Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
25-06-2011
George Orwell, Ingeborg Bachmann, Larry Kramer, Ariel Gore, Michel Tremblay
As soon as Winston had dealt with each of the messages, he clipped his speakwritten corrections to the appropriate copy of the Times and pushed them into the pneumatic tube. Then, with a movement which was as nearly as possible unconscious, he crumpled up the original message and any notes that he himself had made, and dropped them into the memory hole to be devoured by the flames.
What happened in the unseen labyrinth to which the pneumatic tubes led, he did not know in detail, but he did know in general terms. As soon as all the corrections which happened to be necessary in any particular number of the Times had been assembled and collated, that number would be reprinted, the original copy destroyed, and the corrected copy placed on the files in its stead. This process of continuous alteration was applied not only to newspapers, but to books, periodicals, pamphlets, posters, leaflets, films, sound tracks, cartoons, photographs-to every kind of literature or documentation which might conceivably hold any political or ideological significance. Day by day and almost minute by minute the past was brought up to date. En this way every prediction made by the Party could be shown by documentary evidence to have been correct; nor was any item of news, or any expression of opinion, which conflicted with the needs of the moment, ever allowed to remain on record. All history was a palimpsest, scraped clean and reinscribed exactly as often as was necessary. In no case would it have been possible, once the deed was done, to prove that any falsification had taken place. The largest section of the Records Department, far larger than the one in which Winston worked, consisted simply of persons whose duty it was to track down and collect all copies of books, newspapers, and other documents which had been superseded and were due for destruction. A number of the Times which might, because of changes in political alignment, or mistaken prophecies uttered by Big Brother, have been rewritten a dozen times still stood on the files bearing its original date, and no other copy existed to contradict it. Books, also, were recalled and rewritten again and again, and were invariably reissued without any admission that any alteration had been made. Even the written instructions which Winston received, and which he invariably got rid of as soon as he had dealt with them, never stated or implied that an act of forgery was to be committed; always the reference was to slips, errors, misprints, or misquotations which it was necessary to put right in the interests of accuracy.
In a handsome apartment of English and French antiques, deftly combined with American Ward Bennett, on East 66th Street, between Madison and Park, lives the Winston Man. Yes, Virginia, there is a Winston Man.
It is unfortunate that his personality is so submerged in this nefarious product, but the fact remains that to his friends and to his fellow models as the Hans Zoroaster Agency his known, not be his given name, which is Duncan Heinz (his father is a very distant and almost as rich cousin to the pickle-soup-ketchup family, though devoted not to foodstuffs in his own financial empire but to the manufacture of rubber good for home and farm, more specifically, though naturally the family does not spread this about, the production of items of prophylaxis for the conduct of sexual intercourse, their Model B-12 widely used in animal husbandry, particularly suited for well-endowed bulls), but as Winnie.
Winnies is the true beauty of our moment in time, the fact that, years from now, when we remember, and we shall remember, will be looked back upon as representing our era. His glacially green eyes, his perfect classical nose, his hay hair, his skin of an overall perfection that could sell cream to cows or butter to Danes, all represent todays desirability and have served to make him not only Americas highest-paid male model but also the ideal god every faggot looks up to as what hed choose to look like if he could choose to look like anyone.
Winnies Philadelphia Main Line background was evident in the tweed and flannel button-downed and Shetlanded aura he had maintained ever since being expelled from the University of Virginia for disinclination to read. He still looked thirty, claimed to be forty, and still didnt have to work, his fathers health products fortune more than ample to provide for him But a Master of Winnies at the Hill School in Pottstown had encouraged in him a lifelong desire to go his own way, be his own man, when he had taken the then thirteen-year-old lad aside after a particularly clumsy dropping of a right-field fly and told him point-blank that he was going to be a fairy when he grew up.
The baby, riding with me today, whimpers in his car seat, rubs his sleepy eyes, reminds me of a clean-licked newborn kitten. Shock of black hair. Wide, dark eyes. "I'm hungry," he moans. Poor little fellow. This is our life: new day, new state, same show.
"The Virgin Mary herself will cast your fortune," Madre roars, undaunted by the city's silence. "Your destiny in Our Lady's hands!"
A towheaded little boy, maybe five years old, pale face blushed against the ocean wind, leaps from the doorway of the "I Buy Almost Anything" antique store. "Is it a circus?" he calls out, excited. But before Madre can answer him, a waif of a woman rushes out to the curb and pulls the boy back inside.
"It is a circus!" Madre yells to the crows perched on the roof of an old hotel. "Six p.m. tonight, the River Theater. Admission by donation. No one turned away!"
A white woman with dreadlocks stumbles out of a corner bar. "I'll be there," she promises, waving a tattooed arm before she reaches for the near cement wall to catch her balance.
"This is a show you can't miss," Madre cries with renewed enthusiasm. "One night only, ladies and gentlemen. Levitating mystics, saints performing the stigmata, Mary Magdalen flying through the air like grace itself!"
The caravan rolls to a stop in front of a little blue theater under the truss bridge. I'm driving the second hatchback, park it a few yards ahead of the others. No fans await us in handsome gray Astoria, but at least the church protesters aren't out -- the sallow-eyed men and women with their dark crucifixes and homemade picket signs assuring us all eternal damnation. You'd think we were a traveling brigade of abortionists, the reception we get in some towns. It's just a show, I always want to tell them. Isn't Satan up to anything real you can get your panties in a wad about? But I stay quiet. I understand their indignation more than I'd like to admit. And sometimes, I swear I can see my grandmother's face in those crowds. I cross myself silently, then. "It's just a show," I whisper to the heavens.
A humble mural covers the side of the theater building, pictures the river itself as a stage. Spotlights hang in the clouds. A few spectators float in black inner tubes, watching a lone performer who stands atop the water like some kind of prophet. A little marquee at the corner of the painting announces our coming:
-- Tonight Only -- The Death & Resurrection Show
The sloth is at its busiest at sunset, using the word busy here in the most relaxed sense. It moves along the bough of a tree in its characteristic upside-down position at the speed of roughly 400 metres an hour. On the ground, it crawls to its next tree at the rate of 250 metres an hour, when motivated, which is 440 times slower than a motivated cheetah. Unmotivated, it covers four to five metres in an hour.
The three-toed sloth is not well informed about the outside world. On a scale of 2 to 10, where 2 represents unusual dullness and 10 extreme acuity, Beebe (1926) gave the sloth's senses of taste, touch, and its sense of smell a rating of 3. If you come upon a sleeping three-toed sloth in the wild, two or three nudges should suffice to awaken it; it will then look sleepily in every direction but yours.Why it should look about is uncertain since the sloth sees everything in a Magoo-like blur.Beebe reported that firing guns next to sleeping or feeding sloths elicited little reaction.And the sloth's slightly better sense of smell should not be overestimated.They are said to be able to sniff and avoid decayed branches, but Bullock (1968) reported that sloths fall to the ground clinging to decayed branches "often".
How does it survive you might ask.
Precisely by being so slow.Sleepiness and slothfulness keep it out of harm's way, away from the notice of jaguars, ocelots, harpy eagles and anacondas. A sloth's hairs shelter an algae that is brown during the dry season and green during the wet season, so the animal blends in with the surrounding moss and foliage and looks like a nest of white ants or of squirrels, or like nothing at all but part of a tree.
I don't believe in omens or fear Forebodings. I flee from neither slander Nor from poison. Death does not exist. Everyone's immortal. Everything is too. No point in fearing death at seventeen, Or seventy. There's only here and now, and light; Neither death, nor darkness, exists. We're all already on the seashore; I'm one of those who'll be hauling in the nets When a shoal of immortality swims by.
2
If you live in a house - the house will not fall. I'll summon any of the centuries, Then enter one and build a house in it. That's why your children and your wives Sit with me at one table, - The same for ancestor and grandson: The future is being accomplished now, If I raise my hand a little, All five beams of light will stay with you. Each day I used my collar bones For shoring up the past, as though with timber, I measured time with geodetic chains And marched across it, as though it were the Urals.
I said I like hearing you talk. It doesnt matter if I dont understand.
This was the time the winter of 1918-19 when Einstein had recently published his paper concerning the General Theory of Relativity (the papers concerning the Special Theory had been published some years previously), but the conjectures put forward in the General Theory had not yet been verified. Nothing in these theories had yet much caught the public imagination: people seemed not to be ready for such images as they might evoke. But my father had become obsessed with trying to make intelligible an interpretation of the General Theory: it was this, he said, that should alter peoples ideas about the universe and about themselves.
My father said All right, Ill try to tell you. Im not sure, anyway, just what it means to understand.
I think my father had already tried to explain usually more to himself in fact than to me the Special Theory of Relativity. I remember the phrases about there being no absolute space nor absolute time: my space is my space; your time is yours; if I am travelling at a certain speed in relation to you it might as well be you who are travelling at a certain speed in relation to me; the only thing that is absolute is the speed of light. The speed of light is constant no matter if it arises from this or that travelling hither or thither: if there seem to be contradictions, these are because the measuring devices themselves get bigger or smaller and not the speed of light. I do not suppose I grasped the latter idea: but I do not think I found it difficult to see the idea of each person, each observer or group, having his or her or its own world: was not this, after all, what I had come to feel about the people in the streets, my mothers friends, her cousins in the country? I felt sometimes that I understood even about the absoluteness of the speed of light was not this something that my father and I felt ourselves in touch with as we looked down on all these separate worlds from the superworld of our airship?
Embrassai ses paupières closes ; ses cheveux qui gardèrent mon souffle. Je l'avais toute à moi. Elle acceptait enfin l'échange de nos désirs. Soudain, elle eut un cri de détresse si terrible que d'un bond, je m'écartai d'elle. Effrayé, je la regardai. Elle restait allongé, mais ses yeux me fixaient, comme atteints de folie, et exprimaient le vertige d'une lutte telle, qu'un violent frisson me traversa... Ses doigts agrippèrent le drap en une prise féroce... De sa gorge sortit une plainte, un râle qui se gonfla jusqu'à l'ettoufer ... Convulsée par un spasme furieux, elle fit le geste de me saisir à la gorge, mais ses bras retombèrent, la vie brusquement coupée en elle ...
Alors... alors, je mordis mes poings jusqu'au sang afin de ne pas hurler de ce que je vis en un instant ... Elle se raidit...Sa peau se flétrit... verdit... se creva çà et là, laissant l'os apparaître dans une puanteur croissante, si fétide qu'elle m'écroula de nausées... Je vis ses traits se fondre en une infecte boule putride, son crâne surgir, puis ses vertèbres, ses côtes... Et Dieu me fut bon, qui m'avait arrêté de la dénuder completement, sinon j'aurai vu se crever son ventre pourri que sa robe virginale, de satin et de soie, garda au secret de l'horreur... Mais l'étoffe vieillit à son tour, comme de plusieurs siècles, et il n'y eut plus sur ma couche souilée que ces macabres restes d'os blanchis, enveloppés d'une sorte de sac flétri semblable à ceux du "Trou aux Huguenots "...
Der Junge aß die Kartoffeln, die ihm die Mutter aufnötigen musste. Sie beobachtete ihn dabei und wischte an ihren Augen. Groß und mager war er. Und der düstere, abwesende Blick schreckte sie. Sie wusste nicht, dass dieser Blick, diese sich krampfhaft faltende Stirn, die Unrast, mit der er sich umsah, Flandern, Verdun, Aisne und noch einmal Verdun und noch einmal Flandern waren. Sie wusste nicht, dass er nicht dreiundzwanzig Jahre, sondern fünfzig, hundert Jahre alt war, dass er eine Ewigkeit von Schrecken und Toden durchgehetzt hatte. Sie dachte glücklich: Er ist wieder zurückgekommen!, und sie schnaubte die Tränen in ihre Schürze. Franz sah sich in der Wohnung um. Alles war noch wie früher, stand fast gespenstisch genau auf dem alten Fleck - aber ein Jahrhundert schien zwischen dem Früher und Heute zu liegen. Wer ist denn von den anderen noch zurückgekommen?" fragte er. Einige waren zurück. Von einem ganzen Dutzend vier. Ihre alte Ecke war leer geworden. Auch dieses Erinnern an die alte Ecke lag hundert Jahre zurück. Ja - der Freising-Bruno und der Koschewa-Edy sind wieder auf der Zeche am Arbeiten. Nur der Kahlstein rennt noch mit dem Gewehr rum", erzählte ihm die Mutter. Der Kahlstein-Hermann war doch bei der Marine in Kiel und ist schon vor zwei, drei Wochen zurück. Er rennt wieder mit dem Gewehr..." Franz grübelte. Er war vorläufig zu gar nichts entschlossen, er wusste nicht, ob er noch einmal in die Grube gehen oder ob er die Arbeit wechseln solle. Vielleicht mit einer Übertagearbeit. Aber er konnte sich das kaum noch vorstellen, dass er jetzt wieder einer normalen Tagesbeschäftigung nachgehen könne; er fühlte sich noch immer draußen im Graben. Und allen, die das Glück hatten, sich zu retten, erging es wohl ebenso; alle phantasierten sie nachts dasselbe; sie waren noch immer in Flandern oder vor Verdun. Du wirst doch wohl auch wieder in die Grube gehn?" wagte die Mutter die schüchterne Frage. Das weiß ich noch nicht!" antwortete er erst nach einer Weile, und auf seiner Stirn erschien wieder diese finstere Falte, die sie so schreckte. Er wandte sich halb um und blickte sie fast feindselig an: Wartest du so sehr darauf? Ich sag' dir, ich weiß nicht, was ich machen werde."
