Inhoud blog
  • Hoofdstuk X: Wiellie slaat weer toe
  • Hoofdstuk IX: Gevangen
  • Hoofdstuk VIII De heksen komen
  • Hoofdstuk VII Wiellie als heksenmeid
  • Hoofdstuk VI Wiellie heeft een plan
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Help Sjengske
    Uit de avonturen van Sjengske en Wiellie
    14-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Inleiding
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Help Sjengske is gebaseerd op de vertellingen van meester Silkens en vertelt over de avonturen van Sjengske de Haas en zijn vriendje Wiellie de Pestkop.

    Een verhaal, dat ouders en grootouders kunnen gebruiken om aan hun kinderen of kleinkinderen voor te lezen.

    14-05-2013 om 00:00 geschreven door Sjengske


    >> Reageer (5)
    15-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk I: Sjengske wordt betoverd

    Heel lang geleden woonde in een bosje in de buurt van het dorpje Haelen een hazenfamilie. De vader heette Sjang,de moeder Sjengemina en de kleine haasjes Lukas, Iebelke, Amalia en Sjengske. 
    In dat bosje konden ze heerlijk spelen. Vooral tegen de avond als er geen wandelaars waren. Dan ging vader Sjang ook meestal naar het land van boer Krelis.
     
    Daar kon je heerlijke, dikke wortels vinden. Daarbij moest hij wel goed uitkijken, want boer Krelis lag soms met zijn geweer op de loer. 

    Sjengske had al een paar keer gevraagd of hij mee mocht. 
    Maar zijn vader vond dat veel te gevaarlijk. Sjengske vond dat maar niks. Dacht vader soms dat hij te klein was? Hij was toch al groot en sterk. 
    Op zekere dag was Sjengske met zijn vriendjes verstoppertje aan het spelen. Aan de andere kant van de weg bij het bosje stonden hoge struiken. 
    Hij mocht daar van zijn vader eigenlijk niet komen. Zijn vader had altijd gezegd: “Nooit de weg oversteken. Altijd aan deze kant van het bos blijven.” 
    Maar och, voor één keer. Als hij zich achter die struiken verstopte, zouden ze hem vast en zeker niet vinden. 
    Sjengske vergat wat zijn vader hem verboden had. Vlug stak hij de weg over en verstopte zich daar achter een grote struik.Af en toe loerde hij boven de struik om te kijken wat de anderen aan het doen waren. Hij hoorde hoe ze een voor een werden afgepot. 
    Hij hoorde ze roepen: “Sjengske ! Sjengske ! Waar zit je?” 
    Maar zij vonden hem lekker niet.
    Opeens begon zijn neus te kriebelen. Wat rook hij daar? Wortels ! Mmm, wat roken die lekker ! Hij moest die wortels vinden ! 
    Sjengske vergat wat zijn vader zo vaak tegen hem gezegd had: “Ga nooit aan de andere kant van de weg spelen. Blijf altijd in het bosje.” 
    Maar die wortels roken ook zo lekker.
    En zo ging Sjengske op zoek naar die lekkere wortels. Hij kwam langs bomen en struiken, die hij nog nooit gezien had. Oh, wat was het hier mooi. En wat een bloemen ! 
    Op de terugweg zou hij zeker een boeketje voor zijn moeder meenemen. 
    Sjengske ging steeds dieper en dieper het bos in. Je kon de wortels nu heel goed ruiken. 
    Het wortelveld moest dus in de buurt zijn.Sjengske kroop onder een struik door. “Oh, moet je eens kijken wat een wortels ! Die zijn nog dikker dan een suikerbiet, “ fluisterde hij. 
    Sjengske voelde het water in zijn mond lopen. Hij kon er gewoon niet vanaf blijven en hij beet dan ook direct in een dikke wortel.
    Zulke heerlijke wortels had hij nog nooit gegeten. Maar Sjengske wist niet dat dit wortelveld van de gemene heks Krikkra was. 
    Krikka woonde in een klein huisje vlak in de buurt.Ze was juist kruiden aan het mengen, toen ze Sjengske hoorde smakken.
    “Aha, al weer zo’n lelijke haas. Wacht maar. Ik zal hem krijgen van mijn wortels te snoepen, “ siste ze. 
    Krikkra zette haar zwarte hoed op, pakte haar toverstaf en sloop toen heel stilletjes naar het wortelveld. 
    En Sjengske? 
    Die had niets in de gaten en smulde maar vrolijk verder. 
    Plotseling sprong Krikkra tevoorschijn.“Zo, lelijke haas !“ klonk het opeens. “Nu heb ik je te pakken.” Sjengske schrok zich een hoedje en de wortel viel van schrik uit zijn pootjes. Wat een lelijke heks. Ze had groene kattenogen en een lange, spitse kin met daarop een wrat zo groot als een aardbei. 
    Sjengske kon zich van schrik niet meer bewegen. Zijn kopje werd zo rood als een tomaat en zijn hartje klopte als een mattenklopper. 
    “Vlegel,” siste de heks, “Jij zult geen wortels meer bij mij stelen. Daar zal ik voor zorgen. Ja! Ik maak een speelgoedhaas van jou. Alleen ‘s nachts zul je weer een echte haas zijn. 
     
    Jootere, footere, spinaze pas. 
    Ik wou dat deze haas veel speelgoed was. 
    Dat hij zo geel wordt als mijn wortels. 
    Dat zijn hoofd zo rood blijft als nu. 
    Alleen van 12 uur ’s nachts tot aan de morgen, zal de betovering verbroken worden.” 
     
    Sjengske bemerkte tot zijn grote schrik dat hij zich niet meer kon bewegen. 
    Hij was een speelgoedhaas geworden. 
    “Ha, ha, ha, “krijste de heks, “en nu uit mijn ogen.” 
    En Krikkra gaf Sjengske zo’n harde schop, dat hij in een grote boog door de lucht vloog. 
    Een jager, die verderop in het bos liep, zag plots iets door de lucht vliegen. 
    Hij schoot met zijn geweer, maar ……..trof Krikkra in haar achterwerk. 
    De heks schreeuwde het uit van de pijn. Ze rende terug naar haar huisje en liet zich daar pardoes in een teil met water vallen. 
    De hele nacht hoorden de dieren haar nog kermen van de pijn. 
    Maar Sjengske had ze nog net in een speelgoedhaas veranderd, maar dat wist niemand.

    15-05-2013 om 00:00 geschreven door Sjengske


    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk II: Een nieuw tehuis

    “Boem !” 
    Daar lag Sjengske midden op de speelplaats van een school in Haelen. 
    De speelplaats was leeg. Er was niemand meer te zien. Alle kinderen waren naar huis. 
    Er waaide een gure wind en het regende een beetje. Sjengske moest aan zijn vader en moeder denken. Die zouden nu wel heel ongerust zijn. Zij wisten niet dat hij ongehoorzaam was geweest. Ach, had hij maar beter naar vader geluisterd. Dan was dat allemaal niet gebeurd. Dacht hij al groot en sterk te zijn. Zie je wel. Maar wat was dat?
    Licht!
    Twee grote koplampen kwamen dichterbij. 
    Dat was een auto. Hij stopte bij de speelplaats en een meneer stapte uit In zijn hand droeg hij een tas. Hij liep naar de school. Daar ! Daar had hij Sjengske gezien.
     “Wat een mooi haasje. Wat zou die hier doen? Zou een van de kinderen die verloren hebben? Weet je wat, ik neem hem mee naar de klas.Dan leg ik hem daar in de lappendoos en dan vraag ik morgen wie een speelgoedhaas kwijt is.” 
    De meneer nam Sjengske mee naar binnen en legde hem in een doos met lapjes, die achter in de klas stond. 
    Toen ging de meneer in de klas aan het werk. Hij moest nog wat klaarmaken, want morgen zouden de kinderen weer naar school komen. 

