerk van uit het bos gekapte luchtwortels, stopten de gaten in dak en muren. Een wand die dreigde te verzakken, werd door zorgvuldig opgestapelde stenen gesteund. Het inwendige van de hut bestond uit twee ingebouwde slaapkooien, door Gerard de ‘konijnehokken’ genoemd, een wankele tafel en een paar stompjes van boomstammen, die tot zitplaatsen moesten dienen. Een rij spijkers, in het stevigste gedeelte van de wand geslagen, vervulde de functie van kast. Hier hingen wij kroezen, kledingstukken en wapens aan op. Onder een der kooien haalde Gerard een enigszins beschadigd houtskoolkomfoor, dat kwam te staan op de zwartgeblakerde plek grond onder het afdak voor de hut. Een pan en een leeg margarineblik vormden ons kookgerei. Ali, de koelie die Gerard altijd vergezelde, zocht droog hout bij elkaar, terwijl Oeroeg en ik water gingen tappen in de beek achter de hut.
Scene uit de Nederlands-Belgisch-Indonesische film uit 1993
Met behulp van een kunstmatige waterval en een stuk uitgeholde bamboe had Gerard een leiding gefabriceerd, die bij allerlei voorkomende huishoudelijke bezigheden van groot nut bleek. Onveranderlijk verbonden met de bittere rooklucht van brandend hout blijft voor mij het beeld van deze maaltijden voor de hut: Gerard, die, gezeten op een stuk boomstam, de inhoud van een blik cornedbeef roert door de rijst; Ali, hurkend, met zijn armen neerhangend over zijn wijd uit elkaar gespreide knieën; Oeroeg en ik, nauwelijks in staat tot stilzitten van opwinding en honger; en voor ons, voorbij de kale, steenachtige helling van het bergzadel, over de boomtoppen van het daar beneden gelegen oerwoud heen zichtbaar, het afdalende bergland, in alle schakeringen van blauw, grijs en groen, met scherp getekende schaduwplekken in de kloven en ravijnen, en nog dieper omlaag, rondom, naar de horizon toe verdwijnend in nevels van hitte, de vlakte, waarover de voortdrijvende wolken grote schaduwen wierpen.”
Hella Haasse (2 februari 1918 - 29 september 2011)
From me to you there's a second, a laugh, there's a full clothesline looking out to sea. After the larking at It-Toqba z-Zghira* I tried to reach you. And maybe because there are no lights in this house, in its still-echoing hallway, in the rooms upstairs and down, at the bottom of this well that moans and mumbles your barren words, I found no one. By myself in your kitchen, my starving intestines grumble about the boy who wanted to be born and found himself hanging on the parched breast that sprouted in the wasteland; almost like a city which everyone has fled.
And it is useless to hide behind ancient walls, and to walk barefoot along your mothers' roads, inhabiting the ruins of your beauty with pride; since you were never a mother, you will never be.
From your neighbour's door a girl exploded, her eyes, two cannonballs crossed on the cornetto at the small door of her mouth. She gazes at you, she does not try to reach you. Like a mine on the port sea bed which never blasted she regards you, the peeling paint, and laughs for a second, at you, lying that you are beautiful.