LE MEDECIN, le chapeau à la main. C'est ici, madame, qu'il y a un petit malade ?
MADAME. C'est ici, docteur; entrez donc. Docteur, c'est pour mon petit garçon. Figurezvous, ce pauvre mignon, (je ne sais pas comment ça se fait), depuis ce matin tout le temps il tombe.
LE MEDECIN. Il tombe !
MADAME. Tout le temps; oui, docteur.
LE MEDECIN. Par terre ?
MADAME. Par terre.
LE MEDECIN. C'est étrange, cela... Quel âge a-t-il?
MADAME. Quatre ans et demi.
LE MEDECIN. Quand le diable y serait, on tient sur ses jambes à cet âge-là !... Et comment ça lui a-t-il pris ?
MADAME. Je n'y comprends rien, je vous dis. Il était très bien hier soir et il trottait comme un lapin à travers l'appartement. Ce matin, je vais pour le lever, comme j'ai l'habitude de faire. Je lui enfile ses bas, je lui passe sa culotte, et je le mets sur ses jambes. Pouf ! il tombe !
LE MEDECIN. Un faux pas, peut-être.
MADAME. Attendez !... Je me précipite; je le relève... Pouf ! il tombe une seconde fois. Etonnée, je le relève encore... Pouf ! par terre ! et comme ça sept ou huit fois de suite. Bref, docteur, (je vous le répète, je ne sais comment ça se fait), depuis ce matin, tout le temps il tombe.
LE MEDECIN. Voilà qui tient du merveilleux... Je puis voir le petit malade ?
MADAME. Sans doute.
(Elle sort puis reparaît tenant dans ses bras le gamin.
Celui-ci arbore sur ses joues les couleurs d'une extravagante bonne santé. Il est vétu d'un pantalon et d'une blouse lâche, empesée de confitures séchées.)
Friederike Kempner (25 juni 1836 23 februari 1904)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitsedichter en schrijver.Adrian Kasnitz werd geboren in 1974 in Orneta, Polen. Kasnitz groeide op in Lüdenscheid en studeerde in Keulen en Praag (MA 2002). Hij schrijft poëzie, proza, essays, en richt zich op fotografie en geschiedenis. Gedichten zijn verschenen in tal van literaire tijdschriften en bloemlezingen, zoals in Der Große Conrady. Sinds 2003 runt hij zijn uitgeverij Parasitenpresse, waarinpoëzie en proza verschijnt. Kasnitz is mede-organisator van de Lesebühne am Brüsseler Platz.
Uit:Innere Sicherheit
am bankomat leuchten die augen. ein glückender glanz
der sich spiegelt im lcd. du bist jung, du siehst gut
aus, dein kleid findest du in einer hippen filiale
(wie in jeder stadt). in die city, das ist dein sinn nach
der arbeit, nach dem essen, nach der liebe. aber was dein
mann sagt, bleibt geläufig: in die city, das ist sein sinn.
aus dem bankomat fallen scheine, deine gunst & dei
ne blütenfrische. das papier ist rein, jeder mag es
wie du dich bewegst von boutique zu boutique. kauf dir was
schönes, ein kind, wie es in der werbung lacht, weil der wunsch
einfach zu begleichen war mit der goldenen karte.
ein chip, der deine daten trägt, deine maße. dein slip
wird er feucht beim anblick der flakons? bei musik die der
kaufhaus-dj auflegt für deinen privaten cash-flow?
Adrian Kasnitz (Ometa, 1974)
De Duitseschrijver Jan Decker werd geboren in 1977in Kassel. JanDeckerstudeerde aanhet DuitseLiteratuurInstituut inLeipzig. Zijn toneelstukkengingenin première in hetTheaterVorpommernen hetStaatstheater Nürnberg. Geënsceneerdelezingenvan zijn toneelstukkenwaren te zien in het Schauspiel Leipzig, Staatstheater Nürnberg en het Schauspielhaus in Wenen. Hij schreeftallozetoneelstukken, onder andere voor deSWRen deWDR. In 2008werd hijsamen metChristophSchwarzbekroond bij de Leipziger Hörspielwettbewerb als besteauteur. Hij publiceerdetalloze artikelenin tijdschriftenen bloemlezingen.
Uit: Japanische Miniaturen
Ein weiter Himmel, grauweiß getuscht. Stetes Platschen der Wellen, das sich in der Bucht verliert. Vom Wind gerecht, liegt Sand in feinen Streifen. Ein Leuchtturm ragt hervor. An seinem Sockel liegt angeschwemmtes Treibholz. Dahinter hoher Schilf, wo ein Frosch kauert. Lautlos wartet er auf die Ankunft der Flut. Hoch geschlossene Holzmauern umfassen den Schrein. Die Planken von gekreuzten Giebeln ragen in die Luft. Verborgen hinter alten Bäumen liegt das Schwert der Sonnengöttin. Ein Tor spannt sich über den Weg. Unter dem Balken dreht leise der Wind. Zwei Krähen strecken ihre Flügel. Sie flattern auf und fliegen davon. Gehörntes Schiff auf dem Berg. Die Achse eines Schiffs, dreimal gedreht. Wehrhaft und stark wie der Helm eines Kriegers. Unten treibt der Fluss, lang und geschwungen. Die Blüten der Kirschbäume schwimmen. Sie legen sich auf drei steinerne Hunde, ihre Mäuler aufwärts gespannt. Ein Tempelläuten weht aus der Ferne. Die Felsinsel ist vom Fischteich begrenzt. Flach im Wasser liegt eine kleine Brücke. Rote Brüstung, sanft zum Bogen gespannt. Ein Schrein aus rotem Holz, die Flügel zum Fischteich geöffnet. Man hat ihn mit Gaben geschmückt. Glücksboten aus Porzellan, vier Maulwürfe. Ihre Bäuche sind ein glattschwarzer Strich.
How many of those immigrants continued to gaze longingly toward their own mountains and rivers, through the distance of sadness and years, from this huge, chaotic factory, this city constructed on a port, which by then had become a desert of accumulated solitudes?
As I walk through this terrible Leviathan, along the shoreline which was first beheld by thousands of immigrants, I can almost hear the melancholy plaint of Aníbal Troilo's bandoneón.
When the gloom and tumult of Buenos Aires, Make me feel even more alone, I go to the outskirts at nightfall, and Through the murky landscape of A half century, enriched and destroyed By love and disillusionment, I look back at the boy I once was. Ruefully, I recall Hearing the first drops of rain On the dried-out streets, on the Zinc roofs, "Que llueva, que llueva, la vieja está en la cueva,"3 Until the birds would begin to sing, and We ran, barefoot, To play with our boats made out of paper. That was the time of Tom Mix, Of colored playing chips, Of Tesorieri, Mutis, and Bidoglio, The time of carousels with horses, Of warm peanuts on winter afternoons, Of the toy train and its whistle. A world we can catch sight of When we are very alone, In this chaos of noise and cement, That has no place for courtyards filled with Honeysuckle and carnations.
Among that multitude of colonizers, my parents arrived on these shores with the hope of sowing their seed in this "Promised Land" that extended beyond their tears.
My father descended from a family from the mountains in Italy, people accustomed to the asperities of life. But my mother, who came from an old, established Albanian family, was forced to tolerate the deprivations of her life with dignity.
They settled down in Rojas, which, like many of the old towns on the Pampas, had been one of the many forts built by the Spaniards to mark the borderline of Christian civilization.
In this town in the Pampas my father eventually ran a small flour mill, which became the locus of my daydreams when, on Sundays, he would work in the shop, and my brother Arturo and I would climb up on the sacks of wheat, and secretly, as if committing some mysterious act, spend the afternoon eating biscuits.
The rasp and slither of steel died away, the sound lost to a wind that howled over snow- clad ridges, pouring into the passes and sheltered valleys of the high Afghan mountains. Ruptures in the leaden skya sky that promised little succor from the long winter at the Roof of the Worldallowed mocking glimpses of blue heavens and golden light. And a mockery it was, for the suns rays did nothing to allay the knife- edged cold, which cut through leather and wool and thick cloth to freeze flesh and stiff en beards.
Still, the two men who faced off on the winding trail to the crag-set village of Kurram paid little heed to wind, cold, or sunlight. Snowdrifts and naked rocks were one and the same as they slowly circled, breath steaming with each panted curse, each seeking an opportunity to bring this struggle to its bloody conclusion. Both fighters sported ragged Afghan turbans and trousers, girdled robes of striped silk and grimy wool, and belts bristling with knife hilts; they were alike in height but where one was thick waisted with broad shoulders, a bull neck, and gray flecking his beard, the other was young and lean and as graceful as the Turkish saber he held in his scarred fist.
Baber Khan, said he, his Arabic punctuated by an Egyptian accent. Make peace with Allah, for your time is at an end. The blood of Kurram is a poor price for the blood of my masters servants but it is a price that must be paid.
Der magische Mensch (m.M.) empfindet die Zeit nicht als ein Kontinuum, nicht als ein Endlos-Band, das sich abspult, sondern als eine Art von Simultanbühne. Die Zukunft ist bereits da, zum Greifen nahe, sie zeigt sich bloß noch nicht.
Die Vergangenheit ist noch nicht abgetreten, sie nistet im Heute; sie wird sich ein wenig entfernen, aber nie ganz passé sein. Wenn man es unbedingt will, kann man die Zukunft sehen, sie wartet ja nebenan auf ihr Stichwort. Die Toten sind nicht tot, sie spielen bloß nicht mehr mit. Aber man kann jederzeit mit ihnen Gespräche führen.
Der m.M. hat wenig oder keinen Sinn für Geschichte, für historische Zeit, denn diese ist ja immer auf den Menschen bezogen, also auf nichts Wichtiges. Er hält es mit der biologischen Zeit, die keine meßbare Einheit ist, sondern viele Spielarten hat; jedes Lebewesen besitzt eine ihm eigene Zeit - eben eine biologische. Die Uhrzeit, eine vom Menschen erfundene Norm, kann zur Gewohnheit werden.
Wer sich jedoch beobachtet, wird feststellen, daß sein Zeitmaß, sein Zeitempfinden sehr verschiedene Tempi hat. Die Zeit vergeht einem rasch oder langsam. Da der m.M. an eine lineare "Entwicklung", an "Fortschritt" nicht glaubt, ist es nur "logisch",
daß er in Zyklen denkt und lebt. Die Lehre von den Wellen, die ewige Wiederkehr des Gleichen sind für ihn selbstverständlich. Gerade deshalb empfindet er den Augenblick als etwas Unwiederholbares. Gewiß wird der Augenblick wiederkehren, aber nicht in der
selben Gestalt, denn das Leben imitiert sich nicht. Der nächste Durchgang wird anders
Uit den machtigen tropennacht, uit de loerende, zwarte stilte rondom het bivak spatte onverwachts een roodvonkend schot los, scherp en uitdagend: Pèk-tèkk!!
De echo verdubbelde het prompt: - pèk-tèk-tèk! herhaalde onmiddellijk, maar veel verder al, als een wegijlende, vluchtende spookstem: - èk!... èk... en bij den ingang van het bivak viel een lichaam met een smak voorover op den grond. Het doode lichaam van den inlandschen fuselier Darmo, die juist zou worden afgelost. Het zwaaide en plofte neer, loodzwaar en bijna óp den aflossenden inlandschen fuselier Toegono.
Dit alles gebeurde in dezelfde seconde. Genadeloos vlug, onherroepelijk onverwacht, adembenemend onwaarschijnlijk. Een roode ster, die vlak boven de aarde uiteen spatte, een lichaam, dat op slag dood neerviel en waaruit de ziel omhoog schoot als een plotseling bevrijde schim, die met een laatsten schreeuw wegijlde in de donkerte en verechoënd oploste in het heelal en in de eeuwigheid.
De fuselier Toegono had automatisch aangelegd, maar schoot niet, hij bleef een seconde zoo staan, de karabijn vooruit gestoken, bevangen door een voorbijflitsend moment van onzekerheid. In deze seconde begreep hij niet dadelijk wat er gebeurde, wist hij niet of hij zelf was getroffen door dat onverwachte schot, hij wist ook niet, of Darmo dood was, noch waar vandaan zich in dit oogenblik een vijand op hem kon storten. Maar het volgend oogenblik al kwamen haastige voetstappen nader en de commandant van de wacht vroeg opgewonden:
Wat is hier gebeurd?!