    Hij was zo ijverig aan het werk, dat hij niet hoorde dat de kerkklok 12 uur in de nacht sloeg. 
    Opeens voelde hij iets aan zijn hand likken.
    Verschrikt keek de meneer om. Daar zat een echte haas ! 
    De meneer keek verbaasd van de haas naar de lappenmand en weer terug. 
    “Een haas? Hoe kan dat nou?” riep de meneer ongelovig. “Ik dacht dat jij van speelgoed was ?”
     “Nee,” zei Sjengske en hij vertelde van het verstoppertje spelen, van de wortels en van de lelijke heks. 
    Toen Sjengske de meneer alles verteld had, was het lang stil in de klas. 
    “Weten je vader en moeder het al?” vroeg de meneer eindelijk. “Die zullen wel ongerust zijn.” 
    Sjengske zuchtte eens diep. “Nee, zij weten het nog niet. Ik ga het ze nog vertellen. Maar ik denk niet dat ze het leuk vinden.” “Nee, dat denk ik ook niet, “ zei de meneer nadenkend. “Wat moet er nu met jou gebeuren?” “Ik weet het niet,” zei Sjengske. “De hele dag thuis stokstijf blijven zitten, is ook maar saai. Een speelgoedhaas kan niet lopen of spelen. Bah, wat gemeen van die heks. Hier op school kan van alles gebeuren. Ik zou overdag best hier willen blijven. Dan verveel ik mij niet zo. Hier is genoeg te zien.” 
    “Oh, je mag gerust hier blijven,” zei de meneer. “Dat vinden de kinderen best leuk.” “Oh, heerlijk!” riep Sjengske uit. “Heb je lieve kinderen?" 
    “Dat weet ik niet. Ze komen morgen pas voor de eerste keer naar school.” 
    “Hoe heet je eigenlijk?” vroeg Sjengske.
     “Meester Silkens." 
    “Meester?”
     “Ja, zo noemen de kinderen mij. En hoe heet jij?” vroeg de meester. 
    “Sjengske.”
     “Zeg Sjengske….hoe gaat dat met eten? Moet ik iedere dag iets voor je meenemen?” 
    “Nee, daar hoef je niet voor te zorgen,” zei Sjengske. “ ’s Nachts ben ik weer een echte haas. Dan zoek ik wel wortels en knollen of kool op het veld.” 
    “Dat gaat niet,” merkte de meester op. “ ’s Nachts zijn de deuren hier gesloten. Maar weet je wat? Ik zal een klein deurtje voor je maken. En tot die tijd neem ik eten voor je mee.” 
    Zo had Sjengske een nieuw tehuis gevonden. Was het nu maar “morgen”. Dan kon hij de kinderen zien. 
    De meester stopte hem lekker toe en zong zachtjes een slaapliedje. 
    Langzaam vielen de oogjes van Sjengske dicht. Niet lang daarna was hij in dromenland. Hij hoorde niet, dat de meester op zijn tenen de klas uitsloop en deur dicht maakte. 
    De volgende morgen werd Sjengske wakker gemaakt door stemmen in de klas. 
    Wat was dat? 
    Voorzichtig loerden zijn oogjes in het rond. Overal zag hij kinderen lopen. 
    Och ja, natuurlijk, de school was weer begonnen. 
    Hij werd een beetje bang voor zoveel mensenkinderen. 
    Maar gelukkig was hij van speelgoed en konden de kinderen hem niet zien. 
    Sjengske hoorde kinderen vertellen over hun vakantie en hij zag hoe ze daarna gingen rekenen en lezen. Maar een jongetje werkte niet door. 
    Hij keek telkens naar buiten of speelde met zijn potlood. 
    Hij zat met zijn gedachten heel ergens anders. 
    Misschien dacht wel hij aan zijn fijne vakantie. 
    De meester zei al een paar keer: “Doorwerken, Patrick !” 
    Maar dat hielp niet veel. 
    Onder de taalles hoorde Sjengske de meester opeens weer roepen: “Patrick, als je nu niet doorwerkt, haal ik Sjengske. Dan komt die eens kijken hoe jij werkt.”
     “Sjengske? Wie is Sjengske?” riepen de kinderen. 
    “Maar kennen jullie Sjengske niet?” vroeg de meester. 
    “Nee !!” riep de klas in koor. 
    “Sjengske is een haas. Hij woont hier in de lappendoos.” 
    De meester liep naar de doos en haalde Sjengske tevoorschijn. 
    Sjengske werd een beetje verlegen, toen al die kinderen hem zo aankeken. 
    Maar gelukkig had hij een rode kop “Dat is geen echte haas ! “ riep Gerben. “Die is van speelgoed !”
     “Nee,” zei de meester, “dat lijkt maar zo. Het is een betoverde haas.” 
    Toen vertelde de meester het verhaal dat hij van Sjengske gehoord had. 
    De meeste kinderen geloofden dat niet. Maar een paar kinderen kregen medelijden met Sjengske. 
    Zo kreeg hij van Carla een lekkere zak met kool. 
    Van Margreet, Marla, Claire, Ina en nog veel andere kinderen heel lekkere dingen. Ina en Cecile brachten zelfs speelkameraadjes voor hem mee. 
    Maar ach, wat vond Sjengske het erg dat hij niet met ze kon spelen. 
    Hij was immers betoverd.
     
                                               

    15-05-2013 om 00:00 geschreven door Sjengske


    >> Reageer (0)
    16-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk III De vriendjes van Sjengske

    De ouderavond was afgelopen. Enkele ouders waren nog gezellig blijven kletsen.  
    De meester liet ze nog even uit en kwam toen terug naar de klas om de gordijnen open te maken.  
    Maar wat was dat? Een grote waterplas op de vloer ! Zou het aquarium lekken? Nee, het water kwam uit de lappendoos van Sjengske.  
    Die zal toch niet in zijn…………? 
    Vlug trok de meester de dekentjes weg en……..daar lag Sjengske te huilen.
     
    “Maar Sjengske ! Wat is er?” riep de meester verschrikt.
     
    “Ach meester, “ snikte Sjengske, “Ik weet niet of ik moet huilen of dat ik moet lachen. Ik ben zo verdrietig. Iedere dag zit ik hier op school. Ik zie de andere kinderen leren en kan niet meedoen, want ik ben betoverd. Na school kan ik niet met mijn vriendjes spelen, want ik ben betoverd. Ik kan niks meer ! Alleen maar hier blijven en zitten, zitten, zitten !!”
     
    “Maar Sjengske…..daar….daar kan ik toch iets aan doen.”
     
    “Welles, welles. Je kunt er wel wat aan doen !” riep Sjengske uit. “Je moet naar Krikkra gaan en haar straf geven. Zorg ervoor dat ik weer een echte haas word en kan spelen.”
     
    Sjengske begon weer te huilen.
     
    “Dat gaat toch niet. Heksen bestaan niet, “ merkte de meester op.
     
    “Ach jij ! Je praat als alle grote mensen. Hoe komt het dan dat ik betoverd ben, hè?” Ja, wat moest de meester daarop zeggen. Hij keek naar het beteuterde gezichtje van Sjengske. Dikke tranen rolden over de wangen van het haasje.
     
    “Nou, vertel maar hoe ik je kan helpen, “ zei de meester.
     
    “Wil je me echt helpen?” vroeg Sjengske ongelovig. “Je hoeft niet naar haar toe te gaan. Dat is veel te gevaarlijk. Leg dit briefje bij de grote eik in het bos. Al mijn vriendjes komen dan hier naar toe. Samen zullen we het die heks wel betaald zetten.”
     
    “Maar Sjengske, “ zei de meester, “ik weet niet waar die eik staat. Je kunt dat briefje toch zelf brengen. Ik heb toch een deurtje voor je gemaakt.”
     
    “Ik durf nog niet naar het bos te gaan, “ zei Sjengske met een angstig stemmetje. “Stel je voor dat ik die heks weer tegenkom. Ik mag er niet aan denken.”
     
    “Nou, dan doe ik het wel,” stelde de meester hem gerust. “Maar nu moet ik weg. Het is al laat. Ga maar lekker slapen. Het komt wel goed hoor.
     
    Morgen praten we verder.” 



    Het was nacht in Haelen. Het zandmannetje had alle mensen naar dromenland gebracht. In de huizen waren de lichten uit en overal……nee….niet overal. 
    Ergens in Haelen brandden zes kleine kaarsjes en daar zaten ze: Sjengske en zijn vriendjes.
     
    Op de lessenaar van de klas zat een haas met een ondeugend gezicht en een grote wortel in zijn hand. Zijn oogjes keken plagerig in het rond. Hij was het beste vriendje van Sjengske: Wiellie de Pestkop.
     
    Op het tafeltje van Marla zat een zwart hondje met een grote baard: Kobus Blaffer. Op de plaats van Angelino zat nu een klein kaboutertje: Dappere Hugo.
     
    Niet dat hij zo dapper was en alles durfde. Nee, als hij iets moest doen, werd hij op het laatste ogenblik altijd weer bang. Dan liep alles verkeerd af.
     
    Tussen de boeken zaten Ibbeltje, Lukas en Amalia.
     
    Op het bord zat Jakko de Raaf. Verder waren daar nog Boeda de Uil, Karel de Das en Bartje Stekel, de egel.
     
    Sjengske had zijn vriendjes laten komen. Zij moesten hem helpen weer een echte haas te worden.
     
    Sjengske vertelde zijn verhaal nog een keer. Toen werd het doodstil in de klas.
     
    Je hoorde alleen het gesmak van Wiellie de Pestkop. Die zat nog altijd aan een levensgrote wortel te knabbelen.
     
    “Nou,” verbrak Boeda de Uil de stilte, “dan moeten we bij Krikkra een tegenmiddel halen.”
     
    “Een tegenmiddel? Wat is dat?” vroeg Bartje Stekel.
     
    “Dat is een tovermiddel dat van Sjengske weer een echte haas maakt,” antwoordde Boeda.
     
    “Oh, laat mij dat tovermiddel maar halen. Dan sla ik Krikkra als een paaltje in de grond.” zei dappere Hugo stoer.
     
    “Ho, ho!” riep Wiellie, “ho, ho, die Hugo. Jij wordt zo stijf als een paaltje van angst als je haar ziet.”
     
    Hij beet nog eens in zijn wortel en stopte toen het loof in de bovenste la van de lessenaar.
     
    “Nee,” zei Boeda, “laten we nu geen ruzie maken. We moeten eerst eens we-ten waar Krikka woont.”
     
    Alle dieren keken naar Sjengske, maar die schudde droevig met zijn kop.
     
