Charles was de oudste zoon in het gezin van Decoster Francies en Brouckmeersch Rosalie. Als oudste zoon mocht hij soms wel iets meer dan de andere kinderen. Vader Francies was een fervent jager. Charles mocht altijd mee op jacht. Zijn broers waren toen een beetje jaloers op hem. Ze gaven hem de bijnaam Krentestuute. Vanwaar die naam juist kwam wist onze contactpersoon niet.
Al heel jong was hij verzot op de meisjes. Dat zou hij zijn gehele leven blijven. Hij had toch de naam van .En raak dan die naam maar eens kwijt.
Zo ook leerde hij het buurmeisje Marie-Louise Vandecasteele kennen. Marie Louise was de dochter vanen Timmerman. Haar ouders waren vroeg gestorven. Ze moest het huishouden verzorgen voor zichzelf en haar drie broers. Ze hadden het niet te breed en gingen af en toe werken bij boer Cissen Coster. Daar leerde ze Charles, de oudste zoon van Cissen kennen en beminnen. Marie Louise en Charles kenden mekaar al van in hun jeugd. Ze waren immers buren. Ze wilden eigenlijk al huwen in 1896. Het huwelijk werd lange tijd uitgesteld door het overlijden van moeder Rosalie Brouckmeersch. Zij overleed op 3 oktober 1896. Marie-Louise en Charles huwden op 13 januari 1897, Katen was 30 jaar, Marie Louise was 34 jaar.
Charles en Marie-Louise gingen boeren op de hoeve op het Muizenveld (toen Muizenveld 76, nu Muizenveld nr 27). Irma werd er geboren in 1897. Henri, de oudste broer van Charles was peter. Irma ging ieder jaar nieuwjaar vieren bij peter Henri. Ze mochten er lukken eten, dat wel, maar voor de rest was Henri nogal krenterig. Vier jaar later werd Jules geboren.
Op de hoeve ging alles zijn gewone gang. Marie-Louise zorgde voor de kinderen. Charles was meer een man van de wereld. Hij trok zich aan van de politiek in de gemeente Eernegem. Na de oorlog was hij zelfs gemeenteraadslid.
De eerste wereldoorlog had veel veranderd voor de gewone mensen in de streek.
De twee arrondissementen Ieper en Diksmuide werden nagenoeg geheel vernietigd. Deze streek was het meest winstgevende en vruchtbaarste deel van ons land. Na de aftocht van de Duitsers bleef slechts een verscheurde en doorwoelde streek over. Het geheel was vervormd met obusputten, loopgraven en moerassen. De gehele streek was ontvolkt en verlaten door de gruwelijke oorlog.
De bevolking keerde geleidelijk aan terug. Men kon bijna niet meer zien waar nog mensen hadden gewoond. Hier en daar waren er betonnen bunkers die als eerste woningen moesten dienen voor de terugkerende vluchtelingen.
De aangerichte verwoesting was enorm groot. Chinese arbeiders-militairen werden ingezet om militaire wrakken en resten van munitie op te ruimen. De Belgische Heidemaatschappij had tot taak de gronden te effenen, afwateringen herstellen, grote en kleine wegen heraanleggen, werken van ontginning en beplanting. Stilletjes aan begon de heropbouw. Aannemers van over geheel Belgie konden aan de slag om de frontstreek een nieuw uitzicht te geven.
De Belgische Boerenbond richtte te Roeselare een Bijzondere Dienst der Verwoeste Gewesten op. Het werd een inlichtingenbureel, waar vanuit alle uithoeken van het land, mensen toe kwamen met de bedoeling in de streek een nieuw bestaan op te bouwen. Vele jonge boeren voelden zich aangetrokken door de ruime subsidies en de vruchtbare grond. Zo ook Charles, hij besloot zijn hoeve op het Muizenveld te verkopen en een nieuwe toekomst op te bouwen in Boezinge. Hij was trouwens niet alleen. Zijn zuster Romanie en haar man Charles Logier zagen het ook niet meer zitten verder te boeren in Leke. Zij konden een boerderij huren in Zuidschote.
De hoeve op het Muizenveld werd verkocht aan Bruno Spillier en Virginie Vandecasteele (°Aartrijke). Zij kwamen van Leffinge en verhuisden naar Eernegem op 20/02/1923. Rond 1945 kwam Petrus Vandewalle er wonen. Hij bouwde er rond 1950 een nieuwe woning.
Na de verkoop van de hoeve kocht Carolus een woning in de Stationstraat (toen nr 80) in Eernegem. Het was de woning waar postmeester Adhemar Lemiere, gehuwd met Julie Bulcke, woonde. Adhemar Lemiere verhuisde naar Langemark.
Het was wel nog even schipperen in die periode. De hoeve in Eernegem was verkocht. De familie Charles Decoster moest plaats maken voor de nieuwe eigenaars. Ondertussen was Irma gehuwd met Prosper Duyck. Zij betrokken de woning in de Stationstraat. De hoeve in Boezinge was nog niet bewoonbaar. Charles en Marie-Louise verhuisden naar Zuidschote. Daar gingen ze een tijdje inwonen bij Charles Logier en Romanie Decoster. Charles deed aangifte van zijn vertrek op het gemeentehuis in Eernegem op 07/04/1924. Zoon Jules was voordien al verhuisd (03/07/1923) naar Zuidschote. Dat is echter een ander verhaal (zie verder)
In 1924 was Charles ondertussen 57 jaar geworden, zijn vrouw was 61 jaar. In Boezinge ging het leven er verder zijn gewone gang. Charles en Marie Louise woonden er in bij hun zoon Jules die ondertussen gehuwd was met Irma Verzyck.