“Soms begin je ergens aan terwijl je weet dat het nooit genoeg zal zijn. Dat zijn de gevaarlijke zaken en de enige belangrijke. Het kan een man zijn die je niet moet zoenen omdat je weet dat je dan meer wilt. Het kan drank zijn waar je niet aan moet beginnen. Het kan ook het verlangen zijn te gaan liggen en de angst nooit meer op te staan. Toch begin je eraan. Je drinkt, je zoent, je gaat liggen. Je helpt je stervende moeder om je een beter mens te voelen terwijl je weet dat het niet genoeg zal zijn. (…)
“Coco zit op haar bed en wiegt haar bovenlijf op en neer. Blijven bewegen. Een heel kort moment dacht Coco: daar gaat ze, dit zijn dan de laatste woorden van mijn moeder: 'Ik hou van je.' Mooier kon niet. Maar toen haar moeder het zei, keek ze haar niet aan. Haar blik was op de deur gericht, niet eens schielijk. Dus knikte Coco vriendelijk naar het dressoir en zei: 'Ik ook van jou.' Opnieuw moet ze erom lachen en denkt: als het niet zo grappig was, zou je erom huilen. Ze moet niet gaan liggen. Deze ijle stemming verdraagt geen slaap, die dik en zwaar is en al het luchtige zal verstoppen en naar beneden trekken. Ze had Martin niet weg moeten sturen, nu is ze gebonden aan dit huis en aan wachten. Dit waken is niets voor haar. Er moet iets gebeuren. Iets met ambulances en dokters aan huis en paniek en pijn, alles beter dan dit stille. 'Ik heb geen zin meer', zegt ze en ze lacht alweer om haar puberale toon. Wanneer houdt ze met deze hele zorgact op? Niemand vraagt erom. Iemand moet het doen. Niemand vraagt erom. Iemand moet het doen. Ze wiegt met de woorden mee. Iemand moet het doen, iemand moet het doen.”
“ — The rage of Caliban at not seeing his face in a mirror, he said. If Wilde were only alive to see you! Drawing back and pointing, Stephen said with bitterness: — It is a symbol of Irish art. The cracked lookingglass of a servant. Buck Mulligan suddenly linked his arm in Stephen's and walked with him round the tower, his razor and mirror clacking in the pocket where he had thrust them. — It's not fair to tease you like that, Kinch, is it? he said kindly. God knows you have more spirit than any of them. Parried again. He fears the lancet of my art as I fear that of his. The cold steel pen. — Cracked lookingglass of a servant! Tell that to the oxy chap downstairs and touch him for a guinea. He's stinking with money and thinks you're not a gentleman. His old fellow made his tin by selling jalap to Zulus or some bloody swindle or other. God, Kinch, if you and I could only work together we might do something for the island. Hellenise it. Cranly's arm. His arm. — And to think of your having to beg from these swine. I'm the only one that knows what you are. Why don't you trust me more? What have you up your nose against me? Is it Haines? If he makes any noise here I'll bring down Seymour and we'll give him a ragging worse than they gave Clive Kempthorpe. Young shouts of moneyed voices in Clive Kempthorpe's rooms. Palefaces: they hold their ribs with laughter, one clasping another. O, I shall expire! Break the news to her gently, Aubrey! I shall die! With slit ribbons of his shirt whipping the air he hops and hobbles round the table, with trousers down at heels, chased by Ades of Magdalen with the tailor's shears.“
James Joyce (2 februari 1882 – 13 januari 1941) Standbeeld in Triëst
De Nederlandse dichter, tekstschrijver en cabaretier Kees Torn werd geboren in Oostburg op 2 februari 1967. Zie ook alle tags voor Kees Torn op dit blog.