    “Ik weet het echt niet meer. Echt, ik weet het niet meer, “ zei hij hulpeloos.
     
    “Maar Sjengske, denk eens na,” drong Kobus aan.
     
    “Nee, ik weet niet meer hoe ik gelopen ben. En ik ben toch door de lucht terug gevlogen.”
     
    “Nou,” zei Wiellie, “dan moeten wij haar huisjes vinden. Iedereen moet in het bos gaan zoeken. Over drie dagen komen we ’s avonds bij de grote eik weer bij elkaar.” “Maar ben voorzichtig,” waarschuwde Boeda de Uil. “Krikkra is heel gevaarlijk.
     
    Ze heeft al veel dieren betoverd.”
     
    Goed, dat was dan afgesproken. Nog lang bleven de dieren kletsen.
     
    De volgende morgen kwamen de kinderen weer naar school.
     
    Maar niemand kon nog zien dat de dieren daar vergaderd hadden.
     
    Alleen de meester. Die zat met een la vol loof en afgeknabbelde wortels te kijken. Tussen de wortels lag een briefje. Op dat briefje had iemand met kleine letters
     geschreven: 


                        Hier zit een smeerpoes. Kastje opruimen, anders.........

                                           Wiellie de Pestkop              


    Ondertussen waren de dieren ijverig op zoek gegaan naar het huisje van Krikkra. 
    In de lucht zweefde Jakko rond. Zijn scherpe ogen zochten bossen en velden af.
     
    Hij had de hele morgen al gezocht. Maar nergens ook maar een spoor van het huisje van die gemene heks.
     
    Ook de vogels, die hij gevraagd had, konden hem niet helpen.
     
    Jakko wilde juist terugkeren naar de eikenboom, toen hij ginds boven de boomtoppen een grote boom zag, die een stuk boven de andere bomen uitstak. “Daar heb ik een goed uitzicht. Ik ga daar nog eens kijken en dan vlieg ik naar huis, “ mompelde Jakko in zichzelf.
     
    Met een paar flinke vleugelslagen was hij bij de grote boom. Daar had hij inderdaad een prachtig uitzicht. Hier kon hij alles goed bekijken.
     
    Maar wat was dat daar? Tussen bomen en struiken verscholen lag een huisje met een rieten dak. Het was een tamelijk oud huis.
     
    Vroeger moest het mooi wit zijn geweest. Maar daar was nu niet veel meer van te zien. Op de kozijnen en deuren zat bijna geen verf meer. In sommige ramen zat geen glas. Daar hingen oude lappen voor of stukken karton, zodat de wind en de regen niet naar binnen konden komen.
     
    Hier moest iemand wonen die heel arm was. Of iemand die niet veel om dat huisje gaf. Of misschien woonde er wel niemand meer.
     
    Opeens ging piepend een deurtje open. Jakko viel bijna van schrik van de tak af. Daar stond een oud vrouwtje. Ze had een vuile jurk aan, waar allemaal stukken op genaaid waren. Haar haren hingen slordig langs haar hoofd. Ze had bijna geen tanden meer in haar mond.
     
    Zou dat Krikkra zijn?
    Het vrouwtje pakte buiten een bezem en ging toen weer naar binnen.
     
    Jakko wachtte tot het deurtje dicht was.
    Toen vloog hij snel naar Sjengske en Wiellie om ze te waarschuwen.

    16-05-2013 om 00:00 geschreven door Sjengske


    >> Reageer (0)
    17-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk IV Moeder Jaspers
    Het was een heerlijke, heldere avond toen Wiellie de Pestkop en Jakko op weg gingen naar het huisje, dat Jakko ontdekt had. 
    Jakko vertelde nog eens in geuren en kleuren van het oude vrouwtje, het vervallen huisje en wat hij nog meer gezien had. 
    Toen hij uitverteld was, leek het wel alsof er achter iedere boom een heks op de loer lag. 
    Telkens als een takje kraakte, dachten ze: Daar is ze ! Maar het waren dieren, die op pad waren. Of een vogel, die verschrikt opvloog. 
    Opeens schrokken ze zich een hoedje, want daar hoorden ze echt iemand aankomen. 
    “Vlug, achter die boom,” fluisterde Wiellie. 
    Gespannen tuurden ze het bospad af. En ja hoor……daar kwam iemand aanlopen. Je kon moeilijk zien wie het was, maar bij elke stap hoorden ze een diepe zucht. 
    “Wiellie, dat is ze ! Krikkra, het vrouwtje van het huisje,” fluisterde Jakko opgewonden 
    Wiellie keek nog eens goed.
    “Och jij, flarus. Dat is moeder Jaspers !” zei Wiellie kwaad 
    “Moeder Jaspers ?” vroeg Jakko verbaasd. 
    “Maar ken je die niet ?” vroeg Wiellie verbaasd. 
    “Maar nee,” kraste Jakko. 
    “Moeder Jaspers is een arm vrouwtje, dat in een hutje in de bossen woont. Haar man is lang geleden gestorven. Ze heeft geen kinderen. Kinderen uit Haelen mogen niet bij haar spelen. Niemand durft bij haar in de buurt te komen. Iedereen denkt dat het een heks is. Maar het is een lief, arm vrouwtje. Jammer dat de mensen zo over haar denken.” “Nou, ik vind dat ze er maar griezelig uitziet. Ze lijkt ook wel op een heks als je het mij vraagt,” zei Jakko eigenwijs. “Maar ik heb jou niets gevraagd, Jakko,” antwoordde Wiellie. “Je moest je schamen. Het beetje eten dat ze heeft, deelt ze ook nog met zieke dieren. We kunnen altijd bij haar terecht. Ook dieren, die ziek zijn, probeert ze weer beter te maken. Schaam je Jakko om zo over haar te praten. Maar ik vraag me af waar zij zo laat nog naar toe gaat. Kom mee ! We gaan haar stilletjes achterna.” 

    De kerkklok van Haelen sloeg negen uur. 
    Wiellie de Pestkop en Jakko slopen achter moeder Jaspers het erf van boer Krelis op. Ze verstopten zich vlug achter de waterput. Nieuwsgierig keken ze naar moeder Jaspers. 
    “Wat moet die nog zo laat bij boer Krelis ? Dat zou ik wel eens willen weten,” fluisterde Jakko. 
    Bello, de waakhond van boer Krelis, blafte en gromde gevaarlijk. Door dat geblaf kwam boer Krelis met een lantaarn aan de deur kijken. 
    “Bello koest ! 
    De hond bleef echter blaffen en boer Krelis kon in het donker niets zien. 
    “Bello, koest!” riep hij weer.
    Maar Bello hield niet op. Hij wilde zijn baas waarschuwen dat er iemand aankwam. Boer Krelis pakte een klomp en smeet die Bello naar zijn kop. 
    Jankend verdween het dier in zijn hok. Bello snapte er niets meer van. 
    Wilde hij zijn baasje waarschuwen, kreeg hij als dank ook nog een klomp tegen zijn kop gesmeten. 
    Krelis wilde juist de deur dicht doen, toen hij moeder Jaspers zag aankomen. 
    “Ha Jaspers. Kom je eindelijk de huur voor je huisje betalen,” bromde de boer. “Goedenavond, boer Krelis. Ik wilde even met U over mijn huisje praten. Zou het mogelijk zijn dat ik pas zaterdag de huur betaal…..?” vroeg moeder Jaspers verlegen. 
    “Wat zaterdag ! Alweer uitstel ?” schreeuwde de boer. “Je moest mij die huur gisteren al betalen. Ik krijg € 50,- van je, anders kun je vertrekken, lelijke heks. Met smoesjes moet je mij niet aankomen. Je kunt toch toveren. Tover je dan maar geld.” “Ach beste boer Krelis……” smeekte het vrouwtje. 
    “Niks ervan. Ik wil die € 50,- nu zien en daarmee baste,” was het antwoord van de boer. 
    “Toe boer Krelis, luister toch even. Ziet U deze korf met eieren? Ik heb ze twee weken gespaard. Zaterdag wil deze korf met eieren op de markt verkopen. Misschien krijg ik genoeg geld bij elkaar om de huur te betalen.” 
    “Wat zaterdag ? Praatjes, smoesjes ! Niks ervan. Ik wil nu die € 50,- anders slaap je vannacht maar in het bos op het mos,” antwoordde de boer zonder medelijden. Moeder Jaspers begon luid te snikken. 
    “Och boer Krelis, ik heb U nog nooit om iets gevraagd. Geef me toch de tijd tot zaterdag,” huilde ze. 
    “Lelijke heks verdwijn ! Morgen breng je mij die € 50,- anders…….” 
    Moeder Jaspers viel voor boer Krelis op de knieën. 
    “U bent een rijke boer. Heb toch medelijden,” riep ze wanhopig. 
    “Ga weg, zeg ik je,” riep de boer kwaad. Boer Krelis pakte moeders Jaspers bij de arm en sleurde haar van het erf af. 
    Daarbij stootte hij tegen de korf. Bijna alle eieren vielen op de grond en waren stuk. Bij de poort liet hij haar los. 
    “Durf niet zonder geld op mijn erf te komen. Ik stuur de hond op je af,” riep hij dreigend. 
    Daarop draaide de boer zich om en ging terug naar de boerderij. 
    Wiellie en Jakko zagen hoe hij woedend de deur dicht gooide. 
    Bijna alle eieren, die moeder Jaspers gespaard had, lagen op de grond. Stuk ! 
    Het oude vrouwtje sjokte huilend terug naar haar vervallen huisje in het bos. 
    Het huisje dat ze morgen zou moeten verlaten en wat dan?