Naar het einde van haar leven toe wilde Marie-Louise niets anders meer doen dan werken. De kinderen vonden dat, gezien haar ouderdom, het niet zo goed meer was voor haar om in Boezinge te blijven en drongen er op aan dat ze naar Eernegem zou verhuizen. Ook haar gezondheid was niet zo goed meer, ze had nogal veel last van haar maag. Marie-Louise kwam inwonen bij haar dochter Irma.
Marie-Louise Vandecasteele stierf in Eernegem op 7 februari 1944. Ze was 81 jaar geworden. We citeren uit haar bidprentje:
De dood zal komen als een dief in den nacht, wanneer gij er't minst aan denkt. Wees dan altoos bereid ..
Meetje was bereid: haar voorbeeldig leven staat daar borg voor. Zij kenmerkte zich door haar goedheid en eenvoudigheid, gezapig en geregeld van zeden, aangenaam en gezellig in hare gesprekken, nog naarstig en bedrijvig niettegenstaande haren hoogen ouderdom. Nooit heeft zij betracht aardsche roem en glorie te verwerven, maar onbaatzuchtig haar plicht te doen tegenover God en de haren.
Charles, officieel Carolus, had twee bijnamen: Katen en De Boaerd. Hij had een zeer grote baard. Om te lachen kon hij wel eens zeggen dat hij nog naast Koning Leopold stond om met hem te vergelijken wie de mooiste baard had.
Hij was een levensgenieter. Hij zag graag de vrouwtjes maar lette toch op zijn zaken. Hij liet zijn kinderen niet onbemiddeld achter. Hij kon het huis in de Stationstraat kopen voor zijn dochter en de boerderij in Boezinge overnemen zonder schulden te maken.
Charles overleefde zijn vrouw nog 12 jaar. In Boezinge kon hij vele jaren rekenen op de goede zorgen van zijn schoondochter Irma Verzyck. Hij stierf op 9 juni 1956. Hij was 89 jaar.
Prosper Duyck uit Snaaskerke werd op 18/09/1912 onderwijzer benoemd in Eernegem. Hij verving Arthur Fol. Prosper kreeg de eerste klas.
Bij het uitbreken van WOI vluchtte de familie Duyck naar Frankrijk. Prosper werd soldaat.
Na de oorlog was Prosper reeds op 10/02/1919 terug in Eernegem .Hij hervatte onmiddellijk de vijfde klas. Op 20 mei 1920 werd Prosper als onderwijzer vast benoemd in de gemeenteschool, ter vervanging van Arthur Vanmassenhove die ontslag nam om herenboer te worden in Normandie.
Begin 1922 had de gemeente Eernegem een nieuwe secretaris nodig. Prosper besloot zich kandidaat te stellen. Een secretaris wordt door de gemeenteraad benoemd en dus besloot de jonge Pros alle gemeenteraadsleden een bezoekje te brengen om hun stem te vragen. Zo ook belande hij in de woning gelegen Muizenveld 76, op de hoeve van Carolus Decoster. Deze was immers in die periode gemeenteraadslid. Op de hoeve ontmoette Prosper de jonge Irma. Naar verluid was het liefde op het eerste zicht. Zij huwden op 18 januari 1923.
Op 22/04/1922 neemt Prosper ontslag als onderwijzer. Vier dagen later (26/04/1922) stelt de gemeenteraad hem aan als nieuwe gemeentesecretaris.
Gedurende WOII ontploften er verschillende V2 bommen in Eernegem. Eén ontplofte nabij de gemeenteschool. Er waren vele doden. Ook in de tuin van de familie Duyck ontplofte een bom. Er was heel veel schade aan de woning. Het gezin besloot te vluchten. Ze kwamen op de hoeve Blomme terecht. Bij hun aankomst aldaar was Julie bezig met de pap te roeren in een grote ketel die boven de open haard hing. Julie had het blijkbaar niet erg voor de familie Duyck en zei op een schertsende manier, na het aanhoren van het relaas van de ontploffing: En zo hebben jullie ook eens tegenslag gehad, jullie hebben nog nooit iets meegemaakt. Na een viertal nachten bij de familie Blomme vonden ze onderdak in de woning van notaris Boedts.
Op zijn bidpretje werd Prosper Duyck als volgt beschreven:
Als gemeentesecretaris was hij mens met de mensen; schrander in zijn beslissingen, met doorzicht en intuïtie verkende hij elke situatie met geduld en niet voortvarend loste hij elk probleem op; hij was onmeedogend voor kruiperij en gevlei; wars van alle oneerlijkheid, chantage of omkoperij. Hij was begrijpend voor zwakheid of onkunde; voorkomend voor onwil of bedrog; zonder onderscheid van persoon, stand of rang. Hij was in dienst van de gemeente en belangeloos ten dienste van iedereen. Zo stond hij onbaatzuchtig ten dienste van zijn volk in de grootste eenvoud en de ontkenning van zichzelf.
·Jules was een levensgenieter. Hij leerde Irma Verzyck kennen. Het was grote liefde. Irma was afkomstig van Eernegem, van aan de andere kant van de Doolbos. Haar ouders waren helemaal niet akkoord met de vrijage. Om te kunnen huwen vertelde ze haar ouders dat ze in verwachting was, wat gelogen was, ze kreeg nooit kinderen. Irma verliet de ouderlijke woning om nooit meer terug te keren (officieel 1/10/1924).