Darmo... begon Toegono, maar de commandant bukte zich al naar het lichaam, dat voorover neergestrekt lag op den grond.
Angkat! zei hij kortaf en de twee inlandsche soldaten, die hem gevolgd waren, namen het lichaam op en droegen het weg.
Madelon Székely-Lulofs (24 juni 1899 22 mei 1958)
DAMN, v. A word formerly much used by the Paphlagonians, the meaning of which is lost. By the learned Dr. Dolabelly Gak it is believed to have been a term of satisfaction, implying the highest possible degree of mental tranquillity. Professor Groke, on the contrary, thinks it expressed an emotion of tumultuous delight, because it so frequently occurs in combination with the word _jod_ or _god_, meaning "joy." It would be with great diffidence that I should advance an opinion conflicting with that of either of these formidable authorities.
DANCE, v.i. To leap about to the sound of tittering music, preferably with arms about your neighbor's wife or daughter. There are many kinds of dances, but all those requiring the participation of the two sexes have two characteristics in common: they are conspicuously innocent, and warmly loved by the vicious.
DANGER, n.
A savage beast which, when it sleeps,
Man girds at and despises,
But takes himself away by leaps
And bounds when it arises.
Ambat Delaso
DARING, n. One of the most conspicuous qualities of a man in security.
DATARY, n. A high ecclesiastic official of the Roman Catholic Church, whose important function is to brand the Pope's bulls with the words _Datum Romae_. He enjoys a princely revenue and the friendship of God.
DAWN, n. The time when men of reason go to bed. Certain old men prefer to rise at about that time, taking a cold bath and a long walk with an empty stomach, and otherwise mortifying the flesh. They then point with pride to these practices as the cause of their sturdy health and ripe years; the truth being that they are hearty and old, not because of their habits, but in spite of them. The reason we find only robust persons doing this thing is that it has killed all the others who have tried it.
Uit: Brief van Marquis dArgens aan Abbé de Prades , Potsdam, 24 Juni 1752
[18 juillet 1752]
J'ai montré, Monsieur, votre lettre au roi, et je l'ai accompagnée de tout le bien que mes amis de Paris m'ont écrit de vous . Sa Majesté m'a ordonné de vous dire qu'elle serait charmée de vous voir. Venez donc tout de suite à Potsdam descendre chez moi. Nous avons pourvu, M. de Voltaire et moi, à vous trouver un logement qui ne vous coûtera rien; vous n'aurez pas besoin même de manger à l'auberge, et peu de jours après votre arrivée vous aurez votre pension. Il est même question d'un poste auprès du roi, utile et gracieux. Lorsque vous serez ici, je vous dirai tout cela. En attendant, soyez persuadé que votre dernière lettre vous a gagné toute mon estime, et que vous verrez en arrivant ici que j'ai travaillé à vous donner des marques de cette même estime. M. de Voltaire vous écrit par ce courrier, et si, en attendant que vos affaires soient arrangées en France, vous avez besoin d'argent pour votre voyage, il vous envoie une lettre pour en prendre . Je vous prie de faire mes compliments à M. Yvon . Vous verrez, puisque vous le voulez, quand vous serez ici, de quoi il est question, et je ne doute pas que nous ne réussissions. Partez, je vous prie, ma lettre reçue, par le chariot de poste, et donnez-moi des nouvelles de votre départ.
Jean-Baptiste Boyer d'Argens (24 juni 1704 11 januari 1771)
Bibliotheek van Marquis d'Argens in zijn woning in het Neue Palais in Potsdam.
Uit:Geestelijk hooglied )Vertaald door H. Blommestijn)
Beurtzang tussen de ziel en de bruidegom
Bruid: Waar heb jij je verborgen, Beminde, en mij achtergelaten in zuchten?
Zoals het hert vluchtte jij weg nadat jij mij verwondde; ik liep je na, roepend, maar je was verdwenen.
Herders die uitgaat ginds door de weiden de heuvel op, als jullie bijgeval mochten zien hem die ik het meest bemin, zegt hem, dat ik wegkwijn, pijn lijd en sterf.
Zoekend naar mijn lief, zal ik daar gaan over bergen en langs oevers;
niet zal ik plukken de bloemen, niet duchten wilde dieren, en nemen zal ik vestingen en grenzen.
Vraag aan de schepselen: O bossen en struikgewas, geplant door de hand van de Beminde O weide van groene gewassen, met bloemen veelkleurig gesierd Zegt of hij door jullie is heengegaan.
Antwoord van de schepselen: Duizend bevalligheden uitstrooiend ging hij door deze bosjes inderhaast, en, terloops zag hij ze aan: door alleen zijn verschijning gekleed liet hij ze in schoonheid.
Bruid:
Ach, wie zal mij kunnen genezen Geef je dan ten leste waarlijk over; wil mij niet zenden van nu af nog andere bode: want zij weten me niet te zeggen wat ik begeer.
En allen die daar dwalen van jou gaan mij duizend bekoorlijkheden vertellen,
en allemaal, méér verwonden zij mij, en mij laat achter stervend (aan ) een ik-weet-niet-wat wat zij stamelen.
Johannes van het Kruis (24 juni 1542 14 december 1591)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Uruguayaans-Nederlandse schrijfster Carolina Trujillo werd geboren in Montevideo, Uruguay in 1970. Zij kwam op vijfjarige leeftijd naar Nederland. Na het einde van de dictatuur in Uruguay keerde ze terug. In 1991 won ze een eerste prijs voor haar eerste Spaanstalige novelle en besloot ze weer naar Amsterdam te gaan. Daar voltooide ze haar studie scenarioschrijven aan de Filmacademie.
Uit:De terugkeer van Lupe Garcia
Ik had Lupes borsten gezien toen het nog van die kleine puntige heuveltjes waren. Onze eerste zomer samen was nog maar net begonnen en ik heb die heuveltjes nooit meer uit mijn hoofd gekregen. In Nederland was topless normaal, zei ze. Toco, mijn beste vriend, begon te gillen toen hij het hoorde, helemaal toen hij erachter kwam dat Lupe zich omkleedde waar ik bij was en soms in haar slipje in de tuin zat. Meisjes deden dat niet, niet als er jongens bij waren. De enige slipjes die wij zagen hingen aan kramen op de markt. Het langst duurde het voor ik het stukje tussen haar benen zag en toen dat gebeurde begreep ik dat zij de liefde van mijn leven was. We waren op het strand voor mijn huis. Ik kan de rots waar ik op zat nog aanwijzen. Zij zat een stukje lager in het zand en droeg een korte broek aan en had haar benen opgetrokken. Ik kon zomaar alles zien, het hele vlezige roosje, en zij maar kletsen. Ik denk dat ik nog nooit zon stijve heb gehad, ik voelde me er bleek bij wegtrekken. Zullen we een duik nemen? vroeg ze, maar als ik overeind kwam zou mijn lul me het zand in heien. Zo voelde dat op die leeftijd. Ik keek haar na terwijl ze het water in rende. In Nederland leerden ze op de lagere school al zwemmen. Dat kwam doordat er zoveel grachten waren. Er was een kans van acht op tien dat je er ooit in zou fietsen. Daar waren onderzoeken naar gedaan. Ik geloofde haar en zei dat we hier ook vaak in het water vielen maar dat we gewoon verzopen. Ze geloofde mij niet.
Carolina Trujillo (Montevideo, 1970)
De Nederlandse dichter Jurre van den Berg werd geboren in Thesinge in 1986. Hij debuteerde officieel als dichter in het voorjaar van 2009 met de bundel Binnenvaart.In 2007 ontving hij het Hendrik de Vriesstipendium van de gemeente Groningen voor zijn poëzieproject Ter verlichting van een naam, een areligieuze, hedendaagse beschouwing op de taal en thematiek van het bijbelboek Job. Ook de gedichten die hier uit voortkwamen zijn in de reeks Wij zijn hier pas sinds gisteren in Binnenvaart opgenomen. Tijdens het collegejaar 2005-2006 was Jurre van den Berg huisdichter van de Rijksuniversiteit Groningen. De gedichten die hij in deze functie schreef werden samen met andere verzen gebundeld in Avondkikkers.
HERFST
Ik was vergeten hoe de regen de straten kon spoelen.
Naar boven kijken en grijs goud zien eten, het land ligt reeds begraven onder verwaaide paraplu's.
Ik was vergeten hoe de regen.
Wat geweest is, dat het terug komt en niet los laat, storm niet uitraast. Het land ligt reeds begraven.
Als ik denk dat het voorbij is zoals onder herfstkastanjes na de regen.
Het is droog maar de wind waait druppels van het blad.
De Nederlandse schrijver en televisiemaker Matthijs Leonard Kleyn werd geboren in Leiden op 24 juni 1979.Kleyn was aanvankelijk achter de schermen actief als televisiemaker. Hij bedacht onderwerpen voor verschillende programmas, schreef teksten voor voice-overs en presentatoren en groeide uit tot verslaggever en regisseur. Hij werkte voor programmas als Hart van Nederland, In de hoofdrol en RTL Boulevard. Ook schreef Kleyn een wekelijkse column voor de website van RTL Boulevard. In 2006 vertrok Kleyn met filmproducent Rob Houwer naar Tsjechië om een documentaire te maken over de totstandkoming van Het woeden der gehele wereld, de verfilming van het boek van Maarten 't Hart. In 2011 werkte Kleyn bij BNN samen met Paul de Leeuw en Filemon Wesselink voor de MaDiWoDoVrijdagshow. In maart 2011 trad hij in dienst bij De Wereld Draait Door, waar hij werd geïntroduceerd als Jakhals Thijs. In mei 2011 verscheen Kleyns debuutroman Vita. Vita is een deels autobiografische roman die handelt over depressie en zelfmoord. Op 8 juni 2011 was Vita de hoogste binnenkomer in De Bestseller 60 van het CPNB.
Uit: Vita
Al een uur sta ik in haar straat. Ik heb Vita nu al twee weken niet normaal gezien of gesproken, alleen een vluchtige blik op de redactie en een afhaaksms s avonds. Vandaag was het niet anders. Zodra
het donker werd, ben ik richting haar huis op de Govert Flinck gelopen.
Vanaf de stoep aan de overkant ben ik te ver weg om direct op te vallen, maar dichtbij genoeg om snel bij de voordeur te komen als die opengaat. Dan zal ik aan komen rennen en met een van Vitas medebewoners het pand betreden met de smoes dat ik haar vriendje ben. Of het echt een smoes is, weet ik allang niet meer.
De deur gaat open en een vrouw met bruine krullen en een bril verlaat het pand. Ik trek een sprintje en kan nog net met mn schouder de deur openhouden. De vrouw kijkt niet eens om, blijkbaar rennen er vaker vreemde mannen naar binnen. Met bonzend hart bestijg ik de drie trappen. Als ik voor haar deur uitkom, hoor ik vrouwenstemmen. Geconcentreerd luister ik. De vrouwen praten op hysterische toon in het Engels, maar met een Amerikaans accent. Zachtjes leg ik een hand op de deurklink en duw die naar beneden. Met succes. De kamer is verlicht door de felle kleuren van de tv, verder brandt er geen licht. Vita zit als een schim op haar bed naar de tv te staren. Ze heeft haar jas nog aan. Doordat de tv zo hard staat, heeft ze me niet in de gaten.
Lie!e, zeg ik.
Sloom draait ze haar hoofd naar me toe. Ze schrikt niet en oogt ook niet verbaasd.
Hé boef.
Ik glimlach en loop naar haar toe. Vita blijft zitten waar ze zit. Ik kniel naast haar neer.
Gaat het wel? vraag ik zacht.
Ze antwoordt niet, maar geeft me een kus op mn mond. Ze maakt geen aanstalten om de tv uit of zachter te zetten. Ze draait haar hoofd weer naar het scherm en kijkt verder. Ik volg haar ogen. Americas Next Topmodel is te zien, ik herken de donkere presentatrice die een huilende kandidate afbekt.
Uit: Nachttrein naar Lissabon (Vertaald doorGerda Meijerink)
De dag in het leven van Raimund Gregorius, na welke niets meer zo zou zijn als voordien, begon zoals talloze andere dagen. Hij kwam om kwart voor acht van de Staatsstraat en ging de Kerkveldbrug op, die van de stadskern naar het Gymnasium leidt. Dat deed hij elke schoolgaande werkdag, en het was altijd kwart voor acht. Toen de brug eens versperd was, beging hij de eropvolgende Griekse les een vergissing. Dat was nog nooit voorgekomen, en het kwam daarna ook nooit meer voor. De hele school sprak dagenlang over deze fout. Hoe langer de discussie erover duurde, hoe talrijker diegenen, die hem aan een begripsverwarring toedichtten. Uiteindelijk kreeg deze overtuiging ook bij scholieren, die erbij waren geweest, de overhand. Het was eenvoudigweg niet denkbaar, dat Mundus, zoals iedereen hem noemde, in Grieks, Latijns of Hebreeuws een fout maakte.