Moeder belt
Hallo met ma, ik dacht het is al weer zo lang geleden Dus ik dacht, ik bel maar weer eens even om te vragen hoe het is Met jou en met je technicus, hoe heet ie ook weer, Chris Want tante Stien vroeg ook al of je nog in Naaldwijk op kwam treden
Ja, heel toevallig kwam ik toen we aan de koffie zaten In de Koningshoek, je weet wel, net vanmiddag uitgerekend langs Dus die zit als je weer in Naaldwijk komt op de eerste rang En verder was er weinig tijd om even bij te kunnen praten
Want hooguit tegen vieren moesten wij er weer vandoor Omdat de man van Karin, weet je wel, dat is de dochter van de mijne Voor de deur zou staan omdat wij zouden passen op de kleine Tjonge, jonge, dat is trouwens wel een druktemaker, hoor
We kunnen er toch niet zo goed meer tegen als we dachten Ik ben uitgeput en nou lig ik wat bij te komen op de bank Je wordt er gek van heel die dag gejengel en gejank Dat moet ik ook nog op gaan ruimen maar dat kan wel even wachten
Want als ik daarmee klaar ben, loopt het tegen etenstijd Dat wordt dus pizza want ik heb echt helemaal geen zin meer om te koken En nou ligt hier ook nog heel de straat opengebroken Dus voorlopig kunnen we hier nergens meer de auto kwijt
Met oma gaat het goed, ze is alleen een beetje moe Maar dat is logisch na die onderzoeken van de afgelopen dagen Want ze is vanmorgen uit het Dijkzichtziekenhuis ontslagen Dus vanmorgen moest ik met de auto naar het Dijkzicht toe
Ik heb de hele dag nog geen seconde stilgezeten Dus ik ga op tijd naar ben, want ik moet morgen bij de tandarts zijn Want als ik eventjes niet praat, doen al m'n kiezen pijn En zul je trouwens de verjaardag van je neefje niet vergeten
Ik hoorde dat, hoe heet ze, Els een huis in Drenthe heeft En dat is grappig want ik dacht dat ik haar maar weer ons op moet bellen Verder heb ik voor de rest niet zo veel grappigs te vertellen Dus ik ga maar weer eens hangen of had jij nog wat beleefd?
Toen de tijd der Grote Fabrieken definitief op zijn einde liep zocht hij het kleiner, ging hij zelfs opgerold in vitrines op afgeprijsde matrassen liggen. En deed alsof hij sliep. Zo konden mensen met nog een béétje geld in hun zakken eerst een halfuur naar hem staan kijken om inmiddels te zien hoe duur toch nog het leven was geworden. En dat het zelfs beter was om nooit meer op te staan, van iemand nog post te aanvaarden en dat men in plaats van gezinnen maar beter brand kon stichten bijvoorbeeld in de laatste der Grote Fabrieken waarin alleen nog maar de ratten sliepen.
Presentatie van de Heer in de Tempel door Simon Vouet, 1640-1641
Lichtmess
Stille Luft und eingewölkte Himmelskuppel, hinter deren Lichter Alabasterwölbung steht mit silberklaren schweren Strahlenschwertern ausgebreitet, abgedämpft und göttlich fern:
Der im Winterdunst verlorne, Der ersehnte, neu geborne Ungeheure Sonnenstern.
Ina Seidel (15 september 1885 – 2 oktober 1974) Halle, markt. Ina Seidel werd geboren in Halle.
In einer Halle hat er mich empfangen, Die rätselhaft mich ängstet mit Gewalt, Von süßen Düften widerlich durchwallt: Da hängen fremde Vögel, bunte Schlangen.
Das Tor fällt zu, des Lebens Laut verhallt, Der Seele Atmen hemmt ein dumpfes Bangen, Ein Zaubertrunk hält jeden Sinn befangen Und alles flüchtet hilflos, ohne Halt.
Er aber ist nicht wie er immer war, Sein Auge bannt und fremd ist Stirn und Haar. Von seinen Worten, den unscheinbar leisen, Geht eine Herrschaft aus und ein Verführen,
Er macht die leere Luft beengend kreisen Und er kann töten, ohne zu berühren.
Den Pessimisten Ghasel
Solang uns Liebe lockt mit Lust und Plagen, Solang Begeistrung wechselt und Verzagen, Solange wird auf Erden nicht die Zeit, Die schreckliche, die dichterlose tagen: Solang in tausend Formen Schönheit blüht, Schlägt auch ein Herz, zu singen und zu sagen, Solang das Leid, das ewge, uns umflicht, Solange werden wirs in Tönen klagen, Und es erlischt erst dann der letzte Traum, Wenn er das letzte Herz zu Gott getragen.
Sturmnacht
Die Sturmnacht hat uns vermählt In Brausen und Toben und Bangen: Was unsre Seelen sich lange verhehlt, Da ists uns aufgegangen.