·Jules en Irma vestigden zich in Zuidschote, in het dorp. Na hun huwelijk wilde Jules eerst een poosje van het leven genieten vooraleer het werkelijke leven te beginnen (zo vertelde hij het toch aan zijn familie). De werkelijkheid was dat de hoeve in Boezinge die ze zouden betrekken nog niet afgewerkt was. Jules ging veel helpen op de boerderij van tante Romanie in Zuidschote (o.a. bieten zetten). Jules bezat een paard. Aangezien er in zijn woning geen plaats genoeg was stalde hij het paard aan de andere kant in het café. Natuurlijk moest hij het paard te eten geven. Dit deed hij een verschillende keer per dag
·Jules en Irma boerden er op de hoeve in Boezinge. Vader Charles en moeder Marie Louise woonden bij hen in. In hun oude dag konden Charles en Marie Louise zich geen betere schoondochter wensen. Irma zorgde voor hen als geen ander.
·Jules hield van de vrouwen. Irma was dan ook heel jaloers. Toch kwam Jules altijd terug naar huis, al was het soms heel laat. Dikwijls stond hij voor een gesloten deur.
Eens had hij een verhouding met een getrouwde vrouw uit Brugge. Op één of andere manier had hij een ladder nodig om al over een dak in de woning van die vrouw binnen te raken in Brugge. De buren in Boezinge wisten wanneer Jules naar Brugge vertrok, ze zagen het aan de ladder die bovenop de auto gebonden was.
·Jules was een fervent pensjager. Iedereen kende hem. Heden, twintig jaar na zijn overlijden kunnen de mensen uit de buurt hem nog levendig voorstellen: De pensjager met een mond slechte tanden. Uiteraard waren de jachtwachters niet tevreden met het gestroop van Jules. Dikwijls lagen zij op de wacht om Jules te snappen. Dit gebeurde echter niet. Jules kon ermee lachen. Terwijl de jachtwachters op mij liggen te loeren in de nacht, lig ik met hun vrouw in bed, zei hij.
Jules was een expert in het stropen. Hij bond het licht onderaan zijn geweer en lichtte zo naar de hazen. De hazen zaten dan te spelen in de lichtbundel. Indien deze te ver van hem vandaan waren, kon hij ze met zijn lichtbundel dichter trekken tot ze binnen schootsafstand kwamen. Carlos Logier was het petekind van Jules. Carlos ging dikwijls met hem mee om te stropen, Jules lichte de hazen en Carlos mocht ze neerleggen.
·Na zijn op pensioenstelling ging Jules soms helpen bij Edgard Logier in Roeselare. Edgard was toen al overleden. Op een dag waren Carlos en Jules bieten aan het halen van het veld. Carlos reed met de kar en het paard, Jules keek uit op de grote baan om de autos tegen te houden en aldus het paard met de kar op een veilige manier te laten oversteken. Een prachtige Mercedes stopte en een deftige heer, met col en plastron, stapte uit. Hij vroeg welke baan dit hier was. Jules antwoordde zonder verpinken: Dit hier? Dit is een asfaltbaan. Jules knipoogde naar Carlos en beiden vervolgden hun weg.
·Een andere keer wilde Jules enkele zakken paardenstront meenemen naar huis om te verwerken in zijn tuin. Hij vulde geheel de koffer van zijn Taunus met zakken en vertrok richting Bikschote. Onderweg werd hij tegen gehouden door de rijkswacht. Na zijn papieren te hebben gecontroleerd en rond de Taunus te hebben gelopen vroegen ze hem zijn koffer open te doen. En wat is dat hier?. Dat is stront. De gendarmes dachten dat Jules hen voor aap hield en namen hem mee naar de rijkswachtkazerne. Aldaar gekomen goot hij de zakken paardenstront uit voor de neus van de verbaasde rijkswachtofficier van wacht.
·Ook op oudere leeftijd waren Jules en Irma nog levensgenieters. Velen in Eernegem zien hen nog voorbijsnorren met hun mooie sportwagen.
·Irma Verzyck is haastig overleden in haar woning te Bikschote, Langemark, op 19 maart 1976. Ze was 74 jaar. We citeren haar bidprentje:
Zij was lid van de Broederschap van 0.-L.-Vrouw.
In alle omstandigheden van het leven bleef zij de vriendelijke opgewekte vrouw, die haar eigen lasten en moeilijkheden verborg om de zorgen van de anderen te verlichten: zo dikwijls ging zij helpen bij vrienden en geburen als zij in nood waren en ze deed het gaarne.
Nu zij zo gelukkig met haar echtgenoot van een welverdiende rust genoot, heeft God haar plots tot Zich geroepen, om eeuwig bij Hem te leven.
·Na de dood van zijn vrouw leerde Jules Hilde Lambert kennen. Hij kende haar eigenlijk al van in 1965 toen hij met Irma op pensioen ging. Ze gingen toen wonen in het huisje naast Hilde Lambert, in Bikschote Diksmuidestraat 31. Beide woningen vormden een tweewoonst. Jules had toen al een verhouding met Hilde, tot groot ongenoegen van zijn vrouw. De vader van Hilde was een Duits soldaat die hier achter was gebleven na de eerste wereldoorlog. Haar moeder was vroeg gestorven. Hilde was nooit gehuwd.