    17-05-2013 om 00:00 geschreven door Sjengske


    >> Reageer (0)
    19-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk V Spoken op de boerderij
    “Oh, die gemene Krelis. Ik pik hem dadelijk zijn ogen uit,” siste Jakko kwaad. “Rustig, zwartjas,” zei Wiellie, “die krijgen wij nog wel. 
    Luister, ik blijf hier op de loer liggen. Jij gaat zoveel mogelijk dieren halen. 
    We treffen elkaar dan op het bietenveld van boer Krelis.” 
    “Wiellie, wat ben jij van plan ?” vroeg Jakko nieuwsgierig.
     “Laat dat maar aan mij over. Kom, schiet nu op.” Jakko vloog naar de open plek in het bos en Wiellie sloop naar de boerderij. 
    Achter een van de ramen brandde nog licht. Wiellie probeerde naar binnen te kijken, maar hij was iets te klein. Hij pakte daarop een emmer, zette die op de kop en ging erop staan. 
    Voor Bello hoefde hij niet bang te zijn. Die lag nog steeds in zijn hok te janken. 
    Die zou niet meer naar buiten komen. Voorzichtig gluurde Wiellie naar binnen. Krelis had de gordijnen dicht gedaan. Maar Wiellie kon door een kleine spleetje toch genoeg zien. 
    Zo zag hij hoe boer Krelis een muurkast open maakte. Daar haalde hij een kist uit tevoorschijn. Die kist was zo zwaar, dat Krelis die bijna niet kon dragen. 
    Met veel moeite droeg hij de kist naar de tafel. Met een grote sleutel maakte de boer het slot open. Hij keek eerst eens rond en maakte toen hij de kist open. 
    Die was tot aan de rand met goudstukken gevuld. 
    Krelis graaide in de goudstukken en liet de munten tussen zijn vingers glijden. 
    “Geld ! Geld ! Veel geld ! Morgen zal het nog meer zijn. Krelis je bent rijk, rijk. Heel rijk !” 
    Toen begon hij van de goudstukken torentjes te maken om ze later goed te kunnen tellen. 
    Wiellie had genoeg gezien. Vlug ging hij naar het bietenveld. Daar stonden al veel dieren te wachten. Jakko had hen al het een en ander verteld. 
    Maar toen Wiellie vertelde wat hij gezien had, kookte iedereen van woede. Alle dieren wilden meehelpen om die Krelis eens een lesje te leren. 
    Wiellie vertelde vlug zijn plan. Iedereen moest van een biet een masker maken. Daarmee zouden ze gaan spoken. Dappere Hugo zou voor kaarsjes zorgen. 
    Wiellie ging ondertussen terug nar de boerderij om te kijken wat Krelis deed. 

    Na een uurtje waren de maskers klaar. De dieren hadden allemaal goed hun best gedaan en tientallen maskers gemaakt. 
    Het ene gezicht keek nog akeliger dan het andere. In optocht gingen ze naar de boerderij van Krelis. 
    Jakko ging boven op de schoorsteen zitten en alle dieren maakten een kring rondom de boerderij.
     “Kra,” kraste Jakko. Dat was het teken dat iedereen klaar was en op zijn plaats stond. 
    Krelis zat binnen nog altijd zijn gouden munten te tellen. 
    Wiellie pakte een pootvol steentjes en gooide die tegen de ruiten. 
    -Rikketiktik- klonk het opeens luid. 
    Boer Krelis schrok zich een hoedje. “Wie is daar ?” riep hij met bevende stem. Niemand antwoordde. Krelis luisterde nog even, maar het bleef stil. 
    Toen ging hij weer verder met tellen. 
    -Rikketiktik- klonk het weer opnieuw. 
    “Wie is daar ?” riep Krelis en hij ging met zijn lantaarn aan de deur kijken. 
    Maar daar was natuurlijk niemand te zien. 
    Krelis maakte de deur weer dicht en schoof er een zware grendel voor.
    Hij vertrouwde het niet helemaal. 
    Nauwelijks was hij weer begonnen met tellen of het geheimzinnige “getik” begon opnieuw. 
    Nu nog harder dan de vorige keer. Krelis keek bang naar het raam en liep langzaam achteruit naar de open haard. 
    Boven de open haard had hij zijn jachtgeweer hangen. 
    Hij was bijna bij de haard toen de vlammen opeens -pssss- deden. 
    Krelis keek verschrikt om, maar daar was niets te zien. 
    Hij wist niet dat Jakko in het vuur had gespuugd. 
    “Krelis, we komen je halen !” kraste opeens een stem door de schoorsteen. 
    “Wie is daar ?” riep Krelis, bevend als een rietje. 
    “Krelis, we komen je halen. Ik ben het: moeder Jaspers,” klonk het weer. 
    Krelis wilde naar buiten rennen, maar buiten zag hij allemaal “brandende gezichten.” Hij wist niet dat dit Sjengske en zijn vriendjes waren. Ze hadden maskers bij zich en de kaarsjes in de maskers hadden ze aangestoken. 
    “Krelis, we komen je halen!” klonk het opnieuw door de schoorsteen. 
    De boer begon te zweten van angst en viel op zijn knieën. 
    “Genade, genade! Heb toch genade!” smeekte hij. 
    Alleen een akelige lach was het antwoord. 
    “Wat wil je van mij?” bibberde Krelis. “Geld Krelis ! Veel geld !” gilde de stem. “Maar ik ben een arme boer. Ik heb niets,” riep Krelis wanhopig. 
    “Hahahaha ! En in die kist dan? Ik wil een emmer vol met goudstukken. Schiet een beetje op !” gebood de stem door de schoorsteen. 
    Bevend pakte Krelis een emmer uit de stal en begon die te vullen met goudstukken. Toen de emmer half vol was, stopte hij. 
    “Is het zo genoeg ?” vroeg hij angstig. 
    Maar de stem zei: “Doorgaan Krelis ! Altijd maar doorgaan ! Er kan nog veel meer bij.” 
    “Ja maar….ik moet……” protesteerde de boer. 
    “Doorgaan Krelis. De emmer is nog niet vol.” 
    Krelis moest de emmer tot aan de rand vol maken. 
    “Zo Krelis en nu breng je die emmer met goudstukken eventjes naar mijn huisje. Of dacht je dat ik die alleen ging dragen ?” 
    “Wat ? Helemaal naar jouw huisje ? Midden in de nacht ?” riep de boer verschrikt. “Zeker Krelis. Daar zeg je ook nog tegen mij, dat ik altijd voor niets in mijn huisje mag blijven wonen. Of heb je liever dat ik je in een kikvors verander ?” dreigde de stem. 
    “Nee, nee, dat nooit,” zei Krelis snel. 
    Bevend en wit van schrik ging Krelis op weg met zijn zware emmer vol met goudstukken. De “brandende gezichten” gingen in een stoet achter hem aan. Ze wilden kijken of hij ook deed, wat hij beloofd had. Je kunt je wel voorstellen dat moeder Jaspers verbaasd opkeek. 
    Daar stond Krelis midden in de nacht met een emmer vol met goudstukken voor de deur. En hij beloofde ook nog dat ze altijd voor niks mocht blijven wonen. 
    Moeder Jaspers kon het maar niet geloven. 
    Lijkbleek keek Krelis nog een keer om. 
    Maar de “brandende gezichten” waren verdwenen. 
    Niet lang daarna lagen Sjengske en zijn vriendjes bij de grote eik krom van het lachen op de grond. 
    Ze hadden Krelis een mooie poets gebakken.

    19-05-2013 om 00:00 geschreven door Sjengske


    >> Reageer (0)
    23-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk VI Wiellie heeft een plan

    Voor Sjengske gingen de drie dagen langzaam voorbij.
    De dieren hadden moeder Jaspers kunnen helpen. Maar het huisje van de heks hadden ze nog steeds niet gevonden. Het was om gek van te worden.
    Iedereen wilde Sjengske zo graag helpen en nu wilde het maar niet lukken.
    De dieren kwamen met lange gezichten die derde dag weer bij elkaar.
    Dat kun je wel voorstellen.
    Telkens als iemand bij de eik aankwam, keek iedereen hem vragend aan.
    Maar telkens werd treurig met het hoofd geschud.
    Tegen half negen was iedereen bij de eik.
    Iedereen?
    Nee, alleen Jakko was er niet. Maar wacht! Daar kwam hij.
    Klapperend met zijn zwarte vleugels landde hij in de kring.
    “En? Hebben jullie het huisje van Krikkra gevonden?” riep hij uit.
    “Nee, zwartjas,” gromde Wiellie, “wat kun jij domme vragen stellen.”
    Hij keek naar Sjengske, die treurig voor zich uit zat te kijken.
    “Maar ik heb het huisje gevonden, “ grinnikte Jakko.
    “Wat? Wat zeg je daar? Waar? Hup, vertel op!” riepen de dieren door elkaar.
    “Rustig, rustig, rustig toch! Laat me toch uitpraten,” schreeuwde Jakko
    boven het kabaal uit.
    “Bij de “Lange Paad” heb ik een oud,vervallen huisjes gezien. Bij dat huisje lag een groot wortelveld. De dieren daar hebben me verteld dat daar
    Krikkra woonde.”
    “Oh,” riep Dappere Hugo, “dan zal ik daar morgen eens naar toe gaan.
    Die lelijke heks ga ik een flink pak slaag verkopen.”
    “Hihihi,” lachte Wiellie.
    “Wat ben jij weer dom aan het lachen?” riep Hugo kwaad.
    “Hihihi. Een kikvors met een puntmuts op. Dat ziet best grappig uit,”
    grinnikte Wiellie.
    “Een kikvors met een puntmuts op? Zoiets bestaat toch niet!” riep Hugo verbaasd.
    “Nog niet, maar Krikkra je betovert wel,” antwoordde Wiellie lachend.
    “Kom, kom,” suste Kobus Blaffer, “laten we nu toch geen ruzie maken. Laat ons maar nadenken hoe we die heks moeten aanpakken.”
    “Oh ja,” zei Jakko, “ik ben nog iets vergeten. Bij haar huisje stond een bordje:

                                    - HEKSENMEID GEVRAAGD –

    “Hugo, jij moet voor meisjeskleren zorgen. De vrouw van boer Krelis heeft vast en zeker een mooie pruik voor mij,” viel Wiellie hem in de rede.
    De dieren keken elkaar verbaasd aan.
    “Wiellie de Pestkop, wat ben jij weer van plan?” vroeg Reintje de Vos.
    “Nou, ik ga morgen mijn grote vriendin bezoeken,” antwoordde Wiellie droog.
    “Grote vriendin? Wie is dat nu al weer?” vroeg Jakko verbaasd.
    “Krikkra,” zei Wiellie rustig.
    “Wat? Krikkra??? Ben jij helemaal gek geworden!” riepen de dieren uit.
    “Nog niet. Krikje heeft een heksenmeid nodig. Nou, heksenmeid heb ik altijd al willen worden,” zei Wiellie.
    “Maar wat moet je met die meisjeskleren en de pruik?” vroeg Ibbeltje, die er niets van snapte.
    “Ik moet me toch als heksenmeid verkleden. Maar ik heb nu geen tijd. Ik moet bij Krelis mijn pruik afhalen. Tot morgen.
    En voordat de dieren wisten wat er gebeurd was, was Wiellie verdwenen.
    Sjengske lag krom van het lachen.
    “Hahahaha, Wiellie in meisjeskleren en wat denk je dat er bij Krelis gebeurt? Hahahaha.”
    De dieren keken elkaar eens aan. Maar niemand wist waarom Sjengske zo moest lachen. De tranen rolden over zijn wangen.
    Toen begon iedereen. Eerst Reintje de Vos, daarna Bartje Stekel.
    Een paar minuten later lag iedereen languit van het lachen.
    Maar niemand wist waarom, behalve Sjengske.

    Maar wat was die deugniet eigenlijk van plan?
    Zijn kleine, zwarte oogjes keken weer zo ondeugend in het rond.
    Af en toe lachte hij in zichzelf. Sjengske wist wat dat betekende:
    Wiellie ging weer een streek uithalen.
    Zo snel als zijn hazenpootjes hem konden dragen, ging Wiellie naar het huis van de zo geplaagde boer Krelis.
    De boer was al naar bed en Bello lag bang in zijn hok te luisteren.
    Hij durfde niet meer te blaffen.
    Krelis lag al vast te slapen. Je kon hem uren in het rond goed horen
    snurken.
    Wiellie sloop naar het slaapkamerraam. Het was een warme avond.
    Daarom had Krelis het raam open gelaten.
    Zo was het voor Wiellie een klein kunstje om binnen te komen.
    Daar lag die lelijke Krelis dan. Hij droeg een witte slaapmuts met daar allemaal kabouterfiguurtjes op. Naast hem lag zijn vrouw Tru.
    Ook zij sliep als een roos.
    Zachtjes sloop Wiellie naar een kast. Hij snuffelde in de laatjes.
    Eindelijk vond hij wat hij zocht: een schaar.
    Op zijn tenen sloop hij naar de vrouw van Krelis. Hij wilde Tru iets van de haren afknippen om daar een pruik van te maken.
    “Tru heeft van die mooie, lange haren. Daar mag ik best wel een beetje van lenen,” mompelde Wiellie in zichzelf.
    Maar Wiellie kon niet knippen. Hij stikte bijna van het lachen. Hij moest zelfs een poot in zijn mond steken om het niet uit te gieren.
    “Nee, nee,” dacht hij bij zichzelf, “daar is nu geen tijd voor.”
    Even later deed de schaar haar werk. Wiellie knipte Tru een afschuwelijk model. Nee, als kapper was hij zeker geen goeie. Die Tru moest eens weten wat Wiellie met haar mooie haren deed.
    Wiellie stopte de afgeknipte haren allemaal in een zakdoek.
    Een paar stevige knopen zorgden ervoor dat hij niets kon verliezen.
    Hij wilde naar het raam lopen, toen zijn oogjes weer ondeugend begonnen te schitteren.

    Wiellie sloop naar Krelis en stopte het schaartje voorzichtig tussen zijn
    vingers. De kleine schavuit lachte nog eens stilletjes. Vlug liep hij naar het raam en met een flinke sprong stond hij weer buiten op het erf.
    Hij legde de zakdoek met haren even op de grond om een flinke steen van het erf op te rapen.
    Op zijn tenen sloop hij naar het raam. Zijn pootje richtte goed en “– zoef- “ daar vloog de steen tegen het hoofd van Tru.
    “Au!” riep de boerin uit. Krelis vloog overeind.
    “Vrouw, wat is er?” riep hij verschrikt.
    Tru maakte het licht aan. Ze keek toevallig in de spiegel tegenover haar
    aan de muur.
    En toen zag ze haar “prachtige” kapsel.
    Ze greep naar haar hoofd en gilde het uit.
    “Vrouw, wat lig je hier als een mager speenvarken te gillen, wat…….”
    Meer kon Krelis niet meer zeggen.
    Tru had het schaartje in zijn hand gezien en Krelis een flinke mep gegeven.
    “Jij lelijke, schijnheilige, dwarsgebakken, dubbel overgehaalde hansworst van een kerel,” gilde ze uit.
    “Doe maar niet alsof je nergens van weet. Hier pak aan, die is voor jou. En die. En die!” En Tru sloeg er duchtig op los.
    De halve nacht speelden Krelis en zijn vrouw krijgertje op de boerderij.
    Maar Wiellie de Pestkop had geen zin om mee te doen.
    Hij was fluitend met de haren voor de pruik naar huis gegaan.


    23-05-2013 om 00:00 geschreven door Sjengske


    >> Reageer (0)
    28-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk VII Wiellie als heksenmeid

    Het was bijna middag. Alle bloemen waren wakker en lachten tegen het zonnetje. De vogels zongen hun mooiste liedjes en de bijen maakten vrolijke dansjes in de helder blauwe lucht.
    De kabouters floten en zongen tijdens hun werk. Iedereen was vrolijk en blij vandaag.
    Ach, wat was het heerlijk om in het bos te wonen.
    Maar ergens bij “De Lange Paad” was een stuk bos, waar nooit een zonnestraal kon binnen kijken. De bomen keken verdrietig voor zich uit en
    bloemen lieten bedroefd hun hoofdjes hangen.
    Hier hoorde je niemand zingen of fluiten. Hier was nooit iemand blij.
    Geen kind uit Haelen durfde hier te spelen. Het was er zo donker, zo akelig.
    In dit bos stond een vies, oud en vervallen huisje tussen de bomen
    verscholen.
    Voor het huisje stond een bordje. Slordig had daar iemand op geschreven:

                                             Heksenmeid gevraagd

    Ja, daar woonde de lelijkste en gemeenste heks van de hele wereld: Krikkra.
    De heks die van Sjengske een speelgoedhaas had gemaakt.
    Ze hield niet van bloemen en mooie kleuren. Ze hield niet van de zon.
    Daarom zag het bos er zo akelig uit.Hé, maar wacht eens!
    Wie loopt daar?
    Over het smalle bospad loopt een klein meisje. Zij heeft twee lange, zwarte vlechten en op haar sproetenneusje staat een kleine brilletje. Achter dat brilletje kijken twee guitige oogjes ondeugend in het rond.
    Wat zou dat meisje hier in het bos doen zo helemaal alleen?
    Daar…..daar komt het meisje bij het huisje van Krikkra aan.
    Vlug meisje! Ren weg, voordat het te laat is! Daar in dat huisje woont een lelijke toverheks.
    Oh, wat doe je nou?
    Het meisje kijkt naar het bordje en loopt naar de deur.
    Oh, als dat maar goed afloopt!
    “Klop, klop, klop.”
    Met een zwaai ging de deur open en daar stond………Krikkra!
    “Hai Krik, “riep het meisje.
    “Ik heet Krikkra, niet Krik,” snauwde de heks.
    “Zeg Krik, ik……”
    “Ik heet niet Krik maar Krikkra,” snauwde de heks opnieuw.
    “Ik heb gezien dat jij een heksenmeid nodig hebt,” babbelde het meisje
    vrolijk verder. “Bof jij even. Dat heb ik altijd al willen worden. Een daarom heb ik tegen mezelf gezegd: Wielliemientje, hier moet je wezen.”
    “Brutale vlerk. Weet je wel tegen wie je spreekt?” schreeuwde de heks, die steeds nijdiger werd.
    “Ja, tegen Krikkra, de beroemde toverheks,” antwoordde het meisje.
    Door die vleiende woorden was de woede bij Krikkra direct verdwenen.
    “Zo is het beter. Ik zie dat je nog veel moet leren. Maar kom binnen,”
    gromde de heks.
    Zo stapte Wiellie de Pestkop het vervallen huisje van Krikkra binnen.
    Op de tafel stonden tientallen potjes en flesjes met allerlei dampende en stinkende toverdrankjes.
    In de hoek stond nog een tafel met allerlei bladeren en daarnaast een grote kast met kruidenpotjes.
    “Zo meisje,” begon de heks.
    “Zo heet ik niet Krik. Ik heet –Wielliemientje-,” onderbrak Wiellie haar.
    “Zeg toch niet altijd –Krik- tegen mij,” schreeuwde de heks.
    “Is goed Krik…..kra,” plaagde Wiellie weer.
    “Grr,”gromde heks, “ik ga pap maken. Ga jij maar alvast buiten hout hakken voor de oven.”
    “Goed’” antwoordde Wiellie de Pestkop en hij ging fluitend naar buiten.
    Krikkra pakte een schort, maar daar was Wiellie al terug.
    “Wat? Ben je nu al klaar?” riep Krikkra verbaasd.
    “Nee, maar ik weet niet hoe je hout moet hakken en de bijl is zo zwaar,” zeurde Wiellie.
    “Ach wat! Jij kunt ook niets. Moet ik nog alles zelf doen,” mopperde de heks.
    “Hier, pak die pollepel. Dan ga jij pap maken en ik ga hout hakken.”
    Krikkra zette haar hoed af. Ze stroopte haar mouwen op en ging naar
    buiten.
    Ze pakte de bijl en wilde juiste de eerste blok hout in stukken slaan toen Wiellie naar buiten kwam.
    “Krikkra, waar moet ik de pap in klaar maken?”
    “In die grote zwarte ketel. De gebraden kikkerbilletjes gooi je er maar uit,” gromde heks.
    Wiellie ging naar binnen.
    Krikkra pakte haar bijl, maar daar stond Wiellie weer naast haar.
    “Krikkra, waar staat die ketel?”
    “Die ligt in de doos met brandnetels,” beet de heks hem toe.
    Wiellie ging weer naar binnen en Krikkra pakte opnieuw haar bijl.
    Maar daar stond Wiellie alweer naast haar.
    “Krikkra, hoe moet je pap maken?”
    “Duizend heksenbezems nog aan toe. Kun jij nou helemaal niets?”
    mopperde de heks.
    “Je pakt een emmer regenwater en het regenwater doe je in de ketel.
    Dan kook je dat op het vuur.”
    Woedend pakte Krikkra haar bijl, maar niet voor lang, want daar stond Wiellie met een nieuwe vraag.
    “Krikkra, waar liggen de papbladeren?”
    “Verdraaid nog aan toe. Tussen de kippeneieren natuurlijk,” snauwde de heks.
    “Bedankt, lieve Krikkra,” grinnikte Wiellie.
    Met een harde knal vloog de bijl in een blok hout.
    “Krikkra, hoe moet je het vuur aanmaken?”
    “Wat? Ben je alweer hier?” siste de heks. “Met vuurstenen natuurlijk en maak dat je weg komt!
    Maar lang kon ze niet werken of….
    “Krikkra, hoe kun je zien dat de pap klaar is?”
    “Als die bijna overkookt,” schreeuwde de heks woedend.
    Als een gek begon ze op de houtblokken te slaan. De spaanders vlogen in het rond.
    Krikkra kookte bijna van woede en Wiellie moest maar goed uitkijken.
    Maar de kleine plaaggeest vond het nog niet genoeg.
    “Krikkra, de pap is klaar. Waar moet ik die in doen?”
    Krikkra gooide de bijl woest tegen een boom. Ze stampte op de grond.
    “Doe die voor mijn part in mijn hoed. Maar kom niet iedere keer met zulke stomme vragen!”
    “In de hoed? Nou goed, als je dat wilt,” zei Wiellie ondeugend.
    En hij deed wat Krikkra hem gezegd had.
    De heks ging ondertussen verder met hout hakken.
    Even later riep Wiellie: “Krikkra, het eten is klaar.”
    Niet lang daarna kwam Krikkra binnen stormen.
    Ze stroopte haar mouwen af, pakte haar hoed en zette die op……….maar toen dreef de pap al in de haren. Dikke klonters vielen op haar schouders. Krikkra wreef de pap uit haar ogen.
    “Stomme trut! Wat heb je met die pap gedaan? Toch niet in mijn hoed!
    Oh, wat zie ik uit!” jammerde heks.
    “Ja maar, ik moest de pap toch in je hoed doen,” antwoordde Wiellie
    onschuldig.
    “Vooruit! Voor straf ga je vanavond vroeg naar bed. En zonder eten.”
    Krikkra liep naar een kast. Daar haalde ze een oude, versleten deken uit tevoorschijn.
    “Onder de trap is je slaapplaats. Daar moet nog ergens een kussen liggen.
    Je moet het zelf maar vullen met wat stro,” zei de heks kortaf.
    Wiellie pakte de deken en ging eens onder de trap kijken.
    Op de houten vloer lag dik het stof. Er hingen tientallen spinnenwebben.
    Het was er ontzettend vies en vuil. Je kon zien dat Krikkra nooit poetste en alles maar smerig liet liggen.
    Wiellie maakte zijn slaapplaats in orde. Toen ging hij op de harde vloer
    liggen en trok de deken tot aan zijn kin.
    Zijn ondeugende oogjes loerden naar Krikkra.
    Hij was nu bij Krikkra, maar het was gevaarlijk wat hij deed.
    Stel je voor dat zij zou ontdekken dat haar heksenmeid Wiellie de Pestkop was?
    Nee, hij hoopte dat hij vlug het toverdrankje zou vinden.
    Het toverdrankje dat van Sjengske weer een echte haas moest maken.
    Krikkra stond bij haar kruidentafel. Ze sneed met een mesje paardenbloemen in stukjes.
    Die maalde ze dan en stopte het paardenbloempoeder in een geel potje.
    “Verdraaid, dat was ik bijna vergeten,” mompelde ze ineens. “Daar schiet me iets te binnen. Er is deze week een heksenvergadering. Ik moet de
    andere heksen nog waarschuwen.”
    Ze wilde haar glazen bol pakken, maar toen zag ze Wielliemientje liggen.
    “Och ja, dat is waar ook. De heksenmeid. Die was ik vergeten.
    Die mag daar niets van weten. Wacht, ik zal haar slaappoeder geven.
    Dan hoort ze niet wat ik de andere heksen te vertellen heb,” bromde ze.
    Wat een geluk dat Krikkra soms hardop in zichzelf sprak.
    Dat doen mensen, die helemaal alleen wonen, wel vaker.
    Zo had Wiellie dus gehoord wat die lelijke heks van plan was.
    Hij deed maar net alsof hij al sliep.
    “Joehoe, Wielliemientje! Lief Meisje! Word eens wakker. Ik heb een lekker glaasje water voor jou.”
    Wiellie wreef zijn ogen uit. Was dat Krikkra, die dat met zo’n honingzoet stemmetje zei?
    Ja hoor. Vlak naast zijn bed stond Krikkra. Haar groen ogen keken gemeen.
    Bah, wat lachte ze vals.
    “Kom grote meid. Drink maar,” zei ze lief.
    Wiellie pakte het glas. Opeens keek hij naar de deur.
    “Krikkra, ik geloof dat daar iemand aan de deur is.”
    “Wat?” riep de heks verschrikt.
    Ze vloog op en maakte met een ruk de deur open.
    Haar groene kattenogen loerden in de donkere nacht.
    Maar daar was natuurlijk niemand te zien. Het was een list van Wiellie de Pestkop.
    Toen Krikka bij de deur was, had hij vlug het glas leeggeschud.
    Nu deed die schavuit net alsof hij sliep.
    “Nee, daar was niemand. Je z……..Aha, ik zie het al. Ze slaapt.
    Nu kan ik tenminste ongestoord de Heksenkring oproepen,” grinnikte de heks.
    Ze pakte de glazen bol en zette die op tafel.
    “Glazen bol, oh glazen bol, laat mij al de heksen zien.,” fluisterde ze.
    Toen wachtte ze even.
    De bol werd blauw en groen en daarna allerlei andere kleuren.
    Het leek wel een toverbal. Maar toen kwamen opeens de gezichten van twaalf heksen tevoorschijn.
    De ene heks keek nog lelijker en gemener dan de ander.
    “Ha vriendinnen. Morgen, vrijdag om 12 uur is er een vergadering van de Heksenkring.
    Oh ja, nog iets. Ik heb gehoord dat de oude tovenaar Kasper weer in zijn huisje achter de zeven bergen is. Ben voorzichtig. Hij mag niets weten, anders pakt hij al onze tovermacht af. Tot morgen bij de zwarte paddenstoelen.”
    Alle heksen lachten gemeen en plotseling was de glazenbol weer normaal en kon je niemand meer zien.
    Wiellie kroop dieper onder deken. Hij had alles gehoord en gezien.
    Als Krikkra naar die vergadering was, zou hij overal rond kunnen neuzen.
    Hopelijk zou hij het tovermiddel vlug vinden, want hij wilde hier zo snel mogelijk weg.