Ich las so tief in deinem Blick Beim Strahl vom Wetterleuchten: Ich las darin mein flammend‘ Glück, In seinem Glanz, dem feuchten.
Es warf der Wind dein duftges Haar Mir spielend um Stirn und Wangen, Es flüsterte lockend die Wellenschar Von heißem tiefem Verlangen.
Die Lippen waren sich so nah, Ich hielt dich fest umschlungen; Mein Werben und dein stammelnd Ja, Die hat der Wind verschlungen ...
Hugo von Hofmannsthal (1 februari 1874 – 15 juli 1929)
Uit: The Old Mermaid (Vertaald door Brendan Riley)
“During the warm morning of the Egyptian spring, the summer already close at hand, the market of the third days in Canopus is a continuous vibration of light, color, and voices. The air is riddled with a heady mix of intensely pungent smells and the cries of the merchants who hawk their wares while seated on mats of woven papyrus. Make way! Make way! come the constant shouts of those trying to move through the throng, more densely crowded today because many farmers have harvested their crops and are enjoying the free time imposed by the annual flood which will soon be announced from the great southern Nilometer on Elephantine Island. Some seek care at the hands of the barber surgeon, some pass the time playing the serpent game, while others stop and visit the quack doctor with his magical herbs for cases of love or sickness. Because they are happy, they also permit themselves the luxury of buying barley water from the water vendor who advertises the drink with the jingling of his bells. At last, the plague of the tax assessors has left their fields, the scribes who monitored their reaping like eager crows, estimating first hand the taxes payable on demand for the ripe grain. Towards midday, farmers and merchants go about packing up their stalls and stands. The smells –sweet or pungent, fermented or aromatic– intensify as the goods and produce are moved about: fava beans, lentils, smoked delta fish, meats and viscera, small sycamore figs alongside the very juiciest figs from true fig trees, dates, pistachios, snails, wild honey gathered in the Nubian oases, sesame, garlic, and so many more, inedible, objects: goatskins, flax, hides, tools, firewood, coal, farming implements, sandals and sun hats woven from papyrus. The plaza empties out, but on the adjacent streets and alleys small shops with more select merchandise remain open: silks and transparent linens suitable for pleating, goldsmiths and other artisans of fine metals, silver and lapis lazuli from the Sinai, imported amber and cosmetics, amulets, perfumes, wigs for men or women, and belts in the latest style."
José LuisSampredo (1 februari 1917 – 8 april 2013)
Die Donaubrücke von Ingolstadt, Das Altmühltal, Schiefer bei Solnhofen, in Treuchtlingen Anschlußzüge –
Dazwischen Wälder, worin der Herbst verbrannt wird, Landstraßen in den Schmerz, Gewölk, das an Gespräche erinnert, flüchtige Dörfer, von meinem Wunsch erbaut, in der Nähe deiner Stimme zu altern.
Zwischen den Ziffern der Abfahrtszeiten breiten sich die Besitztümer unserer Liebe aus. Ungetrennt bleiben darin die Orte der Welt, nicht vermessen und unauffindbar.
Der Zug aber treibt an Gunzenhausen und Ansbach und an Mondlandschaften der Erinnerung - der sommerlich gewesene Gesang der Frösche von Ornbau - vorbei.
Kurz vor dem Regen
Gleich wird es regnen, nimm die Wäsche herein! Auf der Leine die Klammern schwanken. Ein Wolkenschatten verdunkelt den Stein. Die Dächer sind voller Gedanken.
Sie sind gedacht in Ziegel und Schiefer, gekalkten Kaminen und beizendem Rauch. Mein Auge horcht den bestürzenden Worten, - o lautloser Spruch aus dem feurigen Strauch!
Ein Schluchzen beginnt in mir aufzusteigen. Die wandernden Schatten ändern den Stein. Ein Windstoß zerrt an den flatternden Hemden. Gleich regnet es. Hol die Wäsche herein!