Jules stierf in de kliniek in Ieper op 17 december 1987. Hij was 86 jaar.
Zijn bidprentje:
Toen hij kwam rusten in zijn huizeke te lande was hij een gelukkig man die mee leefde met de natuur en het werk op het land bleef volgen ; ook toen beleefde hij er deugd aan zijn oude sport te kunnen beoefenen en nu en dan eens te jagen. Maar met de ouderdom kwamen ook voor hem lastige jaren van ziekte en ongemakken, toch bleef hij steeds opgewekt en vol moed en bereidde zich voor op de naderende dood, die hij niet vreesde en waarover hij gemakkelijk kon spreken.
Dierbare familieleden en vrienden ik dank U voor alles wat U voor mij hebt gedaan, U vooral Hilde, mijn oprechte dank voor uw genegenheden uw liefdevolle behulpzaamheid; dankzij U kon ik in mijn huis blijven
In die tijd had iedereen een bijnaam: Francies =Cissen; Carolus= Koaten of De Board, Julie= Mette, Henri= Inten; Livin = Vinten; Romanie = Romme; Leontine = Leitine, Emiel = Miel; Leonie = Leite of Leitje, Jules = Zuul, Richard = Risn (gehuwd met Iffre); Jozef = Sjeppen Francies werd geboren op 6 juli 1839. Zijn ouders waren Carolus en Hoorens Sofia. Zijn vader was in 1834 weduwnaar geworden van Francisca Pottier. Met haar was hij slechts 20 maand gehuwd. In dit huwelijk had Carolus geen kinderen. Carolus herhuwde in Eernegem op 15 januari 1836 met Sofie Hoorens. Sofie was de dochter van Henri en Seynaeve Catherine. Francies was het derde kind uit een reeks van acht. Het oudste kind, Louis stierf toen het zeven jaar was. Het zesde kind, Coleta, stierf toen het 19 maand was. De familie leefde in de Bruggestraat in Eernegem op de hoeve nabij de Achterstraat. De hoeve bestaat nog steeds. Tegenwoordig wordt de hoeve Lange Schuur genoemd. De kern van het bedrijf pachtte hij van de familie Vandenabeele - Depotter uit Brugge. Het strekte zich grotendeels uit aan de overkant van de Bruggestraat. Het was 25ha 68 ca groot en omvatte ook 1 hectare 10a bos.
Carolus stierf op 24 februari 1848. Hij was zestig jaar. Stierf hij tengevolge van een besmettelijke ziekte? (zie volgende paragraaf). Sofie Hoorens bleef achter met vijf nog levende kleine kinderen en was in verwachting. De oudste was 12 jaar, het jongste werd vijf weken na het overlijden van vader geboren. De boerderij was te groot. Moeder Sofie moest noodgedwongen verhuizen naar een kleiner hoevetje. Het was het hoevetje op Turkeyen waar later nog Jules Decoster woonde, de familie Logier (1915-1921), Richard Beuselinck (tot 1948) en Hilaire Blomme met zijn zuster Maria (1948-2003). Het hoevetje was vermoedelijk toen al eigendom van de familie, later kwam het in ieder geval als eigendom in handen van Francies Decoster. Het was een armoedige tijd. Er was ernstige crisis in de landbouwsector in het midden van de jaren veertig. In 1845 werden de aardappelen door een erge ziekte aangetast, zodanig zelfs dat de oogst bijna een volledige mislukking werd. Op het grondgebied van Eernegem was een oppervlakte van 350 ha met aardappelen beplant. Er waren slechts 10 ha niet aangetast. De plaag was ontstaan in de streek van Kortrijk en verspreide zich algauw over geheel Vlaanderen. De knollen waren gewoon weggerot in de grond. Ook de volgende jaren waren desastreus voor de aardappeloogst. In 1846 was er de mislukking van de roggeoogst, de opbrengst werd gehalveerd. De gevreesde roest kwam in de vruchten. De prijs van aardappelen, tarwe en rogge verdubbelde zowat. Dit betekende een ware ramp voor de verarmde bevolking. Rogge en aardappelen waren het basisvoedsel van de gewone arbeider. De voedselprijzen stegen zeer snel. De gewone man kon het dagelijks voedsel niet meer betalen. De hongersnood bereikte een hoogtepunt in 1847. Ook in de plaatselijke spin- en weefnijverheid was een grondige omwenteling gebeurd. De kleine thuiswerkers konden alleen nog droge boterhammen verdienen. Rond 1830 was immers de Industriële Revolutie begonnen. Weefgetouwen werden ingevoerd vanuit Engeland. Deze konden duizenden keren sneller werken. De thuisnijverheid stortte in .... De mensen waren arm. De ondervoeding leidde tot epidemieën. Vele mensen stierven in die periode. In Knesselare bijvoorbeeld stierven in die periode bijna duizend mensen op een totale bevolking van ongeveer 4200. Vele mensen waren verzwakt door de honger en stierven door besmettelijke ziekten zoals tyfus. In de winter van 1846-1847 was er een tyfus epidemie, in Eernegem stierven 12 mensen. In de winter van 1847-1848 brak de cholera uit. Gelukkig bleef Eernegem hiervan grotendeels gespaard. Bij de familie Decoster waren er ook sterfgevallen in die periode. In oktober 1847 stierf het 19 maand oude zusje van Francies, Coleta Decoster. Vier maand later stierf Carolus, de vader van Francies. Ook de vader van Sofie Hoorens stierf in 1847. Stierven zij tengevolge van tyfus of cholera?