    28-05-2013 om 00:00 geschreven door Sjengske


    >> Reageer (0)
    31-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk VIII De heksen komen

    Het was een zonnige vrijdagmiddag. Jongens voetbalden op het grasveld naast de Grote Kampweg en wat verderop hadden kinderen tentjes gebouwd.
    Ze waren heerlijk aan het spelen. Daarom zagen ze de donkere wolken niet.
    De donkere wolken, die daar boven de Napoleonsweg kwamen aandrijven.
    Het zonnetje verborg zich snel achter een wit wolkje. De vogels kwetterden onrustig en een konijn rende vlug naar zijn hol.
    De vissen verstopten zich op een stil plekje tussen het donkere riet op de bodem van de beek.
    Alleen de kinderen hadden niets in de gaten. Ze hadden de donkere wolken niet gezien. De donkere wolken, die de heksen naar de vergadering brachten.
    Voorop dreef een dikke, zwarte wolk. Daarop zat Mozamboetre, een
    afschuwelijke heks.
    Zij was de baas van de heksen en daarom werd zij de “Moeder van de Heksen” genoemd.
    Daar achter kwamen nog elf kleinere wolken met de andere heksen.
    Ze waren op weg naar de Heksenkring. De grote vergadering van de heksen in het bos van Krikkra.
    “Wacht,” riep Mozamboetre, “ik zal die kinderen eens flink laten schrikken.”
    Ze knipte met haar vingers en opeens hoorde je een harde donderslag.
    De kleine kinderen werden bang en begonnen te huilen.
    “Hihihi, wacht, ik zal ze ook nog eens flink nat laten worden.”
    Zij knipte weer met haar vingers.
    Toen begon het verschrikkelijk hard te regenen en te waaien.
    Moeders kwamen naar buiten gerend. Bang keken ze naar de donkere wolken.
    Snel pakten ze hun huilende kinderen en renden naar binnen.
    De heksen schaterden het uit. Weer knipte Mozamboetre met haar vingers.
    Het bliksemde en donderde met geweldig harde slagen.
    Bomen waaiden om en dakpannen vlogen in het rond.
    De mensen zaten bang in hun huizen te wachten tot het noodweer voorbij was.
    Ja, zo gemeen zijn die heksen. Ze doen niets liever dan mensen en dieren plagen.
    Nu waren ze op weg naar de Heksenkring om nog meer lelijke streken te bedenken.

    Wiellie en Krikkra waren de hele morgen ijverig bezig geweest.
    Eerst hadden ze bessen ingemaakt. Daarna ook nog brandnetels geplukt.
    Daar maakte Krikkra altijd soep van.
    Toen Wiellie de donkere wolken zag aankomen, dacht hij dat er onweer in de lucht zat.
    Maar Krikkra lachte gemeen. Zij wist dat het de heksen waren.
    Ze begon een plannetje te bedenken, want Wielliemientje kon natuurlijk niet mee naar de heksenvergadering.
    En de heksenmeid alleen thuis laten, durfde ze ook niet.
    “Kom, gaan we naar huis, anders kom ik nog te laat,” mompelde Krikkra.
    “Te laat? Waarvoor?” vroeg Wiellie nieuwsgierig.
    “Voor het eten natuurlijk.” antwoordde de heks haastig.
    Oei, daar had ze zich bijna verraden.
    Over een smal bospad gingen ze terug naar het oude, vervallen huisje.
    Het was kort na de middag toen ze met hun zware korven aankwamen.
    Wiellie had de zwaarste korf moeten dragen.
    “Zo meisje,” zei Krikkra toen ze binnen waren, “je hebt vandaag goed gewerkt.
    Kijk maar eens in de kelder. Daar staat nog een lekker hapje voor jou.”
    Wiellie maakte de kelderdeur open. Maar hij kon niets zien.
    In de kelder was het pikkedonker.
    “Ik zie niets,” zei Wiellie.
    “Je kijkt niet goed. Verder door,” antwoordde Krikkra ongeduldig.
    Wiellie zette voorzichtig een stap in de akelige kelder.
    “Ik zie niets. Het is zo donker,” zei hij tegen Krikkra.
    “Een beetje verder,” antwoordde de heks.
    Wiellie ging een paar passen verder de kelder in.
    Daar had Krikkra op gewacht. Als een kat sprong ze naar Wielliemientje toe en duwde haar de kelder in. Snel deed ze de kelderdeur dicht en toen de deur op slot.
    “Ziezo, opgeruimd staat netjes,” krijste ze.
    “Kan ik tenminste rustig naar de vergadering gaan.
    Ze pakte haar bezem en –hoei-………..Krikkra was op weg naar de Heksenkring.

    Wiellie krabbelde in de kelder overeind. Hij had zich gelukkig niet bezeerd.
    Hij kon alleen geen poot voor zijn ogen zien, zo donker was het.
    Wiellie zocht tastend rond. Waar was hij ergens?
    Bah! Wat was dat? Een spinnenweb!
    -Rinkel-de-kinkel- Oh jee, daar had hij ook nog een glazen potje omgestoten.
    Net goed. Had die lelijke heks hem maar niet moeten opsluiten .
    Voetje voor voetje ging Wiellie verder. Een trap! Voorzichtig ging hij naar beneden. Bah, overal van die vieze spinnenwebben.
    Als hier maar geen ratten of muizen zaten.
    Daar! Wat was dat? Een knop! Misschien een deurtje.
    Wiellie trok eraan en “-tjoep-” een luikje ging open.
    Er kwam wat meer licht binnen.
    Zo kon Wiellie zien dat de kelder vol stond met potjes en flesjes.
    Zou hij door dat luikje naar buiten kunnen?
    Nee, daar was het luikje t e klein voor. Het was een luchtkoker.
    Als je naar boven keek, kon je de lucht zien. Verder niets dan stenen.
    Nou, niks aan te doen. Ontsnappen ging niet.
    Dan moest hij maar hier blijven.
    Wiellie ging op de onderste tree van de trap zitten.
    Wat zou er allemaal in die potjes en flesjes zitten?
    Misschien toverdrankjes? Of pillen waar je sterk als een olifant van werd?
    Of onzichtbaar! Dan kon hij steken uithalen.
    Wiellie keek wat op de potjes geschreven stond.
    Van dat kriebelhandschrift van Krikkra was bijna niets te lezen.
    Het leek wel of een klein kind dat geschreven had.Nee, daar had hij ook niets aan.
    Jammer, het had anders best leuk kunnen worden.
    Maar Wiellie! Daar dat flesje met die rode pilletjes. Dat moet je toch kunnen lezen!
    - Hop – Daar had hij het flesje te pakken.
    Werkelijk, dat was beter geschreven. Het was moeilijk te begrijpen wat er op stond.
    Maar Wiellie was gelukkig slim genoeg om het te begrijpen.
    Als Sjengske een pilletje slikte, was hij twaalf uur lang weer een echte haas en niet van speelgoed.
    Oh, kon hij Sjengske nu maar dat flesje geven.
    Maar hij zat jammer genoeg opgesloten.
    Vlug verstopte Wiellie het flesje onder zijn jurk.
    Krikkra zou toch niet merken dat er een flesje weg was?
    Wiellie ging weer op de trap zitten. Hij was erg moe.
    Krikkra had hem de zwaarste korf laten sjouwen.
    Langzaam vielen zijn oogjes dicht.
    Het duurde niet lang of Wiellie was in dromenland.

    Hoelang hij geslapen had, wist hij niet. Maar hij was ergens wakker van geworden.
    Een vreemd geluid. Wiellie spitste zijn oortjes.
    Daar….daar was het weer.
    -Krkrkr……krkrkrkr…….krkrkrkr……-
    Het geluid kwam uit de luchtkoker.
    Voorzichtig stak Wiellie zijn hoofd door het luikje in de muur.
    Boven op de rand van de luchtkoker zat een zwarte vogel.
    “Joehoe, zwartjas,” schreeuwde Wiellie naar boven.
    De vogel viel bijna van schrik naar beneden. Maar gelukkig kon hij zich nog vast houden.
    Twee zwarte ogen keken omlaag. Het was Jakko!!
    “Wiellie, kereltje, wat laat jij me schrikken. Wat doe je daar?” vroeg Jakko verbaasd.
    “Ik ben verstoppertje aan het spelen met Krikkra,” antwoordde Wiellie.
    “Zeg Jakko,” ging hij verder, “heb jij een touw of een stuk draad?
    Ik heb een potje met toverpillen. Als Sjengske een pil neemt, is hij twaalf uur lang weer een echte haas. Jij laat een touw naar beneden zakken. Dan maak ik daar dat potje aan vast.
    Je moet het naar Sjengske brengen. Ik heb er voor Sjengske ook nog een briefje bij gedaan,” ratelde Wiellie verder.
    “Rustig Wiellie,” onderbrak Jakko hem. “Jij bent ook een grapjas, zeg.
    Dacht jij dat ik met een touw om mijn nek rondvloog?” vroeg Jakko spottend.
    “Met zo’n galgenvogel als jij weet je maar nooit. Maar schiet op.
    Haal vlug een touw. Krikkra kan elk ogenblik terugkomen,” spoorde Wiellie hem aan.
    “Ik ben al weg,” kraste Jakko en –tjoep- daar ging hij de lucht in op zoek naar een touw.