Himbeerranken
Der Wald hinter den Gedanken, die Regentropfen an ihnen und der Herbst, der sie vergilben läßt –
ach, Himbeerranken aussprechen, dir Beeren ins Ohr flüstern, die roten, die ins Moos fielen.
Dein Ohr versteht sie nicht, mein Mund spricht sie nicht aus, Worte halten ihren Verfall nicht auf.
Hand in Hand zwischen undenkbaren Gedanken. Im Dickicht verliert sich die Spur. Der Mond schlägt sein Auge auf, gelb und für immer.
Uit:Geluk kun je alleen schilderen (Biografie doorAleid Truijens)
“Hotz hoedde zich tijdens zijn leven al voor toekomstige biografen. In de 24 jaar tussen zijn debuut in 1976 en zijn dood in december 2000 deed hij zijn uiterste best om zich als persoon buiten zijn werk niet te laten kennen. Hij gaf nauwelijks interviews, en als het dan toch moest het liefst schriftelijk, en op strikte voorwaarde dat de vragen over zijn werk zouden gaan. Voorlezen, of signeren in boekhandels, daar deed hij niet aan. De enkele keren dat hij optrad in het openbaar – bij de uitreiking van de Bordewijkprijs in 1978 en de Sjoerd Leikerprijs in 1992 – maakte hij een ongemakkelijke, verzenuwde indruk. De uitreiking van de P.C. Hooftprijs, in 1998, de hoogste erkenning die een schrijver in Nederland kan krijgen, vond thuis op zijn kamer plaats. Of er over zijn leven een boeiend verhaal te vertellen zou zijn? Was hij een intrigerend character, had hij een eigenzinnig wereldbeeld? Ik vermoedde van wel, ik wist het op grond van zijn werk – zes verhalenbundels, een roman en een novelle – eigenlijk zeker, maar had daar geen schijn van bewijs voor. Zijn vriendelijk-afwerende houding tegenover interviewers versterkte dat gevoel alleen maar. Zijn uitgever Theo Sontrop, tot 1993 directeur van De Arbeiderspers, merkte dat het uitgangspunt ‘make yourself scarce’ gunstig uitpakte voor Hotz, al was het in dit geval beslist geen uitgekiende strategie. Hotz’ debuut, de verhalenbundel Dood weermiddel en andere verhalen werd in 1976 bejubeld in de literaire kritiek, en de ene na de andere interviewer droop teleurgesteld af. Een bestsellerauteur werd hij nooit, maar een vaste schare bewonderaars – onder wie veel schrijvers – volgde zijn werk trouw.”
F. B. Hotz(1 februari 1922 – 5 december 2000) Cover
“Op het eerste van het stapeltje papieren was een roze memobriefje geplakt: ‘Anton, spreekt voor zich. Kan ik op je vertrouwen? G.’ Natuurlijk kon hij op hem vertrouwen. De man trok het briefje van de papieren en borg het op. Wat hij niet in het dossier kon vinden was een foto. Daar moet hij straks over bellen, in elk dossier hoort een foto, dat maakt het werk gemakkelijker, al zijn er genoeg vervalsingen in omloop: oude, geretoucheerde zwart-witafdrukken die voor nieuwe moeten doorgaan, portretten van zonen die hun vaders zijn, neven die andere neven worden – dat maakt het werk weer moeilijker, al is hij met de jaren gewend geraakt aan het lezen van gezichten en het herkennen van bedrog. Hij heeft er niet eens meer een loep voor nodig om de fraude in de foto’s te ontdekken. Een bollende wenkbrauw, een dwarsziend oog, zelfs tweelingen kan de man op het eerste gezicht onderscheiden. In het laatste personeelsverslag dat over hem is gemaakt, op basis van een uitgebreid beoordelingsgesprek door een consultant die het ministerie had ingehuurd, een ervaren arbeidspsycholoog, stond iets waar hij trots op was. Een paar zinnen, genoeg voor een lichte tinteling in zijn lijf. ‘De heer A.D. scoort buitenmatig hoog op de waarden die door het ministerie in de matrix “kerncompetenties” als belangrijk zijn gekwalificeerd: loyaliteit, betrokkenheid, compromisloosheid, humaan inzicht en rust. Daarnaast moet de hoge mate van kennisabsorptie genoemd worden, die duidelijk sterker is ontwikkeld dan op basis van leeftijd en beroepservaring mag worden verwacht. Dat de heer A.D. zijn targets haalt en zelfs overtreft, moet voor een groot deel aan deze persoonlijkheidskenmerken worden toegeschreven.’