Rosalie Brouckmeersch was de dochter van Charles (°Eernegem 1810 +Eernegem 1893) en Louise Jonckheere (° Snellegem 1807 + Eernegem 1882). Eeuwenlang (vanaf 1600) behoorde de familie Brouckmeersch tot de rijke elite van Eernegem. Rosalie had nog 2 zusters en één broer die alle drie op jonge leeftijd overleden. Rosalie was de oudste. Haar zus Juliana (°17/12/1842 +26/12/1849) stierf toen ze 7 jaar was. Haar broer Joseph werd 15 maand (°04/03/1844 +04/06/1845). Haar jongste zus Melanie (8/9/1845 +15/03/1865) overleed na een val in de kelder. Dit gebeurde in het kleine huisje waar nu de weduwe Desopper woont (nu Bekegemstraat 14). Melanie stond te babbelen in de huiskamer (nu ovenkot). Ze leunde achterover in het deurgat van de kelder. De deur stond open en Melanie viel in de kelder. Ze overleefde het niet. Ze was 19 jaar. Rosalie bleef als enig kind over. Ze was een gegeerde huwelijkskandidaat voor de boerenzoons uit de streek. Als enige dochter zou ze immers het gehele familiefortuin erven. Henri Blomme, de broer van Amand , was één van de kandidaten. Rosalie kon zich één en ander permitteren en viel niet seffens achterover van Henri Blomme.
Op de hofstede in de Bekegemstraat was er steeds grote bedrijvigheid en beweging. Naast Francies en Rosalie waren er nog 11 kinderen. Ook vader en moeder Brouckmeersch waren inwonend. Daarnaast waren er nog de paardenknechten, de gewone knechten, de meiden, de koewachters. Op 29/08/1896 kwam de 8-jarige Irma Decoster inwonen. Zij was het jongste dochtertje van Eduard en Juliana Rys. Irma was geboren in Ramscapelle bij Nieuwpoort. Haar vader, de broer van Francies, was het jaar voordien in Leke gestorven. Om het gezin te ontlasten kwam zij bij nonkel Francies wonen. Irma bleef er wonen tot ze 21 jaar was (24/06/1909). Toen vertrok ze naar Elsene Rue dIxelles nr 186. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog moest dochter Romanie, gehuwd met Charles Logier vluchten voor het oorlogsgeweld. Zij woonden in Leke nabij de IJzer. Ook zij kwamen op de hoeve wonen. De kinderen gingen samen met de kinderen van Henri naar school in Bekegem. Na een jaar kon de familie Logier het hoevetje in de Westkerkestraat betrekken. Er waren 6 à 7 paarden op de hoeve. In ieder geval waren er in die tijd 6 à 7 paardenbakken in de paardenstal. Er wordt gezegd dat Francies 105 gemet beboerde. In 1902 werd de woning herbouwd (Kp 3500 fr). Een gedeelte van de oude woning bleef staan om in te wonen terwijl het nieuwe werd gebouwd. De nieuwe woning was niet afgewerkt, geen plafonds, de planché van de opperzolder werd niet gelegd. Francies was een welstellende burger. Mede dank zij de welstand van zijn vrouw kon hij vele eigendommen kopen. Hij behoorde tot de rijke elite van Eernegem. Hij ging naar vele verkopingen om de goederen in te stellen. Diegene die dat deed kon de instelpenningen innen. Natuurlijk moest je daarbij oppassen dat je het goed niet aan je vingers had. In die periode gebeurde de toewijzing bij een openbare verkoop met het opbranden van kaarsen. We geven een beschrijving .hebben wij aan de vergaderde liefhebbers lezing gegeven van beroepen lastencohier, procesverbaal van instel, vonnis en al het voorschrevene en de te veilen goederen andermaal opgeroepen, dewelke na verscheidene hoogenissen en het uitbranden van drie kaarslichtjes en klopslag beslissend zijn toegewezen . Dit is een uittreksel uit de akte van openbare verkoop van gronden in Bekegem die later aan Joseph Decoster toebehoorden. De openbare verkoop gebeurde op woensdag zestien december 1891, om 3 u in de namiddag, in Den Keizerlijken Arend in de Vlaamsche straat 44 te Brugge. Het waren de erfgenamen van grondeigenaar Jan Joseph Du Ry van Steelant uit Gent die de gronden verkochten. Francies betaalde 12700 frank cash voor 4ha 7a 80ca. Vermoedelijk betaalde Francies in klinkende munt. In die periode was papiergeld erg zeldzaam. Het grootste geldstuk in die tijd was een goudstuk van 20 frank. Zijn beurs met geld zal nogal wat gewogen hebben. In goudstukken had hij 635 stuks of 4 kg 100 gr op zak, in vijffrankstukken had hij 2540 stuks mee of 63,5 kg. Toen de brouwerij, waar tegenwoordig André Roelens woont, verkocht werd, maakte Francies aanstalten de brouwerij te kopen. Rosalie Brouckmeersch wilde dat niet. Ze wilde niet dat haar zes zonen zatlappen werden. De kinderen van Francies Decoster en Rosalie Brouckmeersch kregen elk een ruime erfenis. Het kwam er uiteindelijk op neer dat iedereen, hetzij in geld, hetzij in natura een hofstede kreeg.
·Charles kreeg de hofstede met gronden op het Muizenveld
·Julie kreeg geld. Zij en haar man Amand Blomme beboerden een grote hofstede. Deze was weliswaar niet hun eigendom.