(...)
Ik woon nu in mijzelf als in een rijdende trein. Ik ben niet vrijwillig ingestapt, had geen keus en weet niet waar we heen gaan...Ik kan de spoorbaan en de richting niet veranderen. Ik bepaal niet het tempo. Ik zie de locomotief niet en weet ook niet of de machinist te vertrouwen is...Wat kan ik doen tijdens de reis? De coupé opruimen. De dingen vastzetten, zodat ze niet meer rammelen...De reis duurt lang. Er zijn dagen waarop ik hoop dat de reis eindeloos zal zijn. Dat zijn zeldzame, kostbare dagen. Er zijn andere dagen waarop ik blij ben met de wetenschap dat er een laatste tunnel zal zijn waarin de trein voor altijd tot stilstand komt.
Uit: In de Maremma : leven en wonen in Zuid-Toscane (samen metMark Mitchell)
Het nuttigste dat je kunt leren als je in Italië woont is hoe je je moet vervelen. Verveling hoort bij het leven in Europa, en zelfs in Parijs hoor je weleens zeggen: We hebben gevreeën omdat we ons verveelden, en het vrijen verveelde ons ook. Maar Italië spant wat verveling betreft wel de kroon van alle Europese landen: verveling is hier als de brandnetel tussen de laurierstruiken. Zondag is in de stad altijd een vervelende dag omdat de winkels dan dicht zijn (hoewel dat poco a poco aan het veranderen is). De zomer is vervelend omdat de bioscopen dan allemaal dicht zijn (op een warme middag in het donker van een ijskoude megabioscoop zitten is een genoegen dat ze hier niet kennen), en gedurende minimaal een maand (augustus) is alles hier gesloten. (Echt, het is net een maand vol zondagen.) Hoe vervelend de vaste gang van zaken na het avondeten kan zijn, drong goed tot ons door toen we in Rome een keer in de zomer een reclame zagen: hierin werd een dramatisch alternatief voor het ritueel van eten, wandelen en ijs (cena, passeggiata en gelato) voorgesteld: cena, passeggiata en grattacheccha (schaafijs met limonadesiroop). In januari of februari gaan de Italianen altijd voor hun verplichte witte week (settimana bianca) naar de Dolomieten of de Italiaanse Alpen. Kerst breng je altijd door met familie (i tuoi) en Pasen met wie je maar wilt (chi vuoi). In Rome eet je op donderdag gnocchi en op vrijdag vis. In heel Italië kun je tijdens de carnavalsdagen heerlijke zoete gefrituurde deegwaren krijgen, maar dan ook alléén tijdens de carnavalsdagen. Kortom, dat het Italiaanse leven zon grote verveling kent komt niet zozeer door de rituelen als door de vaste gewoontes. En toch ga je hier van die verveling houden en die zelfs cultiveren; om er niet rusteloos en gefrustreerd door te raken. Als je je kapot verveelt komt dat alleen maar omdat je geen initiatief ontplooit, omdat je je eigen mogelijkheden niet aanspreekt.
Its exciting, at first. You think at first that youre different, that you have something special to offer, and that can even be true. Then you remember youre the same person youve always been; the only change is that suddenly your picture is everywhere and columns are being written about who you are and what youve said and where youre going next and people are stopping to look at you. And youre a celebrity. More accurately, youre a curiosity. And you say to yourself, I dont deserve all this attention! She thought carefully. It isnt you that matters to people when they turn you into a celebrity. Its something else. Its what you stand for, to them. Theres a ripple of excitement when a conversation turns valuable to us, the feel of new powers growing fast. Listen carefully, Richard, shes right! Other people think they know what you are: glamour, sex, money, power, love. It may be a press agents dream which has nothing to do with you, maybe its something you dont even like, but thats what they think you are. People rush at you from all sides, they think theyre going to get these things if they touch you. Its scary, so you build walls around yourself, thick glass walls while youre trying to think, trying to catch your breath. You know who you are inside, but people outside see something different. You can choose to become the image, and let go of who you are, or continue as you are and feel phony when you play the image.
Richard Bach (Oak Park, 23 juni 1936)
Hier met mentalist en schilder Uri Geller (rechts)
Hoe scheen daar en zong Het wonder van onze ontmoeting. Ik wilde in de tijd blijven staan En niet meer weggaan daarvandaan. Bitter en zoet was voor mij Geluk in plaats van plicht, Ik heb lang gepraat Met wie ik niet mocht praten. Laat hartstochten, de minnaars verstikken, Een antwoord verlangend. Wij echter, liefste, zijn slechts zielen Tegen de rand van het bestaan.
Uit: Amerikafahrt und andere Reisen in die Neue Welt
Die Kasernen der geimpften Kreuzritter auf Europas Boden, der erneuerte Limes am Rhein, Raketenrampen im schwarzen Revier, Versorgungsbasen bei der hohen Schule von Salamanca, Bulldozer, Planierungsmaschinen, Höhlenbohrer, Verstecke für die Angst, Unterstände für die Torheit, die alten Weinberge den Göttern und den Heiligen und dem Umsatz geweiht, das deutsche Vorfeld, die germanische Mitte, des Erdteils gebrochenes Herz, Maginots wiedererstandene Illusionen, die Kolonien der Feldoffiziere und Sergeanten mit dem Indianergesicht, Nachbarschaft und Isolierung, die Main Street mitgebracht, die Kirchen aus dem Koffer gepackt und die Jagdflugplätze für den Sturm, den Sand und das Vergessen gebaut am Freienreichs- stadtrand, die Schulbusse der selbstbewußten Kinder mit den Sicherungssprüchen der schon in die Wiege gelegten Zukunft, Weltherrschaftsaspiranten schüchtern und laut in der Altheidelbergschau, das Gentlemandasein der Whiskyreklame bei deutschem Flaschenbier, mitgereist die Einsamkeit der Prärie, mitgereist die heiße und kalte Luft der Nevadawüste, unvergessen im Getto der Herkunft der gute und böse Wind Chicagos, Automaten der Liebe und Automaten des Gesanges für den Traum des Nichtalleinseins,
Viersternegenerale auf den Elyseeischen Feldern, Funksprüche aus dem Pentagon, die Banner des Atlantikpaktes im freundlichen Wald von Marly-le-Roi, tot die christlichen Könige, magistral die Ansprachen des Präsidenten im Weißen Haus, urbi et orbi, Reden zum Schornstein hinaus, zur
Nachrichtenstunde des Rundfunks verbreitete Furcht und Hoffnung, das gute Geld des Marshallplans, der feste Dollar für die unterentwickelten Gebiete, der Scheck für die Freiheit, der Scheck gegen den Hunger, der Scheck für das Öl, die Milliarden für die Forschungen von Peenemünde, der Rauch für den Mond, die stars and stripes über denKonsulaten und Bibliotheken des american way of life, auf
den abendlichen Leinwänden jedem Dorfjungen vertraut die Lichterschlucht des Broadway, Californiens sonnenblanke Straßen, das Familiengebet vor dem geöffneten Schrein des Kühlschranks, die chromstrahlende Manneskraft der Pferdestärken, die Busen und Beine der handelfördernden Schönheitsköniginnen, entzückte Augen, gezückte Pistolen, der große Krieg von Wildwest und die
große Schlacht in den Dschungeln der Städte, Gestalten aus Kleinbürgersehnsüchten und Unerwachsensein und Triumphe im Lebenskampf, Siege in den Wissenschaften, doch auch die irren Lichter ONeills, die Durchleuchtungen Tennessee Williams, Faulkners Genie, die Heldensage von
Little Rock, das fruchtbare Unbehagen der Reklameagenten, und dann die Plakate der Luftfahrtgesellschaften, im Sesselschlaf über den Atlantik, du bist schon angekommen, bevor du abgeflogen, so vieler Verführung ist nicht zu widerstehen, doch auch heute noch sollte man zur ersten Pilgerfahrt nach dem Amerika-du-hast-es-besser die Neue Welt zu Schiff ansteuern, von Wellen getragen, wie der wahrlich bewundernswerte Kolumbus, und nicht durch die Luft gerissen, wie der vom Reisebüro verfrachtete Zeitgenosse, begreift man erst wieder, daß wirklich ein Ozean die
Kontinente trennt, während der Reisende des fliegenden Schaumgummisitzes allzu geneigt ist, New York für einen Vorort von Berlin oder Paris, aber London, Frankfurt, den Flughafen Wahn und was drum herum liegt für Trabantenstädte Manhattans zu halten.
«Als Kind habe ich die schlaflosen Stunden vor dem In-die-Schule-gehenmüssen schätzen gelernt. Dabei ist es geblieben. Ob ich reglos in einem Bett verharre und manchmal am ganzen Körper brenne, oder ob ich, wenn die Spätheimkehrer verschwunden sind, irgendwo auf einer Strasse herumstreune wenn die Müllabfuhr und die Frühlieferanten noch nicht die Stille brechen. Ich kann, wenn ich es will, ganz leicht über die Wirklichkeit oder das, was so genannt wird, hinweg springen. Ich begehre den kommenden Tag und liebe die Restnacht, die ihren schlechten Atem verloren hat. Vergessen die Unentschiedenheit. Die Nacht hat in diesen Stunden nur sich selbst.»
Does God look down on the boys in the barroom? Mainly forsaken but surely not judged Jacks, Kings and Aces, their faces in wine Do Lord deliver our kind?
From singin' for whiskey, three strings on a fiddle Four on the guitar and a song that I love Many's the night we spent pickin' and singin' In hopes it be pleasing both here and above
Jack string fiddle to my saw tooth bow Who loves loneliness, loves it alone I love the dim lights like some love the dew The only thing I wonder sometimes
Is does God look down on the boys in the barroom? Mainly forsaken but surely not judged Jacks, Kings and Aces, their faces in wine Do Lord deliver our kind?
Robert C. Hunter (San Luis Obispo, 23 juni 1941)
Onafhankelijk van geboortedata:
De Oostenrijkseschrijver Philip Weisswerd geborenin 1982in Wenen. PhilipWeissstudeerdeGermanistik, filosofie en Duits alsvreemde taalaan de Universiteit vanWenen.Alseen master'sthesisschreef hijeenessay overdeconstructivistPeterHandke's A SorrowBeyondDreams.Na zijn afstuderen, in 2008, doceerde hijaan de universiteit vanBakoe,Azerbeidzjan.Zijn theatertekst Egonverscheen in2008 bij Passagen Verlagen werdinhetLeopoldMuseum in Wenen gepresenteerd alseengeënsceneerdelezing enperformance.Weissnammetzijn tekstBlätterliebe deel aan deIngeborgBachmann-prijs in 2009en verrastemet het feit dathij aan het einde vande lezing eenpagina van zijntekst op at.
Uit: Blätterliebe
Ich schreibe mit der linken Hand und streiche mit der rechten durch. Manchmal ist es anders. Ich schreibe dann mit der rechten Hand, die linke dient mir dazu durchzustreichen. An seltenen Tagen schreibe ich beidhändig, streiche beidhändig durch. Weshalb ich beinahe nur durchgestrichene Worte, Texte, Geschichten geschrieben habe, ich mir also eine ständig wachsende Sammlung ausgestellt unhaltbarer Sätze zugelegt habe. Nur in seltenen Fällen, wenn eine der Hände müde wird durch die Arbeit des ständigen Streichens, erschlafft, zuerst nachhinkt, zunehmend erlahmt, schließlich daliegt, auf dem Schreibtisch, und der Stift unberührt daneben, ungeöffnet, ebenso daliegt, sodass die andere, die schreibende Hand, in einer plötzlichen Freiheit, Improvisation, sich über das Papier zu bewegen beginnt, alle Vorsicht ablegt, sich überbietet in Unsinnigkeiten, Verrücktheiten, übermütig wird, immer weiter, wilder, so lange, bis die andere, die ihre Streicharbeit vernachlässigende Hand, sich notgedrungen wieder regt, widerständig wird und eingreift, diesem Spiel ein Ende zu machen versucht, den Füller ergreift, ihn zwischen Daumen und Zeigefinger öffnet und schließlich durchzustreichen beginnt, nur in diesen seltenen Fällen, diesem Fallen des Körpers also entstehen meine Texte. In dieser Nachlässigkeit, dieser Blöße des Körpers entstehen meine Texte. In dieser Reglosigkeit, Starre, nur in diesem Geschlampe des Körpers, in diesem Körpertheater entstehen meine Texte.
De Nederlandse schrijfster en freelance journaliste Franca Treur werd geboren in Meliskerke op 23 juni 1979. Na de middelbareschooltijd ging ze psychologie studeren aan de Universiteit Leiden. Later switchte ze naar Nederlands en literatuurwetenschap. In Leiden werd ze lid van de reformatorische studentenvereniging Panoplia. Tijdens haar studie kwam ze in aanraking met verhalen uit de Griekse en Romeinse mythologie en de vermeende overeenkomsten tussen deze verhalen en die uit de Bijbel. Ook nam ze kennis van de Schriftkritiek. Daardoor verloor ze uiteindelijk haar geloof.