„Was ebenso für mich als Musiker zutrifft. Weder durch meine Kompositionen noch durch Besprechungen von Konzerten noch mit Konzertauftritten (Bassetthorn, speziell geeignet für Mozarts Klarinettenkonzert) kann ich das lebensnotwendige Minimum erwirtschaften, wobei sich allerdings spezielle Gegebenheiten abträglich auswirken – doch davon später. Denn hier muss erst einmal konstatiert und akzentuiert werden, worauf Sie gewiss schon warten: In der Hauptsache bin ich Schriftsteller, Autor, Dichter. Dies allein berechtigt dazu, mich an Sie, werte Herren der Schillerstiftung, zu wenden. Ich schreibe, unter anderem, Gedichte und plattdeutsche Erzählungen. Gelegentlich kann ich ein Gedicht oder eine Erzählung an eine hiesige Zeitung verkaufen, dazu muss ich mir aber, mit Verlaub, die Hacken ablaufen. Das verschwindend geringe Honorar reicht zuweilen nicht mal aus, um Tinte zu kaufen, von Brot ganz zu schweigen. Die unzureichende Ernährung hat mich zum Fliegengewicht gemacht – mein Körperfleisch hat sich gleichsam verflüchtigt. Die erzwungene Beschränkung auf (das notorisch feuchte) Roggenbrot zwingt mich in erniedrigender Wiederholung, vom Dachjuchhe hinunterzulaufen, nein: hinunterzustolpern zum unbeschreiblichen Klosett im Anbau des Erdgeschosses. Nach der sogenannten Erleichterung bin ich, im Zustand ohnehin anhaltender Entkräftung, oft derart geschwächt, dass ich die Treppe streckenweise auf allen vieren überwinden muss.“
“They are demanding equal rights with us,’ says Mrs. Fiedke. ‘That’s why I never vote with the Liberals. Perfume, jewellery, hair down to their shoulders, and I’m not talking about the ones who were born like that. I mean, the ones that can’t help it should be put on an island. It’s the others I’m talking about. There was a time they would stand up and open the door for you. They would take their hat off. But they want their equality today. All I say is that if God had intended them to be as good as us he wouldn’t have made them different from us to the naked eye. They don’t want to be all dressed alike any more. Which is only a move against us. You couldn’t run an army like that, let alone the male sex. With all due respects to Mr. Fiedke, may he rest in peace, the male sex is getting out of hand. Of course, Mr. Fiedke knew his place as a man, give him his due.’ ….. ‘If we don’t look lively,’ she says, ‘they will be taking over the homes and the children, and sitting about having chats while we go and fight to defend them and work to keep them. They won’t be content with equal rights only. Next thing they’ll want the upper hand, mark my words. Diamond earrings, I’ve read in the paper.”
In time of silver rain The earth puts forth new life again, Green grasses grow And flowers lift their heads, And over all the plain The wonder spreads
Of Life, Of Life, Of life!
In time of silver rain The butterflies lift silken wings To catch a rainbow cry, And trees put forth new leaves to sing In joy beneath the sky As down the roadway Passing boys and girls Go singing, too,
In time of silver rain When spring And life Are new.