·Henri kreeg geld om de hofstede te kopen nabij het Muizenveld.
·Livin kreeg de hofstede in de Zeeweg.
·Romanie kreeg geld.
·Leontine kreeg de hoeve op Turkeyen.
·Emiel kreeg geld. In 1909 kon hij de hofstede in Lahaye St Romain overnemen met een jaarlijkse pacht van 4000 frank. Hij kreeg ook nog het hoevetje met twee partijen land in Bekegem dat later aan zijn zoon Julien werd toegewezen.
·Leonie kreeg geld en deed er goede werken mee.
·Richard kreeg geld en een deel gronden van de centrale hoeve.
·Jules kreeg de gebouwen en een deel gronden van de centrale hoeve.
·Joseph kreeg de hoeve in de Bekegemstraat.
Rond de jaren 1920 waren er een hele tijd strubbelingen in de familie. Leontine, Leonie, Richard en Joseph raakten maar niet getrouwd. De één zat een beetje in de weg voor de andere, kwestie van wie zal waar boeren. De familie besloot het hoevetje waar Henri woonde over te laten aan Joseph (die woonde in Aartrijke, het was daar niet helemaal naar zijn gedacht). Richard kreeg een deel van de gronden van de centrale hoeve, Jules kreeg de gebouwen met een deel grond van de centrale hoeve. Dat was geen probleem voor Richard, Jules besloot immers in Mouveaux (Fr) te gaan wonen zodat Richard kon boeren op de ouderlijke hoeve. Leontine werd gekoppeld aan Richard Beuselinck, zij zouden uiteindelijk het postje op Turkeyen krijgen. Livin kocht het hoevetje in Aartrijke. Henri kreeg geld om zijn hoeve nabij het Muizenveld te kopen. Daarmee waren de problemen opgelost. Heel concrete gegevens zijn ons niet bekend over de rijkdom van Francies. Vele gegevens berusten op overlevering die van verschillende kanten werd bevestigd. We willen toch een poging doen ons een idee te vormen van zijn rijkdom. Emiel Decoster pachtte in 1909 de hoeve in Saint Romain. De jaarlijkse pacht was 4000 Franse frank. De Franse frank en de Belgische frank waren in die periode ongeveer gelijk in waarde. De Latijnse muntunie zorgde ervoor in de tweede helft van de 19e eeuw dat een aantal munten een gelijke waarde hadden.. De uitgifte van het zilveren vijffrankstuk en het gouden twintig frankstukzijn hiervoor een aanwijzing. Na 1909 werden in Frankrijk en Belgie nog twintigfrankstukken aangemunt die eenzelfde gewicht in goud hadden. Met die vierduizend frank had Emiel alleen nog maar de jaarlijkse pachtprijs betaald. Om te kunnen boeren moest hij nog de bestaande vruchten overnemen, 12 paarden, koeien, varkens, landbouwmateriaal enz. Hoeveel geld hij in totaal uitgaf is ons niet bekend. Het zal heel veel meer geweest zijn dan 4000 frank. Op dat moment was Emiel nog niet gehuwd. Hij had dus zelf nog bijna geen geld verdiend. Het kan niet anders dat vader Francies het geld aan Emiel gaf. Wat was toen de waarde van 4000 frank? In 1903 bouwde Francies een nieuwe woning voor 3500 frank. Het was voor die tijd een zeer grote woning. En weet dan dat Francies elf kinderen had. Francies gaf aan ieder kind een erfenis die gelijkwaardig was met de waarde van een hoeve.
Op politiek vlak was Cissen ook actief. Het zat in de familie. Zijn schoonvader Carolus Brouckmeersch was zelf jarenlang gemeenteraadslid in Eernegem (zeker na de verkiezingen 1860/1866/1872 ) In die tijd werden de gemeenteraadsleden voor een ambtsperiode van zes jaar verkozen. De vernieuwing van telkens de helft van de raad gebeurde om de drie jaar. De ene keer werden vier raadsleden verkozen, de andere keer vijf. Vanaf 1860 waren er 11 raadsleden, de burgemeester inbegrepen. De verkiezingen van 1895 waren de eerste waarbij het cijnskiesrecht (enkel wie voldoende belastingen betaalde, kon stemmen) werd vervangen door het algemeen meervoudig stemrecht. Elke man van 25 jaar mocht één stem uitbrengen. Bijkomende stemmen werden gegeven aan rijken, geletterden en huisvaders van tenminste 35 jaar oud en met een eigen huis. Door die nieuwe bepalingen waren er in Eernegem 518 mannen met één stem, 208 mannen met twee stemmen en 103 mannen met drie stemmen. In 1895 werd Cissen verkozen. Henri Hoorens ook. De moeder van Francies, Sofie Hoorens, was de zuster van de vader van Henri Hoorens. Er was dus bloedverwantschap in de derde graad. Alhoewel Cissen meer stemmen behaalde dan Hoorens, gaf Francies zijn ontslag. Bij de verkiezingen van 1903 was Henri Hoorens al overleden, Cissen stelde zich opnieuw en werd verkozen. Op het overlijdensprentje van Rosalie en Francies beschreef de pastoor hen als volgt: Rosalie Brouckmeersch (1840-1896) De zoetste troost die eene huisvrouw in het graf mededraagt is de overtuiging van geweest te zijn: eene onberispelijke vrouw, eene ware en standvastige vriendin, eene moeder vol zorg en teedere liefde voor hare kinderen, wien zij christelijke deugden voor erfdeel laat. Beminde Echtgenoot, moge God onze kinderen zegenen opdat gij u in allen zoudt mogen verheugen. Lieve kinderen, eert uwen vader uit geheel uw hert; peinst op uwe moeder en op alles wat zij voor u gedaan heeft; peinst op deze wier bekommernissen even groot waren als hare genegenheid; vergeet haar niet tot dat gij haar door uwe gebeden in het huis des Heeren geleid hebt. Heer, geef mijne kinderen een deugdrijk hert, opdat zij uwe geboden en leeringen goed onderhouden, hunnen vader eeren, hunne moeder indachtig wezen, in vrede en eenheid leven.