Treur won in 2006 met Maak iets van je leven! Maar wat? een essaywedstrijd die uitgeschreven was door Contrast Magazine en nrc.next met het thema 'Macht en onmacht'. In oktober 2009 verscheen haar eerste boek, Dorsvloer vol confetti. Door onderwerpen en achtergrond wordt zij regelmatig vergeleken met de schrijvers Jan Siebelink en Maarten 't Hart, evenals zij afkomstig uit een streng-gereformeerd milieu waarmee ze eveneens hebben gebroken. In 2010 won Franca Treur de Selexyz debuutprijs. Dorsvloer vol confetti werd meerdere malen genomineerd, waaronder voor de NS Publieksprijs.
Uit: Dorsvloer vol confetti:
Het is tweede pinksterdag en Katelijne zit op haar onopgemaakte bed. Met haar vingers volgt ze de bloemen van haar kussensloop. Meegaan, niet meegaan, meegaan, niet meegaan. Ze zijn een paar
uur terug van de kerk en ze gaan een rondje rijden. Het is niet echt wat je noemt een uitstapje; ze gaan niet ver weg, gewoon wat rondrijden, zoals je nu eenmaal doet op een hoogdag. Ze zullen opgestapeld zitten in de stationwagen, de oudste vier op de achterbank, de drie kleinsten met hun rug naar hen toe onder de achterklep. Ze zullen ruzie krijgen, omdat iedereen vindt dat de ander te breed zit, terwijl breed zitten er nu niet bepaald bij is. Katelijne wil eigenlijk thuisblijven, maar je weet nooit wat je dan mist. Misschien krijgen ze wel een ijsje ergens onderweg.
Ze rijden langzaam, met de ramen open, omdat het warm is en om Lourens niet te ruiken, die net voor het vertrek zijn handen heeft geprobeerd te wassen onder de gasoliepomp. Katelijne heeft zijn laarsjes moeten leeggooien. Rogier houdt ze uit het raam om ze te laten drogen.
Ze beoordelen de akkers op de hoeveelheid onkruid die boven de gewassen uitsteekt en schelden op de eigenaar ervan. Die Dommisse, dat is een vuilak, zeg, en kijk daar dan: dat is een vies lapje; dat is van Jaap Geschiere, toch pa? Die zou ook eens een beetje moeten gaan kappen.
Jaapje Geschiere en kappen! schampert de vader. Die weet niet eens hoe hij een houweel moet vasthouden. Ze moeten er allemaal hard om lachen, behalve Katelijne, die de grap herhaalt voor de kleintjes, die hem achterin niet hadden gehoord.
Bij hun eigen maïsveld aan een smal wegje stoppen ze en stappen ze allemaal uit. De vader en de jongens zwermen over het land om de piepjonge maïsplantjes te bekijken. Katelijne kijkt toe hoe
ze naar de grond duiken om een aangevreten blaadje te inspecteren of om wat melkwiet uit te trekken. Kleine Lourens loopt achter de vader aan en botst met zijn hoofd tegen zijn billen als hij plotseling stopt en bukt om iets van dichtbij te bekijken. De vader wijst hem iets aan wat hij uit de grond kan trekken, wat niet echt snugger is, want het gaat veel sneller als hij het gewoon zelf zou doen.
Jongens waren we - maar aardige jongens. Al zeg ik 't zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is. Wat hebben we al niet willen opknappen. We zouden hun wel eens laten zien hoe 't moest. We, dat waren wij, met z'n vijven. Alle andere menschen waren 'ze'. 'Ze', die niets snapten en niets zagen. 'Wat?' zei Bavink, 'God? je praat over God? Hun warme eten is hun God.' Op enkele 'goeie kerels' na werd iedereen door ons veracht. Heel stilletjes zeg ik daar nu bij: 'En niet ten onrechte', maar dat mag niemand hooren. Ik ben nu geen held meer. Je weet niet hoe je de menschen nog eens noodig kunt hebben. En Hoyer vindt ook dat je geen aanstoot moet geven. Van Bekker zie of hoor je niks meer. En Kees Ploeger praat van die rare kerels die 'm op den slechten weg brachten. Maar toen waren we in de dagen onzer dwaasheid, de uitverkorenen Gods, ja God zelf. Verstandig zijn we nu, alweer behalve Bavink, en we kijken mekaar aan en glimlachen en ik zeg tegen Hoyer: 'we zijn er niet op vooruit gegaan.' Maar Hoyer is al te ver heen, hij begint bij de bonzen van de S.D.A.P. te hooren, en maakt een gebaar van twijfel met z'n handen en z'n schouders.
( )
Titaantjes in het Oosterpark, beeld door Hans Bayens, Amsterdam
Schilderen? Wie kon er nog schilderen, als je Bavink hoorde? Alles lieten de lui zich voorzetten, letterlijk alles. Ik moest maar eens een schilderij maken. Dat was ik zelf, Koekebakker. Hij zou me zeggen wat ik doen moest. 'Je schildert twee horizontale banen, onder elkaar, even breed, een blauwe en een goudgele en in 't midden van die blauwe baan maak je een ronde goudgele vlek. En dan zetten we in den catalogus: No.666 De Gedachte, schilderij. En zenden we 't in op mijn naam: Johannes Bavink, 2de Jan Steenstraat, nummer zooveel en we prijzen 't voor .008¦Je zult een zien wat ze er in ontdekken. Van alles, waar je zelf nooit een flauw benul van gehad hebt.'
There are some events of which each circumstance and surrounding detail seems to be graven on the memory in such fashion that we cannot forget it, and so it is with the scene that I am about to describe. It rises as clearly before my mind at this moment as thought it had happened but yesterday.
It was in this very month something over twenty years ago that I, Ludwig Horace Holly, was sitting one night in my rooms at Cambridge, grinding away at some mathematical work, I forget what. I was to go up for my fellowship within a week, and was expected by my tutor and my college generally to distinguish myself. At last, wearied out, I flung my book down, and, going to the mantelpiece, took down a pipe and filled it. There was a candle burning on the mantelpiece, and a long, narrow glass at the back of it; and as I was in the act of lighting the pipe I caught sight of my own countenance in the glass, and paused to reflect. The lighted match burnt away till it scorched my fingers, forcing me to drop it; but still I stood and stared at myself in the glass, and reflected.
"Well," I said aloud, at last, "it is to be hoped that I shall be able to do something with the inside of my head, for I shall certainly never do anything by the help of the outside."
This remark will doubtless strike anybody who reads it as being slightly obscure, but I was in reality alluding to my physical deficiencies. Most men of twenty-two are endowed at any rate with some share of the comeliness of youth, but to me even this was denied. Short, thick-set, and deep-chested almost to deformity, with long sinewy arms, heavy features, deep-set grey eyes, a low brow half overgrown with a mop of thick black hair, like a deserted clearing on which the forest had once more begun to encroach; such was my appearance nearly a quarter of a century ago, and such, with some modification, it is to this day.
Der am Boden ist ein Rekrut. Seine Hüfte ist blutverschmiert; er ist so erschöpft, dass ich nach meiner Feldflasche greife, in der ich Rum mit Tee habe. Kat hält meine Hand zurück und beugt sich über ihn: Wo hats dich erwischt, Kamerad?
Er bewegt die Augen; er ist zu schwach zum Antworten. Wir schneiden vorsichtig die Hose auf. Er stöhnt. Ruhig, ruhig, es wird ja besser . Wenn er einen Bauchschuss hat, darf er nichts trinken. Er hat nichts erbrochen, das ist günstig. Wir legen die Hüfte bloss. Sie ist ein einziger Fleischbrei mit Knochensplittern. Das Gelenk ist getroffen. Dieser Junge wird nie mehr gehen können.
Ich wische ihm mit dem befeuchteten Finger über die Schläfe und gebe ihm einen Schluck. In seine Augen kommt Bewegung. Jetzt erst sehen wir, dass auch der rechte Arm blutet. Kat zerfasert zwei Verbandspäckchen so breit wie möglich, damit sie die Wunde decken. Ich suche nach Stoff, um ihn lose darüberzuwickeln. Kat hat inzwischen aus den Taschen eines Toten noch Päckchen geholt, die wir vorsichtig an die Wunde schieben. Ich sage dem Jungen, der uns unverwandt ansieht: Wir holen jetzt eine Bahre. Da öffnet er den Mund und flüstert: Hierbleiben.
Man kann nicht erkennen, ob er verstanden hat; er wimmert wie ein Kind hinter uns her: Nicht weggehen Kat sieht sich um und flüstert: Sollte man da nicht einfach einen Revolver nehmen,
damit es aufhört?
Der Junge wird den Transport kaum überstehen, und höchstens kann es noch einige Tage mit ihm dauern. Alles bisher aber wird nichts sein gegen diese Zeit, bis er stirbt. Jetzt ist er noch betäubt und fühlt nichts. In einer Stunde wird er ein kreischendes Bündel unerträglicher Schmerzen werden. Die Tage, die er noch leben kann, bedeuten für ihn eine einzige rasende Qual. Und wem nützt es, ob er sie noch hat oder nicht .
Erich Maria Remarque (22 juni 1898 25 september 1970)
House of the Temple 8:33 P.M. The secret is how to die. Since the beginning of time, the secret had always been how to die. The thirty-four-year-old initiate gazed down at the human skull cradled in his palms. The skull was hollow, like a bowl, filled with bloodred wine. Drink it, he told himself. You have nothing to fear. As was tradition, he had begun this journey adorned in the ritualistic garb of a medieval heretic being led to the gallows, his loose-fitting shirt gaping open to reveal his pale chest, his left pant leg rolled up to the knee, and his right sleeve rolled up to the elbow. Around his neck hung a heavy rope noosea cable-tow as the brethren called it. Tonight, however, like the brethren bearing witness, he was dressed as a master. The assembly of brothers encircling him all were adorned in their full regalia of lambskin aprons, sashes, and white gloves. Around their necks hung ceremonial jewels that glistened like ghostly eyes in the muted light. Many of these men held powerful stations in life, and yet the initiate knew their worldly ranks meant nothing within these walls. Here all men were equals, sworn brothers sharing a mystical bond. As he surveyed the daunting assembly, the initiate wondered who on the outside would ever believe that this collection of men would assemble in one place . . . much less this place. The room looked like a holy sanctuary from the ancient world. The truth, however, was stranger still. I am just blocks away from the White House. This colossal edifice, located at 1733 Sixteenth Street NW in Washington, D.C., was a replica of a pre-Christian templethe temple of King Mausolus, the original mausoleum . . . a place to be taken after death. Outside the main entrance, two seventeen-ton sphinxes guarded the bronze doors. The interior was an ornate labyrinth of ritualistic chambers, halls, sealed vaults, libraries, and even a hollow wall that held the remains of two human bodies. The initiate had been told every room in this building held a secret, and yet he knew no room held deeper secrets than the gigantic chamber in which he was currently kneeling with a skull cradled in his palms.
Seigneur me voici cest moi je viens de petite Bretagne mon havresac est lourd de rimes de chagrins et de larmes jai marché Jusquà votre grand pays ce fut ma foi un long voyage trouvère jai marché par les villes et les bourgades François Villon dormait dans une auberge à Montfaucon dans les Ardennes des corbeaux et des hêtres Rimbaud interpellait les écluses les canaux et les fleuves Verlaine pleurait comme une veuve dans un bistrot de Lorraine Seigneur me voici cest moi de Bretagne suis ma maison est à Botzulan mes enfants mon épouse y résident mon chien mes deux cyprès y ont demeurance maccorderez vous leur recouvrance ? Seigneur mettez vos doigts dans mes poumons pourris jai froid je suis exténué O mon corps blanc tout ex-voté jai marché les grands chemins chantaient dans les chapelles les saints dansaient dans les prairies parmi les chênes erraient les calvaires O les pardons populaires O ma patrie jai marché jai marché sur les terres bleues et pèlerines jai croisé les albatros et les grives mais je ne saurais dire jusquaux cieux lexaltation des oiseaux tant mes mots dérivent et tant je suis malheureux
Seigneur me voici cest moi je viens à vous malade et nu jai fermé tout livre et tout poème afin que ne surgisse de mon esprit que cela seulement qui est ma pensée Humble et sans apprêt ainsi que la source primitive avant labondance des pluies et le luxe des fleurs
Xavier Grall (22 juni 1930 11 december 1981)
Hier met de beeldhouwer Dulck-Conventi (rechts) in 1977
Uit: A Minor Apocalypse (Vertaald door Richard Lourie)
Here comes the end of the world. Its coming, its drawing closer, or rather, its the end of my own world which has come creeping up on me. The end of my personal world. But before my universe collapses into rubble, disintegrates into atoms, explodes into the void, one last kilometer of my Golgotha awaits me, one last lap in this marathon, the last few rungs up or down a ladder that is without meaning.