Trumpet Player
The Negro With the trumpet at his lips Has dark moons of weariness Beneath his eyes where the smoldering memory of slave ships Blazed to the crack of whips about thighs
The negro with the trumpet at his lips has a head of vibrant hair tamed down, patent-leathered now until it gleams like jet- were jet a crown
the music from the trumpet at his lips is honey mixed with liquid fire the rhythm from the trumpet at his lips is ecstasy distilled from old desire-
Desire that is longing for the moon where the moonlight's but a spotlight in his eyes, desire that is longing for the sea where the sea's a bar-glass sucker size
The Negro with the trumpet at his lips whose jacket Has a fine one-button roll, does not know upon what riff the music slips
It's hypodermic needle to his soul but softly as the tune comes from his throat trouble mellows to a golden note.
« Ces cavaliers, couverts de velours et de soie, par-dessus les fines cuirasses, parfois entrevues dans un mouvement des manteaux chatoyants, brodés d’or, montés sur de beaux chevaux, sont groupés près de la porte du château... Soudain, cette porte s’ouvre toute grande. Le silence se fait. Les têtes se découvrent. Un homme à figure basanée, vêtu de velours noir,paraît sur un magnifique étalon noir et s’avance vers les jeunes seigneurs qui, sur une seule ligne, se rangent pour le saluer. Il laisse errer ses yeux sur la ville qui, à son aspect, semble plus silencieuse encore, comme prise d’une angoisse. Puis, sa tête tombe sur sa poitrine. Et il murmure quelques paroles que nul n’entend : – Cet amour me brûle... Primevère!... Primevère !... Pourquoi t’ai-je rencontrée ?... Alors, il fait de la main un signe aux cavaliers et la petite troupe, riant et caracolant, se met en marche vers l’une des portes de Rome tandis que, parmi les gens du peuple courbés, passe comme un frisson ce mot sourdement répété par des bouches haineuses et craintives : – Le fils du pape!... Monseigneur César Borgia !... »
Michel Zevaco (1 februari 1860 – 8 augustus 1918) Cover
Uit: Teken van leven (Vertaald door C.J. Pouw en Wilfred Smit)
“Misschien zullen hier eens onafzienbare velden beploegd worden, zal hier een koren rijpen als nog nooit, en zullen cleanshaven boeren uit Arkansas de graankorrels, zwaar als goud, op de hand wegen. Misschien zal er een stad verrijzen – gonzend, jachtig, van steen, van kristal, van ijzer – en uit alle windstreken, zoevend over zeeën en bergen, zullen gevleugelde mensen hierheen gevlogen komen. Maar het naaldwoud is voorgoed heen, en de blauwe winterse stilte en gouden stilte van de zomer. En alleen de sprookjesvertellers zullen, voortbordurend aan het bonte patroon, verhalen doen over wat eens was, de wolven, de beren, de statige honderdjarige grootvaders in hun groene pelsen, het oude Rusland – aan ons, die tien, die honderd jaar geleden dat alles nog met eigen ogen gezien hebben, en aan die anderen, de gevleugelden, die er over honderd jaar naar zullen komen luisteren, met grote ogen, alsof het een sprookje was.”