Francies Decoster (1839-1922) Sedert jaren wist hij, dat eene ongeneesbare kwaal hem ten grave leidde, maar hij zag gerust de dood aankomen. Hij zegende de hand Gods, die hem getroffen had en aanveerdde, vol overgeving aan den wil Gods, het kruis dat hij te dragen had ; hij wist immers, dat de Heer zijne vrienden beproeft en dat de kwellingen, uit liefde verdregen, als edele gesteenten zullen blinken in de kroon des hemels. Voorwaar de pijnlijkheden zijner ziekte heeft hij verduldig en verdienstig verdregen en vol geloof en hoop, zijne ziel liefdevol in Gods handen gegeven. Zijne ziel bleef kalm en rustig en hij stierf godvruchtig. De dood der rechtveerdigen is kostbaar, omdat zij den toegang tot het ware leven opent. H. Bern. DIERBARE KINDEREN, hebt dank voor al uw zorgen en waken; God zal 't u vergelden. Wandelt steeds op den weg van eer en plicht; dient den Heer in der waarheid en helpt door uwe gebeden en H. Communiën uwen Vader en uwe Moeder, die in den hemel bidden voor u. Lieve BLOEDVERWANTEN en VRIENDEN, vergeet ons niet.
Rosalie Brouckmeersch was lid van de genootschappen van het H Sacrament, het H Hert van Jezus, den H Rozenkrans, den H Kruisweg en de H Moeder Anna. Francies was lid van het genootschap van t H Sacrament, t H Hert en van de H Vincentius. Het genootschap van de H Vincentius à Paulo werd in Eernegem opgericht in 1863 door pastoor Maarten Pype. Het doel van de vereniging was in eerste instantie de zelfheiliging van de leden. Een middel daartoe was het beoefenen van de naastenliefde. Dit was mede één van de oplossingen voor het probleem van de armoede en van de negatieve gevolgen van de Industriële Revolutie. Door het beoefenen van de naastenliefde (geven van aalmoezen) probeerde men te beletten dat de armen over hun eigen droevig lot zouden morren. Men moest hen geduld, onderwerping aan Gods wil en eerbied voor het verschil der maatschappelijke standen bijbrengen. In 1874 heette het dat deLiefde het verderfelijke materialsmus moet overwinnen. De katholieke liefdadigheid diende bovendien niet alleen op het lichamelijke, maar ook op de geestelijke noodwendigheid te zijn gericht. De nieuwe pastoor Loys die op 6 mei 1874 met een feestelijke stoet werd ingehuldigd, maakte zijn opvatting over de werking van het genootschap duidelijk. De verslaggever schrijft in het verslagboek van het genootschap: Hij doet de strekking kennen van de opstokers van het werkvolk tegen de rijken en bewijst hoe het genootschap van den heiligen Vincentius à Paolo moet dienen tot bemiddelaar tusschen de welhebbende en de armen. Het genootschap van St. Vincentius á Paulo bleef nog tot lang na Wereldoorlog II bestaan. Het stierf, vermoedelijk in de jaren '60, een stille dood, vooral omdat de Commissie van Openbare Onderstand (COO) zich beter van zijn taak begon te kwijten. De doelstellingen van het Genootschap bestonden in de eerste plaats in het lenigen van de materiële noden van arme gezinnen. Dit werd vaak gebruikt om godsdienstige en zedelijke problemen binnen de arbeidersgezinnen aan te pakken. Armoede was immers, volgens de toenmalige paternalistische leer van de Kerk, geen gevolg van te lage lonen, maar wel van problemen binnen het gezin zelf. Dit kon ziekte of dood van de kostwinner zijn, maar ook dronkenschap. Voor de werkende leden kwam het er immers op aan de christelijke naastenliefde te beoefenen. Actief zijn was bijgevolg al even belangrijk voor hun eigen zieleheil als voor het materiële welzijn van de gesteunde gezinnen. Dank zij dit genootschap konden zowel rijken als armen de hemel verdienen. De rijken mochten daarop hopen door de liefdadigheid die ze betoonden; de armen kwamen in de hemel als ze hun lot hier geduldig verdroegen. (Zie Ernigahem 1995 nr2)
Een spotliedje uit die tijd: Tierielalaliete, naam had de schiete, vanachter en van voorn, Je scheet al in de zwienebak, de zwienebak splet open, naam gienk aant loopn, totdat heel zn broek vul mostaerd was.
In de 17e eeuw had onze streek veel te lijden onder de Franse veroveringsoorlogen. Een groot stuk van de eeuw werd bepaald door de oorlogen tussen Frankrijk en Spanje. Eigenlijk was geheel West Europa erbij betrokken. Lodewijk XIV, de zonnekoning, wilde Vlaanderen inlijven bij Frankrijk. De negenjarige oorlog (1688 1697) bezorgde onze streek veel last. Voortdurend trokken troepen door het Vlaamse land: Spanjaarden, Fransen, Engelsen, Nederlanders, Oostenrijkers. De soldaten leefden op kosten van het Vlaamse volk.