I wake at the gloomy hour at which autumns hopeless days begin. I lay in bed looking at a window full of rain clouds, but it was really one great cloud resembling a carpet darkened with age. This was the hour for doing lifes books, the hour of daily accounting. At one time people did their accounts at midnight before a good nights sleep, now they beat their breasts in the morning, woken by the thuds of their dying hearts. There was blank paper close at hand, in the bureau. The nitroglycerine of the contemporary writer, the narcotic of the wounded individual. You can immerse yourself in the flat white abyss of the page, hide from yourself and your private universe, which will soon explode and vanish. You can soil that defenseless whiteness with bad blood, furious venom, stinking phlegm, but no one is going to like that, not even the author himself. You can pour the sweetness of artificial harmony, the ambrosia of false courage, the cloying syrup of flattery onto the vacant whiteness and everyone will like it, even the author himself. Which way to turn in this last lap? To the bitter left or sweet right? The same cloud was still outside the window, or a collective of clouds made uniform. On long, thin legs the rain flitted across the rusted windowsill. Once there had been something there. Forms, colors, scraps of emotion in violent movement. My life, or somebody elses. Most likely some made-up life. A collage of readings, incompletions, old films, unfinished fantasies, legends, dreams which did not come true. My life. A cutlet made of protein and cosmic dust.
The beach is not the place to work; to read, write, or think. I should have remembered that from other years. Too warm, too damp, too soft for any real mental discipline or sharp flights of spirit. One never learns. Hopefully, one carries down that faded straw bag, lumpy with books, clean paper, long over-due unanswered letters, freshly sharpened pencils, lists, and good intentions. The books remain unread, the pencils break their points, and the pads rest smooth and unblemished as the cloudless sky. No reading, no writing, no thoughts even at least, not at first.
At first, the tired body takes over completely. As on shipboard, one descends into a deck-chair apathy. One is forced against ones mind, against all tidy resolutions, back into the primeval rhythms of the sea-shore. Rollers on the beach, wind in the pines, the slow flapping of herons across sand dunes, drown out the hectic rhythms of city and suburb, time tables and schedules. One falls under their spell, relaxes, stretches out prone. One becomes, in fact, like the element on which one lies, flattened by the sea; bare, open, empty as the beach, erased by todays tides of all yesterdays scribblings.
Anne Morrow Lindbergh (22 juni 1906 - 7 februari 2001)
Die Rune hat recht. Ich kenne die Hölle. Sie ist des Himmels treibendes Mittel und Herz. Ohne das Schlagwerk der Hölle bliebe der Himmel Blutlos und tot. In Langweil und Müde verliefe die ewig getanzte Lust, Ohne dass Würzung und Schürzung im Schürgang Schüfe die Frischungsreihe der Not. Ich segne die Hölle! Aber sieghafter wirst du die Folter der Fessel zwingen, So du gewohnt bist, im Dunkel der Fron zu wissen, Dass du in der Quelle des Lichts Und zwischen den Himmeln ruhst! Wo des göttlichen unfassbare Majestät Die wogende Heerzahl deiner Weltscharen erfüllt, Deren eine einzige nur ihre schmale Spanne Bewußtsein Mit Hölle, Trauer, Qual und Verzweiflung umhüllt. Erst wenn das Wissen der Dichter, Und aller Dichtung der Zeit, In den Tempeln der Himmel den schaffenden Geist geweiht, Werden ihrer Werke Gebäude Geschmeide und Kostbarkeit, Und weben den Gliedern In schimmernd schmiegender Seide Das Hochzeitskleid.
Ehret die Frauen, sie flechten und weben Himmlische Rosen ins irdische Leben
...Désirez-vous un lieu propice à vos travaux ? Loin des champs trop unis, des monts trop inégaux, J'aimerais ces hauteurs où, sans orgueil, domine Sur un riche vallon une belle colline. Là, le terrain est doux sans insipidité, Élevé sans raideur, sec sans aridité. Vous marchez : l'horizon vous obéit : la terre S'élève ou redescend, s'étend ou se resserre. Vos sites, vos plaisirs changent à chaque pas.
Qu'un obscur arpenteur, armé de son compas, Au fond d'un cabinet, d'un jardin symétrique Confie au froid papier le plan géométrique ; Vous, venez sur les lieux. Là, le crayon en main, Dessinez ces aspects, ces coteaux, ce lointain ; Devinez les moyens, pressentez les obstacles : C'est des difficultés que naissent les miracles. Le sol le plus ingrat connaîtra la beauté. Est-il nu ? que des bois parent sa nudité : Couvert ? portez la hache en ses forêts profondes : Humide ? en lacs pompeux, en rivières fécondes, Changez cette onde impure ; et, par d'heureux travaux, Corrigez à la fois l'air, la terre et les eaux : Aride enfin ? cherchez, sondez, fouillez encore ; L'eau lente à se trahir, peut-être est près d'éclore. Ainsi, d'un long effort moi-même rebuté, Quand j'ai d'un froid détail maudit l'aridité, Soudain un trait heureux jaillit d'un fond stérile, Et mon vers ranimé coule enfin plus facile.
De Belgische dichter en schrijver Willie Verhegghe werd op 22 juni 1947 te Denderleeuw geboren. Hij studeerde journalistiek aan het Pershuis te Brussel en was tot 2003 verbonden aan het Departement WVC, afdeling Muziek, Letteren en Podiumkunsten, eveneens te Brussel. Hij was redactiesecretaris van Open Deur, het maandblad van het voormalige Ministerie van Cultuur te Brussel en schreef recensies voor Vooruit, De Morgen, Ons Erfdeel, Knack, Wij, Poëziekrant en Het Volk. Hij is vast medewerker aan het Amsterdamse wielertijdschrift 'De Muur'. Verhegghe werd op Gedichtendag 2004 voor de periode van 2 jaar aangesteld als Stadsdichter van Ninove.
MAKKER MONGOOL
voor Dirk V.D.S.
De kleine dikke hand die hij me drukt
komt zó uit zijn groot hart
en in zijn verzonken oogjes brandt een licht
dat aan een trouwe zaklamp denken doet.
Naar het volk van Djengis Chan werd hij genoemd, maar zijn
rijk is klein en niet van onze wereld;
het geven van bevelen is hem vreemd,
daarvoor is het te dikwijls kermis in zijn hoofd.
Hem helemaal begrijpen doen we niet,
zijn kennis werd in stille eenvoud
en zonder hulp van boeken opgevuld.
Hij studeerde simpelweg voor mens.
Doctor Honoris Causa Humana.
Een klopje op zijn goeie rug
maakt hem nog kleiner dan hij is:
echte vriendschap doet soms krimpen,
zéker in een wereld waarin ieder
voor zichzelf versterkte burchten bouwt.
Hope rides again
Het boek van deze Tour licht definitief dichtgeklapt, valpartijen, zweet, bloed en de zwoele warmte van de zegeroes vormen een gele smeltkroes van verleden en voorgoed voorbij.
Maar. Alles gaat nu gewoon zijn doodgewone gang, ook na de dag waarop de lynx van the Isle of Man de grandeur van de Parijse Champs Elysees met een paar lendenrukken aan splinters sprintte en Alberto toch even op zijn voetstuk wankelde nu vriendje Andy voor altijd met een taaie derailleur op de maag ligt en bij gebrek aan afdoend digestief een schamele 38 seconden moet ontberen.
Mooi toch hoe tot slot the Old Boss bij het overschrijden van de eindmeet een bemoedigend Katusha-klopje op de moegestreden scherpe schouders kreeg, er zijn er die hun klassiekers kennen. Hope rides again, weet ik, zeker nu mijn kleinste kleinzoon Vic deze week en amper 14 maanden jong zijn eerste fietsje onder het pamperkontje kreeg.
In D. heerst de rust van een nacht op het land. De inwoners slapen. De schoorstenen stomen hun zweetlucht naar buiten, het blaffen der honden verstomt. De lijven draaien zich nog eens om, hun kleine lusten steken de kop in dromen.
In dit dorp, waar het kwaad niet kan komen, rust zacht de hand, luiert de pols op de rand van het bed, sluipt de weemoedige wesp langs het laken omhoog, bevuilen de luizen de eens zo blanke agenda.
Lazarus lepelt de wacht zijn eieren uit, totdat hij zich wakker zal braken. Aan de muur een verouderde kaart van Europa.
The play, for which Briony had designed the posters, programmes and tickets, constructed the sales booth out of a folding screen tipped on its side, and lined the collection box in red crepe paper, was written by her in a two-day tempest of composition, causing her to miss a breakfast and a lunch. When the preparations were complete, she had nothing to do but contemplate her finished draft and wait for the appearance of her cousins from the distant north. There would be time for only one day of rehearsal before her brother arrived. At some moments chilling, at others desperately sad, the play told a tale of the heart whose message, conveyed in a rhyming prologue, was that love which did not build a foundation on good sense was doomed. The reckless passion of the heroine, Arabella, for a wicked foreign count is punished by ill fortune when she contracts cholera during an impetuous dash towards a seaside town with her intended. Deserted by him and nearly everybody else, bed-bound in a garret, she discovers in herself a sense of humour. Fortune presents her a second chance in the form of an impoverished doctor--in fact, a prince in disguise who has elected to work among the needy. Healed by him, Arabella chooses judiciously this time, and is rewarded by reconciliation with her family and a wedding with the medical prince on 'a windy sunlit day in spring'. Mrs Tallis read the seven pages of The Trials of Arabella in her bedroom, at her dressing table, with the author's arm around her shoulder the whole while. Briony studied her mother's face for every trace of shifting emotion, and Emily Tallis obliged with looks of alarm, snickers of glee and, at the end, grateful smiles and wise, affirming nods. She took her daughter in her arms, onto her lap--ah, that hot smooth little body she remembered from its infancy, and still not gone from her, not quite yet--and said that the play was 'stupendous', and agreed instantly, murmuring into the tight whorl of the girl's ear, that this word could be quoted on the poster which was to be on an easel in the entrance hall by the ticket booth.
I had no love for Father and Father had no love for me and the two of us had no love for one another, or any other way there is of restating and reshaping the sentence of our non-love.
He had, Father, a pair of large, pendulous testicles, a holy staff that gave off a pleasant fragrance, and when the maids bathed him in our home these would be exposed together as a couple, dripping thousands of drops of many waters.
He had swarthy, expressive feet which he would cross one over the other on the small stool next to the courtyard of our spacious home, and occasionally he would rout about between the toes and sniff with pleasure the bit of scum that clung to them.
I almost never saw Father during the day; it was his custom to rise early, pass quickly through the avenue of fruit orchards on the grounds of our home, which invariably caused him to grumble about the delay involved in walking its length, and attend to his thriving business concerns: lending with interest to peasants, releasing from customs goods that arrived from the far-off countries of Europe and taking care of his interests as far as his eye, which was never satisfied, would counsel and lead him.
Only at eventide, when the maids opened before him the carved wooden doors, would he return home, his presence filling the rooms at once like the blast of a ram's horn at the conclusion of a fast day. Straight away the members of the household would encircle him, excitedly dancing attendance on him, Allah yatik ela'afia, May God grant you health, and they hastened to recount for him the day's news, starting with all manner of tales and accounts to vilify me.
Un après-midi à Amsterdam, nous sommes allés le voir répéter. Cétait un studio vert et marron, triste et sale, avec des glaces tachetées et un parquet criard, un studio comme tous les studios du monde. Il avait des lainages défraîchis et troués autour de son collant, et un pick-up grinçait et balbutiait une musique de Bach. Il sétait arrêté en nous voyant, le temps de lancer une plaisanterie et de séponger. Je le vis avec cette serviette éponge essuyer sa nuque, tamponner son torse, son visage avec des gestes un peu bourrus et curieusement détachés comme on voit des palefreniers panser leurs chevaux.
Puis il fit remettre le disque au départ et ayant ôté ses mitaines et ses lainages, il se rendit au centre de la salle, toujours souriant. La musique partit et il cessa de sourire, prit la pose, les bras écartés, et il se regarda dans la glace.
Je navais jamais vu quelquun se regarder de la sorte. Les gens se regardent dans une glace avec effroi, complaisance ou gêne, et timidité généralement, mais ils ne se regardent jamais comme un étranger. Noureev regardait son corps, sa tête, les mouvements de son cou avec une objectivité, une froideur bienveillante tout à fait nouvelle pour moi. Il sélançait, il lançait son corps, décrivait une arabesque parfaite, il se retrouvait les bras tendus dans une pose superbe ; il avait accompagné ce mouvement avec une justesse et une précision féline, il avait dans la glace le reflet même de la virilité et de la grâce confondue en un seul corps, et il gardait ce regard froid, intéressé, mais froid.