    Na een paar minuten was Jakko al weer terug met een stuk waslijn.
    Hij liet de waslijn vlug naar beneden zakken.
    Wiellie maakte snel het potje vast.
    “Zeg Jakko, waar heb je zo snel die waslijn vandaan gehaald?” vroeg Wiellie verbaasd.
    “Oh, die heb ik bij meester Stokbroeckx gepikt,” grinnikte Jakko.
    “Hihhihi,” lachte Wiellie, “die wil ik morgen wel eens de was zien ophangen.”
    “Wiellie, wanneer kom je terug naar het bos?” vroeg Jakko bezorgd.
    “We dachten al dat Krikkra je betoverd had.”
    “Nee, dat niet. Maar klets niet zoveel. Maak dat je wegkomt.
    Krikkra is naar een vergadering. Ze kan elk ogenblik terugkomen.
    Doe Sjengske en de andere dieren maar de groeten. Ik kom later wel,” antwoordde Wiellie ongeduldig.
    “Zal ik zeggen. Nou Wiellie de PestHEKS, tot kijk,” groette Jakko hem.
    “Pas maar op zwartjas of ik verander je in een vleermuis,” riep Wiellie hem nog na.
    Wiellie hoorde Jakko nog lachen. Toen werd het weer stil.

    31-05-2013 om 00:00 geschreven door Sjengske


    >> Reageer (0)
    04-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoofdstuk IX: Gevangen

    Het was middag. Maar in het donkere bos van Krikkra kon je dat niet
    merken. Het leek wel avond.
    Het bos was dicht gegroeid met bomen en struiken. In het midden was een open plek.
    Daar stonden, voor iedereen verborgen, dertien grote, zwarte paddenstoelen: De Heksenkring.
    Een kampvuurtje en duizenden gloeiwormpjes zorgden voor genoeg licht.
    Niet te veel natuurlijk, want daar hielden de heksen niet van.
    Uit het hele land waren ze hier naar toe gekomen.
    De grootste paddenstoel was voor Mozamboetre, de Moeder van de Heksen.
    De heksen droegen hoge, zwarte punthoeden. Het licht van het kampvuur zorgde ervoor dat ze vreselijk uitzagen. Om bang van te worden.
    Opeens stond Mozamboetre op. Alle heksen hielden direct op met praten.
    “Zo lieve vriendinnen. Fijn jullie weer allemaal te zien. Het is nu al weer een jaar geleden dat we de laatste keer bij elkaar waren. Nu wil ik wel eens graag weten wat jullie in die tijd zoal hebben uitgespookt.”
    Een voor een vertelden de heksen hun verhaal. Het ene verhaal was nog gemener dan het andere.
    De heksen schaterden het telkens uit. Ze vonden het geweldig.
    Als laatste was Krikkra aan de beurt. Ze zat naast Mozamboetre, maar op een kleinere paddenstoel.
    “Zo Krikkra, we zijn erg benieuwd. Wat heb jij uitgespookt?”
    De heksen grinnikten. De zwarte heks Boeroena gaf Mozamboetre een knipoogje. Wat zou dat betekenen?
    “Ja,” zei Krikkra, “ik heb jonge vogeltjes uit hun nestjes gegooid en veel mensen laten schrikken…………53 dieren betoverd….en…..oh ja, ik heb ook een nieuwe heksenmeid!”
    Even was het stil.
    Toen vloog Mozamboetre overeind. Haar ogen schoten vuur.
    Woedend schreeuwde ze tegen Krikkra: “Ze heeft een nieuwe heksenmeid!
    Ze heeft een nieuwe heksenmeid! Krikkra, je begint oud te worden.
    Is dat alles wat je hebt gedaan? En dan die heksenmeid, weet je wel wie dat is?”
    “Ja, Wielliemientje,” antwoordde Krikkra geschrokken.
    “Ach wat, Wielliemientje! Wiellie de Pestkop zul je bedoelen. Sufferd!” riep Mozamboetre kwaad.
    “Wat? Wiellie de Pestkop?”
    Krikkra werd helemaal bleek.
    “Mmmm, dat kan toch niet. Dat is onmogelijk! “stotterde ze.
    “Jawel! Hij is je te slim af geweest. Een haas slimmer dan een heks.
    Bah, wat een schande,” krijste Mozamboetre.
    De heksen begonnen allemaal te joelen.
    Mozamboetre stak haar hand op. Onmiddellijk was het muisstil.
    “Waar is je heksenmeid nu?” vroeg Mozamboetre met ingehouden woede.
    “Opgesloten in de kelder. Die kan niet ontsnappen,” antwoordde Krikkra.
    “Ja, bij de tovermiddelen, stommerik!” schreeuwde Mozamboetre.
    “Oh jee, dat ben ik helemaal vergeten,” antwoordde Krikkra geschrokken.
    “Maar wacht, ik zal Wiellie direct halen. Ik heb de kelderdeur op slot
    gedaan.”
    Krikkra sprong op haar bezem en – hoei - ……..
    Daar vloog ze vloekend en tierend en schreeuwend van woede naar huis.
    Hoe had ze zo dom kunnen zijn?
    De heksen lachten gemeen. Ze gooiden van plezier toverballen in het vuur, die gaven harde knallen en zorgden voor veel rook en allerlei kleuren.
    Met een bonzend hart vloog Krikkra terug
    In een wip was ze op haar snelle bezem thuis.
    Maar wat was dat?
    De voordeur van haar huisje stond open.
    Die had ze toch dicht gemaakt. Verdraaid, die Wiellie zou toch niet ontsnapt zijn? Krikkra rende vlug naar binnen.
    “Duizend gebakken uilenballen nog aan toe,” tierde ze.
    De kelderdeur stond open en de kelder was leeg.
    Wiellie de Pestkop was ontsnapt!
    “Oh, wat zal Mozamboetre kwaad zijn. Wat zullen de andere heksen mij uitlachen,” dacht Krikkra vol schrik.
    Krikkra doorzocht nog het hele huis. Maar geen spoor van Wiellie.
    Langzaam klom ze weer op haar bezem. Ze durfde bijna niet terug te gaan.
    Maar het moest, het moest……

    Ondertussen was Jakko met het potje bij Sjengske aangekomen.
    Sjengske stond al met zijn vriendjes te wachten. Ze hadden gehoord dat Jakko van Wiellie een potje met toverpillen had gekregen.
    Vlug haalden ze de waslijn van het potje. De dop eraf en daar zagen ze tientallen rode pilletjes.
    De dieren keken elkaar met grote ogen aan.
    “Als je 1 pilletje neemt, is de betovering twaalf uur lang verbroken heeft Wiellie mij verteld,” zei Jakko
    “Morgenvroeg voordat de betovering weer werkt, moet je er eens een
    proberen,” fluisterde Bartje Stekel.
    “Kijk, hier zit nog een briefje,” zei Hugo.
    “Vlug maak open en lees voor wat er staat,” riep Kobus Blaffer ongeduldig.
    Dappere Hugo maakte vlug het briefje open en las voor:

    Beste Sjengske,
    Krik en de heksen zijn heel gevaarlijk.
    Ze zijn niet veel goeds van plan.
    Ik heb gehoord dat ze bang zijn voor tovenaar Kasper.
    Ga naar hem toe. Hij kan van jou weer een echte haas maken.
    Zorg dat je daar bent voordat de pillen op zijn.
    Je hoeft niet op mij te wachten.
    Ik kom later wel.

    Groetjes Wiellie de Pestkop en een kusje van Krikkra.

    Nou, dat kusje mag ze wel houden, hoor,” zei Sjengske en hij trok daarbij een vies gezicht.
    “Sjengske dan moet je morgen direct op weg naar tovenaar Kasper, “
    zei de wijze uil Boeda.
    “Ik heb gehoord dat hij in het land achter de zeven bergen woont.
    Maar waar dat precies is, weet ik ook niet.
    Om bij die zeven bergen te komen, moet je in oostelijke richting gaan en zeker een paar dagen reizen.
    De heksen zullen alles doen om je tegen te houden.”
    “Ja,” zei Kobus Blaffer, “Boeda heeft gelijk. Ik zal met je meegaan.
    Alleen is veel te gevaarlijk.”
    “Goed,” riep Bartje Stekel, “dan wachten wij op Wiellie de Pestkop”.
    De dieren bleven nog een hele tijd babbelen.
    Maar ze hadden niet gezien dat achter een struik iemand alles had
    afgeluisterd: De Zwarte Kabouter.

    klik op de linkerpijl om naar het volgende hoofdstuk te gaan

    04-06-2013 om 00:00 geschreven door Sjengske


    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 10/06-16/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !



    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!