In 1695 had de streek van Aalter erg te lijden onder de inkwartiering van vooral Franse en Engelse troepen. De Brugse vaart vormde een frontlijn tussen Franse legerbenden en Hollandse vrijbuiters. Op de weiden stond geen gras meer, al de klaver was afgemaaid en de schade toegebracht aan taruwe, cooren, haever als in wortels ende lochtinckvruchtenwas niet te overzien. In de volgende jaren werden de inwoners letterlijk leeg geperst. De beschrijvingen en de leveringen in natura waren met moeite bij te houden. De naburige dorpen werden geplunderd door Franse troepen. Daarbij kwam nog dat de Hollandse vrijbuiters regelmatig over de vaart kwamen en op strooptocht gingen.
In die omgeving woonde de familie Decoster. Petrus Decoster, gehuwd met Catelijne Christiaens, zag het niet meer zitten en besloot zijn geluk elders te zoeken. Op één of andere manier belande hij in Eernegem. Blijkbaar stond hij nogal goed aangeschreven bij de paters van de St Pietersabdij van Oudenburg. Petrus en zijn nakomelingen konden een hoeve pachten van de abdij. Aldus begon voor de familie Decoster een nieuw tijdperk. Petrus zorgde voor zeer veel nakomelingen. We kunnen zeggen dat bijna alle mensen met de naam Decoster in de streek tussen Eernegem, Oostende, Blankenberge en Nieuwpoort afstammelingen zijn van Petrus Decoster.
De heerlijkheid van Woeste in Aalter.
In 1504 waren de grenzen van theerscip vander Woesten de volgende: ter Looven ende up tvelt buuter Looven streckende vander stede die Vranck Smeets was, achter den Waghenwech te Alaerts toe, ende vandaer toten Nieuwen Damme over de Leye thenden sMuelenaers goet toter watermeulene, ende an de zuutwestzijde vander watermuelene naer Lake thenden Bouchout naer sgraven vivere daer bij commene, ende voort tot eenen waterloepe bet west vanden eeckenen rijsen, ende vandaer neffens den Cruusbeerghe ende neffens den Outerkijne, alzo verre de prochie van Haeltre gaet tot an theerscip van Scuervelt. Item zo strecket noch toter Oostmuelene, daer de Hooghpoort oestwaert gaende te Bellem waert tot anden waterloep bet oost vanden Lindekin. Item ande noortzijde vander Leye inde strate alsomen trect ten Beercke waert tot anden waterloep. Ende also noch meer in andren plecken omtrent der Oostmuelene, tgoet ter Laken, bachten der Woestijne ende meer andre plecken binnen der voorseide prochie van Haeltre.
De tweede belangrijkste heerlijkheid van Aalter strekte zich dus uit over een groot deel van de gemeente: heel Sint-Maria-Aalter ressorteerde onder Woeste en een belangrijke enclave lag aan weerszijden van de Brugse vaart tussen de grens met Bellem en Oostmolen. Ook het Loveld met de Kranepoel lag binnen de heerlijkheid van Woeste.
In het denombrement van 1365 wordt Woeste beschreven als een groote plaetse van veld daerup hoghe heerschep ende neder ende in rente 4 p. 10 sch. ende 27 capoenen lettel min of meer. Buiten de enclave bij Bellem bestond de bodem grotendeels uit heide en vijvers zodat de naam van de heerlijkheid zeer goed de gesteldheid van de bodem weergaf.
In 1564 bracht de kapoenrente 8 p. 16 sch. 6 d. (= 29 kapoenen), de hoenderrente 11 p. 13 sch. .(=76,25 hennen) en de penningrente 38 p. 19 sch. 2 d. op; in totaal dus bijna 59 pond parisis. Verder had de heer ook de klassieke heerlijke rechten zoals tol, vondst, bastaard- en vreemdelinggoed, confiscatie van goed en boeten tot 3 p. par. Hij kon ook iemand uit de heerlijkheid en het graafschap Vlaanderen verbannen en van de laten van zijn heerlijkheid die varen van live ter doot mocht hij tbeste cateyl ofte den besten hooftstoel eisen.
Tot de heerlijkheid van Woeste behoorde zowel de hoge, middele als lage justitie. De rechtspraak en bestuur van de heerlijkheid was toevertrouwd aan een baljuw, zeven schepenen en een officier. Zij deden o.m. de straatschouwingen, hielden een jaerwaerhede en een Ougstwaerhede.
De pelderijn of schandpaal van Woeste stond langsheen de straat van Biesem naar de Sterrewijk. De pelderijn was het materiële symbool van het hoge justitierecht van de heer.
De oudst-bekende heer van Woeste is Jacquemijne, een zuster van Jan van Schuurvelde. We weten niets over haar rechtstreekse opvolgers, want de volgende bekende heer van Woeste duikt slechts in 1463 in de bronnen op: het is Lodewijk II van Vlaanderen, heer van de Woestijne en van Praet. Vermoedelijk werd de heerlijkheid van Woeste door Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen, aan zijn bastaardzoon Lodewijk de Fries geschonken in 1376.
Er waren vier ondergeschikte heerlijkheden van Woeste: Weibroek, Buigezele, te Lake en Biesem