Jevgeni Zamjatin (1 februari 1884 – 10 maart 1937) Cover
"Meinen Sie?" Ich wußte nichts anderes zu antworten. "Wenn ich´s Ihnen sage, dann wird es schon so sein", entgegnete er gereizt. Ich stand vor einem Rätsel. Was ging es ihn an, wie groß oder klein ich meine Wohnräume haben wollte! Ich wollte ihn schon fragen, was er eigentlich wolle, als er auf sein Ziel losschoß: "Meine Gaststube ist weit als die Hälfte kleiner, und ich bring´ sie nie voll. Wie wollen Sie den diesen Saal da füllen? Wie wollen Sie denn existieren, wenn ich kaum durchkomme! Und ich habe Kühe und Äcker." "Wer sagt Ihnen denn, daß ich meinen Saal füllen möchte? Wozu soll ich ihn denn füllen?" fragte ich, da ich noch immer nicht sicher war, was er meinte? "Warum verstellen Sie sich denn? Sie wollen doch ein Gasthaus aufmachen!" rief er. "Ich, ein Gasthaus? Aber wer sagt Ihnen denn das?" "Die Leute sagen es!" "Ja, die werden es besser wissen als ich!" Er seufzte: "Die Leute! Die Leute!" Er war aber noch nicht ganz sicher, ob ich ihm etwa bloß ausgewichen war und ob die Leute vielleicht doch recht hatten. Er versuchte noch herauszubekommen, ob wir reich oder arm seien, aber ich hatte keinen Grund, ihm darüber Auskunft zu geben.“
Hund und Aff' und Papagei, wohldressirt im Allerlei fremder Wörter, Tänz' und Sitten, schlossen einen Lehrerbund. Und es ward von ihnen kund: "Daß sie bei so vielen Bitten für die unerzogne Jugend endlich sich entschlossen haben: sowohl Töchter als auch Knaben in Religion und Tugend und im Tanz zu unterweisen nach den angesetzten Preisen."
Eltern, aller Sorg entladen eilten nun zum Ort der Gnaden.
Ausstaffirt mit Pfaugefieder schnattert dort das Gänschen zierlich; und das Bärchen tanzt manierlich nach dem Takt verliebter Lieder.
O wie schnell lernt nun die Jugend die Religion und Tugend!
Abraham E. Fröhlich (1 februari 1796 – 1 december 1865) Illustratie door Martin Disteli bij bovenstaande fabel, 1945
De Vlaamse dichter en performer Stijn Vranken werd geboren in Leuven op 1 februari 1974. In 2008 verscheen zijn eerste dichtbundel “Vlees mij!” bij Meulenhoff/Manteau. Samen met illustratrice Sabien Clement bracht hij in 2010 het boek “Aaron Holsters: Restauratie van een droom”, uit. “Wees gerust, maar niet hier”, zijn tweede bundel, werd in 2011 gepubliceerd bij De Bezige Bij Antwerpen Vranken was al vaak de gast op verschillende culturele podia, waaronder Zuiderzinnen, Hotel Ideal, Literaal, Nacht van de Poëzie en Koningsblauw. In 2014 volgde Stijn Vranken Bernard Dewulf op als stadsdichter van Antwerpen. Behalve dichter is Vranken tekstschrijver voor het theater, schreef hij twee radioboeken voor De Buren en stond hij op de planken met zijn eigen voorstellingen. Hij is medeoprichter van De Sprekende Ezels, een maandelijks terugkerende poëzieavond in Antwerpen, Brussel, Leuven, Turnhout en Gent.
Deze herfst
Deze herfst heb ik al eens eerder gezien. Het eerste rillen van die tak daarginds komt me bekend voor, die plotse wind stond hier niet zo lang geleden ook al en zie: hoe volmaakt valt de regen weer in herhaling. Naar beneden en altijd raak.
Wat bedoelt u, andere bladeren? Waarom zijn het dan dezelfde? Hoe springen ze dan zo geroutineerd uit hun bomen? Waarom haperen ze niet in hun val? Ze hebben dit duidelijk al eerder gedaan, ze kennen hun weg.
Maak mij niets wijs. Niets is ooit nieuw, en zeker het einde niet.
Ik voel de tijd
Ik voel de tijd niet groot genoeg, ik geloof hem niet.
Je krijgt een kus, een dag, een nacht, en misschien nog wat morgen. Maar méér kan je uit mijn mond niet kopen, méér mij heb ik nooit in voorraad. Toekomst wordt tegenwoordig snel slecht.
Wie weet wie ik morgen ben? Of wat? Of hoe ik heet? Wie weet waarheen mijn bed zal drijven, hoeveel armen ik zal hebben? Of hoe weinig.