Françoise Sagan (21 juni 1935 24 september 2004)
"Je n'ai pas pu résister à ton regard hagard. Pardonne-moi. Moi qui pensais pouvoir supporter toutes les cruautés. Celles de l'amour. J'ai abandonné. Perdu peut-être. L'envie d'oublier. Je pars. Ce bateau part. Loin des reflets de nos ombres. Ses prétextes sont plus percutants que les miens. Nos peurs s'enlacent plus facilement que nos corps. Mon doigt presque pointu et pointé sur ton sein gauche descend lentement vers cette île inconnue. Les glaçons fondent sous ton regard hagard. Vas-tu réussir à nous faire oublier mon corps ? Mon cur va-t-il réussir à lier nos espoirs ?" ( )
"Dans mon rêve, le plongeoir est le passage entre la vie et la mort ou le contraire. Le passage entre un continent et un autre. Jétais du côté de la pauvreté et de lidiotie et de la terreur suivant certains. Je voulais bien sûr visiter simplement lautre côté, celui de la richesse et de lintelligence et de la tranquillité. Dans mon rêve, le plongeoir interminable est le doute qui nous empêche de vivre et qui nest autre probablement que le temps quon se décide enfin à vivre."
Diesen ersten Satz, der noch nicht unbedingt etwas bedeutenmuss, brauchte ich aus zwei Gründen: erstens, weil man immer einen ersten Satz braucht, und zweitens, weil ich seit Stunden einen zweiten Satz habe, der aber leider nicht als erster Satz taugt. Ich brauchte also nicht nur wie immer einen
ersten Satz, was schon kompliziert genug ist, sondern einen, der zu einem ganz bestimmten zweiten Satz hinführt.
Nun führt allerdings jeder erste Satz zum zweiten Satz, zumindest erscheint uns das imNormalfall so, aber ich glaube mit einigem Recht vermuten zu dürfen, dass Sie sich noch nie mit der Frage auseinandergesetzt haben, was es bedeutet, die Arbeitslogik auf den Kopf stellen zu müssen: also
einen ersten Satz zu finden, der dem zweiten so entspringt, dass er ihm vorangestellt werden kann, auf eineWeise, dass Sie dann glauben, dass es der zweite ist, der logisch dem ersten entspringt.
Ich habe wie gesagt Stunden damit zugebracht, Arbeitsstunden, nach denen ich aber kein Arbeitsprodukt vorweisen konnte.
Ist das korrekt? Kann man all die Stunden als Arbeitsstunden bezeichnen, in denen nicht einmal das Produkt »erster Satz« hergestellt wurde? Man kann diese Stunden zweifellos imvordergründigen Sinnemeines ersten Satzes als »Verhängnis « bezeichnen, aber nicht als Arbeit.Warum? Nicht deshalb, weil nichts produziert wurde, sondern deshalb, weil man diese Stunden nicht einrechnen kann in die Zeit, die es im gesellschaftlichen Durchschnitt braucht, einen Satz zu schreiben oder schreiben zu lassen, der einigermaßen im Kontext von Ort, Zeit und Anlass funktioniert. Kein Mensch, der eine wichtige und richtige Arbeit hat, kann es sich leisten, einen halben Tag mit nichts anderem zuzubringen als damit, keinen ersten Satz zu schreiben, nur deshalb, weil er eingeladen wurde, »ein paar Worte zu sagen«.
"L'existentialisme n'est pas tellement un athéisme au sens où il s'épuiserait à démontrer que Dieu n'existe pas. Il déclare plutôt : même si Dieu existait, ça ne changerait rien; voilà notre point de vue. Non pas que nous croyons que Dieu existe, mais nous pensons que le problème n'est pas celui de son existence; il faut que l'homme se retrouve lui-même et se persuade que rien ne peut le sauver de lui-même, fût-ce une preuve valable de l'existence de Dieu. En ce sens, l'existentialisme est un optimisme, une doctrine d'action, et c'est seulement par mauvaise.
(...)
« Sil est impossible de trouver en chaque homme une essence universelle qui serait la nature humaine, il existe pourtant une universalité humaine de condition. Ce nest pas par hasard que les penseurs daujourdhui parlent plus volontiers de la condition de lhomme que de sa nature. Par condition ils entendent avec plus ou moins de clarté lensemble des limites a priori qui esquissent sa situation fondamentale dans lunivers. Les situations historiques varient : lhomme peut naître esclave dans une société païenne ou seigneur féodal ou prolétaire. Ce qui ne varie pas, cest la nécessité pour lui dêtre dans le monde, dy être au travail, dy être au milieu dautres et dy être mortel... Et bien que les projets puissent être divers, au moins aucun ne me reste-t-il tout à fait étranger parce quils se présentent tous comme un essai pour franchir ces limites ou pour les reculer ou pour les nier ou pour sen accommoder. »
Uit: Die Nachträglichen Memoiren des Bras Cubas (Vertaald door Sebastiao Rios)
Gehen Sie morgen hinunter? fragte sie mich am Samstag.
Das habe ich wohl vor.
Bitte gehen Sie nicht hinunter.
Ich bin nicht hinuntergegangen, und verlängerte das Evangelium: - Selig seid ihr, die nicht hinuntergeht; denn euch gehört der erste Kuß des Mädchens. Und tatsächlich bekam ich am Sonntag Eugenias ersten Kuß. ... Arme Eugenia! Wenn du die Gedankenart, die ich damals hatte, wüßtest! Du zittertest, so bewegt warst du, und mit deinen Armen auf meinen Schultern gelegt, sahst du in mir deinen willkommenen Verlobten. Meine Augen waren aber auf 1814, auf das Gebüsch gerichtet, und ich meinte, daß du dein Blut und deine Herkunft nicht verneinen könntest...
Machado de Assis (21 juni 1839 - 29 september 1908)
tweedehands ons vaderland beangstigend groot uw wereld gehamsterd uw koninkrijk in geween geknars van tanden bijt wie vreemd gaat op steen
Stemmen van mijn land op straat
Alsof alles nog te gebeuren staat Moeder nog met de buurvrouw praat Vader thuiskomt een glas water vraagt Een middag als altijd vervelend traag Zand cement vochtig kokerput daalt een emmer slipt het touw o god alles waar ik van hou
Holzrauch über Heslach blendet Februarsonne Geräusch am Bahndamm Zuruf Echoschritt Musterlandschaft veraltet Gittertext quer überlegt nachdrücklich nachdenklich nachlässig nachzüglich und anzüglich der Appetit ist wash'n wear Bleiwand Glanzspur afterrain in den Sommerhöhlen chinesisch altdeutscher Tages und Waldlandschaft alter Bahnhof zweite Station langfristig langmütig langsam allmählich des Gesicht des Vaters hat Löcher Lockfeld backsteinbraun Fensterläden und Perspektiven weiß nachmittags Blauabstufungen flachtreppig Treppe der Ebene Windmeer in sonntagnachmittags
Gesprächsfortsetzung versteckt und verstrickt und verstrickt in IN WELCHEN VERHÄLTNISSEN SONST MElN TREIBEN ZU VIELEM WAS SONST HIER GILT UND IST UND NICHT GILT UND GILT UND NICHTS IST UND WIE SICH DIESER ZUSTAND SONST IN SICH SELBER BEFINDE DARÜBER WÄRE WOHL VIEL DENN UNSER WESEN HAT HIER DEN VORTEIL IN SEINER WEITLÄUFIGIKEIT DAVON BERÜHRT ZU WERDEN MEIST NUR WENN MAN LUST HAT ES VON SICH S0 ZIEMLICH Querlicht Querlicht Lichtklöppel schräg abends alter Bahnhof Klöppelmuster Station Pantomime Schattenball
gitterdunkel die kegelförmigen Hinterteile der talab Mäander Gleitkufen ins Vage und auf den Treppen die Zukunft von nach weder weder esistsehrschade undestutmirsehrleid aberesistdochso wirlebenineinermerkwürdigen wissensiesagichimmer esistnichtgut dasistlustigsagichimmer dasistschrecklich irrsinnigkomischoderwie das langsam geblähte rote Tuch eben erst eingelöster Erfahrung Direktgespräch Operationen weit von der Basis
Helmut Heißenbüttel (21 juni 1921 19 september 1996)
de hemel is van koper je moet die dag alles maken zoals het ooit voor haar was
de kamer is prikkeldraad hier en daar wat wol geen schaap te bekennen
dat alles op zolder staat zegt de conciërge die ik op eenzaamheid betrap maar dan van de vuige soort slak van het trappenhuis is hij een man die binnen blijft om over het weer te klagen
en dan zijn er opeens tredes zo uitgesleten dat ze podia zijn waardoor je midden in de nacht op je borst roffelt van de liftschacht een kinkhoorn maakt voor dat ene lied dat je als sinds je kattenknieën aan het slijpen bent
boven veeg je met wol het zweet van je voorhoofd en vraagt hoeveel zout nodig is voor een slakkenhuis leeg genoeg voor echo
Ich wohne in einer Laube der Kolonie Tausendschön. Am Gartentor ist das Schild mit dem Namen meines Vaters fast unleserlich geworden: E. Kaiser. Mit Lochverfahren gestanzte Schnörkelschrift, von Grünspan verwischt. Das E. steht für Eduard. Genannt wurde mein Vater Ede. Mir haben meine Eltern den schlichten Vornamen Karl gegeben. Karl Kaiser. Meine Mutter, Minnamartha, rief mich "Menschlein", was ich haßte. Trotz aller Ereignisse, die mein Leben immer wieder in neue Richtungen drängten, hause ich immer noch in dieser Laube. Sie ist winterfest, besitzt massive Wände. Ich bin glücklich hier. Aber wenn ich den sozialen Aufstieg um mich herum sehe - am Rand der Kolonie entstand inzwischen ein Bungalowdorf -, so keimt manchmal die Hoffnung in mir, daß ich aus meiner Laube eines Tages in eine Sozialwohnung ziehen kann. Manchmal scheint es, als würde sich ein Weg zeigen für meine Flucht aus der Armseligkeit. Denn die Stadtverwaltung plant, auf dem Koloniegelände Hochhäuser zu errichten. Alle paar Monate kommen Leute mit rotweißen Meßlatten, rammen sie ein. Aber ein paar Tage später nehmen andere die Meßlatten wieder fort.
Vielleicht wird es also nichts, vorläufig, mit den Hochhäusern. Und eigentlich ist auch eine Laubenkolonie viel schöner als das großartigste Hochhaus mit Marmorvestibül und Müllschlucker. Mein Nachbar rechts hat über dem Gartentor Bogen aus grüngestrichenen Gasrohren angebracht. Im Sommer ranken dort Kletterrosen. Wie ich inzwischen weiß, sind es Crimson Rambler.
Libby had a little secret; she sometimes made love to herself, on the bath mat, after having her tub. She always felt awful afterward, sort of shaken and depleted and wondering what people would think if they could see her, especially when she took herself what she called Over the top. She stared at her pale face in the mirror, asking herself whether Nils could have guessed: was that what made him think she was experienced? They said it gave you circles under your eyes. No. Perish the thought. Nobody could guess. And no one would ever guess the shaming, sickening, beastly thing that had happened, or failed to happen, this evening. Nils would not tell. Or would he?
( )
Slowly Kay pinned the camellias to her dress. She reminded herself that she was free to leave. It was her own choice that she was staying. Unlike the other patients, she had never for a minute been out of her mind. But as she advanced to the dining room, a terrible doubt possessed her. They were using psychology on her: it was not her own choice, and she was not free, and Harald was not sorry the psychiatrist had coached him, that was all.
Gleich wird sie herauskommen, seine Frau Dascha mit dem Töchterchen Njurka; aufschreien wird sie und an seine Brust sinken, erschüttert vor Glück. Sie erwartet ihn nicht, ebenso wenig weiß er, was sie ohne ihn in diesen drei Jahren durchgemacht hat. Es gibt im ganzen Lande weder Weg noch Steg, auf dem nicht Menschenblut geflossen wäre. Ist hier der Tod nur durch die Straße gezogen, ohne die Siedlungen der Arbeiter zu berühren? Oder ist auch Glebs Heim von Feuer und Wirbelsturm zerstört?
Auf dem unbebauten Gelände hinter der Mauer spielten schmutzige Kinder. Dickbäuchige Ziegen mit Schlangenaugen streunten umher und nagten an den Akaziensträuchern, Hähne streckten Gleb aufgeschreckt die roten Köpfe entgegen und schrieen ihn böse an: Was ist denn das für einer?"
Im Herzen vernahm Gleb das unterirdische Grollen, das immer in den Bergen mit ihren Steinbrücken war, aber auch in den Schloten und in der Arbeitersiedlung.
Von der Höhe sah man die riesigen H-förmigen Betonpfeiler der Seilbahn herabsteigen und zwischen den steinernen Werkgebäuden hindurch wie Triumphbögen zu den Landungsbrücken am Meer hinunterlaufen. Die Drahtseile waren straffgespannt wie Saiten, unter den im Fluge erstarrten Loren zog sich das rostige Gewebe des Sicherheitsnetzes hin. Am Ende der Anlegestelle erhob sich der durchbrochene Turm des elektrischen Hebekrans mit seinen ausgebreiteten Schwingen.
Herrlich! Wieder Maschinen und Arbeit eine neue, befreite Arbeit, erkämpft in heißen, blutigen Schlachten. Herrlich!
Fyodor Gladkov (21 juni 1883 20 december 1958)
Monument op de Novodevitsji-begraafplaats in Moskou
The branches are bare, the sky tonight a milky violet. It is not quiet here, but it is peaceful. The wind ruffles the black water towards me.
There is no one about. The birds are still. The traffic slashes through Hyde Park. It comes to my ears as white noise.
I test the bench but do not sit down. As yesterday, as the day before, I stand until I have lost my thoughts. I look at the water of the Serpentine.
Yesterday as I walked back across the park I paused at a fork in the footpath. I had the sense that someone had paused behind me. I walked on. The sound of footsteps followed along the gravel. They were unhurried; they appeared to keep pace with me. Then they suddenly made up their mind, speeded up, and overtook me. They belonged to a man in a thick black overcoat, quite tall--about my height--a young man from his gait and attitude, though I did not see his face. His sense of hurry was now evident. After a while, unwilling so soon to cross the blinding Bayswater Road, I paused again, this time by the bridle path. Now I heard the faint sound of hooves. This time, however, they were not embodied. I looked to left, to right. There was nothing.
As I approach Archangel Court I am conscious of being watched. I enter the hallway. There are flowers here, a concoction of gerberas and general foliage. A camera surveys the hall. A watched building is a secure building, a secure building a happy one.
A few days ago I was told I was happy by the young woman behind the counter at Etienne's. I ordered seven croissants. As she gave me my change she said: "You are a happy man."
Eins Zwei Drei Vier Fünf Fünf Vier Drei Zwei Eins Zwei Drei Vier Fünf Sechs Sechs Fünf Vier Drei Zwei Sieben Sieben Sieben Sieben Sieben Acht Eins Neun Eins Zehn Eins Elf Eins Zehn Neun Acht Sieben Sechs Fünf Vier Drei Zwei Eins
Es war wirklich heiß. Mindestens dreißig Grad bei einer drückenden Mischung aus Feuchtigkeit und Luftverschmutzung. Marseille erstickte. Und das machte Durst. So war ich, statt den direkten Weg über den Alten Hafen und die Corniche zu nehmen - der kürzeste Weg zu mir nach Hause in Les Goudes -, in die schmale Rue Curiol am Ende der Canebière eingebogen. Die Bar des Maraîchers lag ganz oben, nur wenige Schritte von der Place Jean-Jaurès entfernt. Bei Hassan fühlte ich mich wohl. Die Stammgäste verkehrten unabhängig von Alter, Geschlecht, Hautfarbe oder gesellschaftlicher Stellung miteinander. Dort war man unter Freunden. Wer hier seinen Pastis trank - da konnte man sicher sein -, wählte nicht Front National und hatte es nie getan. Kein einziges Mal in seinem Leben, wie manch anderer, den ich kannte. Hier in dieser Bar wusste jeder sehr genau, warum er nach Marseille und nirgendwo anders hin gehörte und warum er in Marseille lebte und nirgendwo sonst. In den Anisschwaden lag eine Vertrautheit, die schon in einem Blickwechsel Antwort fand: das Exil unserer Väter. Und das war beruhigend. Wir hatten nichts zu verlieren, weil wir schon alles verloren hatten. Als ich hereinkam, sang Ferré:
Ich spüre Züge kommen, beladen mit Brownings, Berettas und schwarzen Blumen, und Blumenhändler bereiten Blutbäder für die Nachrichten in Farbe
Ich hatte einen Pastis an der Theke genommen, dann hatte Hassan nachgeschenkt, wie üblich. Ich zählte sie sowieso nicht, die Gläser. Irgendwann, vielleicht beim vierten, hatte Hassan sich zu mir geneigt: »Findest du nicht, dass die Arbeiterklasse im Arsch ist?« Genau genommen war das keine Frage. Eher eine Feststellung. Eine klare Aussage. Hassan war nicht von der geschwätzigen Art. Aber von Zeit zu Zeit warf er seinem Gegenüber gern einen kurzen Satz hin. Etwas zum Nachdenken.
Ich stand atemlos zwischen den Bäumen und betrachtete sie, mehr noch, ich versuchte, sie zu lesen, wie sie da saß, aber ihr Körper schrieb ein Wort, das ich nicht kannte. Ich hatte sogar den Eindruck, als sei es mehr als ein Wort, als forme sich durch diesen Buckel ein ganzes Gedicht aus ihren Muskeln, Knochen und Sehnen. Ich hätte gerne meine Hände auf diesen Buckel gelegt, denn ich dachte mir, vielleicht könnte es auch so sein, daß ich, weil ich das Verbot übertreten hatte, plötzlich blind geworden war, und dann ließe sich das Wort, das da auf der Bank saß, vielleicht durch Tasten entziffern. Aber ich blieb, wo ich war, und fühlte mich, als würden sich von jetzt an ganz plötzlich andere Silben aufeinander reimen als bisher. Jetzt weiß ich also, daß sich zwischen den ohnehin merkwürdigen Schulterblättern von manchen Frauen noch etwas anderes befindet, etwas, das durch verstärkte sehnige Muskeln gehalten werden muß und das zu verstecken alle Kraft von Frauen wie meiner Mutter fordert. Und nun war mir auch klar, weshalb ich meine Mutter dort nicht berühren durfte. Sie erlaubte es nicht, weil sie befürchtete, ich könnte ihn fühlen, den Buckel. Und noch mehr fürchtete sie wohl, ich könnte fragen, woher sie diesen Auswuchs hatte, der unsichtbar blieb, bis sie sich allein glaubte. Mittlerweile denke ich, daß sie, als ich älter wurde, vielleicht doch gerne mit mir darüber gesprochen hätte, denn auch mein Körper zeigte später merkwürdige Verformungen, aber dazu kam es dann nicht mehr. Leider, wie es so kommt, trat ich, der ich immer noch zwischen den Bäumen kauerte, dann aus Versehen auf irgendein Tier, das sofort unanständig schrie. Und dieser kurze Laut reichte aus, und meine Mutter streckte sich augenblicklich und war wieder hochaufgerichtet mit gradem, weißem Engelsnacken und streifte ihr Kleid über. Mich hatte sie nicht entdeckt, und ich weiß nicht, ob ich damit großes Glück hatte oder grade nicht.
Silke Andrea Schuemmer (Aken, 20 juni 1973)
Zie voor nog meer schrijvers van de 20e juni ook mijn vorige blog van vandaag.
On the ruthlessly ............little Earth there was once a little man. He had a little job and a very little purse with a little salary And once on a beautiful morning there knocked on his little window a little it seemed war A little gun was given in his hands, little boots were given on his feet, a little helmet was given on him with a little by measure cloak.
........And when he fell ................in an ugly, ungainly way with his mouth frozen in the hurrah of the assault on the whole world ............there was not enough marble to carve him life-size.
Robert Rozhdestvensky (20 juni 1932 19 augustus 1994)
Liebe Freunde, manchmal denke ich, Ihr lebt auf dem Mond, Ihr Fernen, Ausgewanderten. Ihr fragt mich nach Dingen, wie wenn Ihr nie in der Schweiz gelebt und oder aber vergessen hättet, was es hier an Harzigkeiten gibt, immer gegeben hat. Ihr seid zwar über Satelliten gut informiert, sozusagen global, aber das verfährt dazu, denke ich, zu rasch zu urteilen und zu verurteilen. Anderseits könnt Ihr nur entgegenhalten, ich sei selbst wegen der nächsten Nähe befangen, zu sehr in Schweizerisches verwickelt, als dass ich objektiv bleiben könnte.
Versuchen wir doch, beide Sichtweisen zusammenzubringen, etwa so: Neulich sah ich die Farbfotos einer Gegend im Westlichen Frankreich, die ich gut kenne, aufgenommen von einem Satelliten aus einer Höhe von 836 Kilometern. Scharf, in verschiedenen Farbtönen, war das Wasser sichtbar, ein Meeresarm mit seinen Tiefen und Untiefen, die Küstenlinie war auszumachen und genau feststellbar das Land und wie es bebaut ist, wo Acker liegen, wo Rebhänge, welcher Baumbestand. Nur der Ort, wo ich oft wohne, war nicht zu erkennen. Ich liess mir sagen, dass es möglich sei, aus diesem scharfen Überblick Detailvergrösserungen herzustellen, wie wenn die Kamera auf eine Distanz von zehn Metern näherrückte. Auf einer solchen Aufnahme würde dann das Haus, das ich suchte, sichtbar, und vielleicht sähe...
Uit: The Art of Theater No. 1 (Interview door Anne Hollander en John Marquand)
INTERVIEWER
Before you wrote plays, did you write anything else?
LILLIAN HELLMAN
Yes, short stories, a few poems. A couple of the stories were printed in a long-dead magazine called The Paris Comet for which Arthur Kober worked. Arthur and I were married and living in Paris. Let's see, about 1928, 1929, somewhere in there. They were very lady-writer stories. I reread them a few years ago. The kind of stories where the man puts his fork down and the woman knows it's all over. You know.
INTERVIEWER
Was it Dashiell Hammett who encouraged you to write plays?
HELLMAN
No. He disliked the theater. He always wanted me to write a novel. I wrote a play before The Children's Hour with Louis Kronenberger called The Dear Queen. It was about a royal family. A royal family who wanted to be bourgeois. They kept running away to be middle class, and Dash used to say the play was no good because Louis would laugh only at his lines and I would laugh only at mine.
INTERVIEWER
Which of your plays do you like best?
HELLMAN
I don't like that question. You always like best the last thing you did. You like to think that you got better with time. But you know it isn't always true. I very seldom reread the plays. The few times I have, I have been pleasantly surprised by things that were better than I had remembered and horrified by other things I had thought were good. But I suppose Autumn Garden. I suppose I think it is the best play, if that is what you mean by like.
INTERVIEWER
Somebody who saw you watch the opening night in Paris of Simone Signoret's adaptation of The Little Foxes said that through the performance you kept leaving your seat and pacing the vestibule.
HELLMAN
I jump up and down through most performances. But that particular night I was shaken by what I was seeing. I like Little Foxes, but I'm tired of it. I don't think many writers like best their best-known piece of work, particularly when it was written a long time ago.
Submissive, sad, and lowly was her look, A burning taper in her hand she bore, And on her shoulders, carelessly confus'd With loose neglect, her lovely tresses hung, Upon her cheeks a faintish flush was spread, Feeble she seemed, and sorely smit with pain, While barefoot as she trod the flinty pavement, Her footsteps all along were mark'd with blood. Yet silent still she pass'd, and unrepining, Her streaming eyes bent over on the earth, Except when, in some bitter pang of sorrow, To Heaven she seem'd in fervent zeal to raise And beg that mercy man denied her here.
Tags:Robert Rozhdestvensky, Laure Wyss, Lillian Hellman, Nicholas Rowe, Carel van Nievelt, Charles W. Chesnutt, Marceline Desbordes-Valmore, Joseph Autran, Romenu
De Vlaamse dichter, producent, regisseur en organisator Max Temmerman werd geboren in Brasschaat op 19 juni 1975. Temmerman werkte in cultuurcentra en produceerde en regisseerde literaire voorstellingen met Vlaamse auteurs in binnen- en buitenland. Tesamen met collega-dichters Michaël Vandebril en Andy Fierens maakte hij van 2003 tot en met 2005 deel uit van het artistieke kernteam ABC2004 dat de Unesco-titel Antwerp World Book Capital de nodige luister en ruchtbaarheid gaf. Nadien bleef hij bij Antwerpen Boekenstad werken, onder andere als begeleider van de Antwerpse stadsdichters. In 2007 werd Max Temmerman directeur van cultuurcentrum De Kern te Wilrijk.
Overmoed
Laat in de middag van die hoogpollige zomer vol overmoed namen wij de maat op van lucht, ruimte en geld in een verlaten villa uit 1970. We lieten namen vallen van Scandinavische ontwerpers en bepaalden met de oprechte zelfoverschatting van succes waar de witte, ronde eettafel moést komen.
Cash was niet het probleem. Mensen kochten huizen en mensen kochten kunst. Slimme mensen kochten huizen met grote, rechte muren om schilderijen aan te hangen.
Ik kocht een stilleven van de grote, groenbemoste serre waar mijn moeder na al die jaren nog steeds haar tomaten kweekt.
We lachten om niets. Dronken pinot grigio en beleefden spannende uren op nachtelijke terrassen.
We maakten erg weinig mee, rustten uit, knapten zichtbaar op en formuleerden toekomstdromen. Sommigen planden een jaar in Berlijn. Anderen nog een stuk of wat kinderen en nog anderen niet minder dan de diplomatie.
We hadden allemaal muren. Rechte, witte ononderbroken muren. We maakten ons geen zorgen. Het regende nergens binnen.