Het Sint-Jacobsgasthuis stond op de hoek van de Sint-Jacobsstraat en de Hoogstraat (nrs 67-69), in de buurt van de Brusselpoort. Het werd gesticht in de dertiende eeuw en was bestemd voor de pelgrims of bedevaarders die naar Sint-Jacob of Santiago de Compostela trokken in Galicië, in het gasthuis kregen ze wat te eten en konden ze er ook overnachten alvorens te vertrekken. Foto : Sint-Jacobsgasthuis in 1530 met rechts een gedeelte van de nieuwe Brusselpoort.
Ook boetelingen dienden soms voor hun straf die weg af te leggen, want te Mechelen legden de Vierschaar en de ambachtskamers bedevaarten op als bestraffing, hoe zwaarder de misdaad hoe verder de reis. Later werd gestopt met het aanbieden van overnachtingen en werden de pelgrims nog alleen financieel geholpen, ze kregen dan vijf stuivers om in een andere afspanning te gaan slapen. In 1507 verbleven er de Zwartzusters. Rond 1572 was er de plundering van de Spaanschen, alle zilverwerk, kapelgewaden en een deel van het beddegoed van het Godshuis werd gestolen. Het complex, dat reeds voor een groot deel afgebroken was, werd bijna volledig neergeslagen in 1848 en opgebouwd als een burgerwoning. Let op de foto, in de achtergrond zie je de Sint- Romboutstoren.
De Broederschap, waarvan sprake in 1313, hield er wel speciale regeltjes op na. Zo was er de regel dat als één van hen op bedevaart trok de anderen hem moesten vergezellen tot aan de Ziekelieden anders kregen ze een boete van 8 deniers(= Franse zilveren muntjes, aangemunt sinds halverwege de 8e eeuw en, met een verlaagd edelmetaalgehalte, gehandhaafd tot de Franse Revolutie.) Het was daarmee evenwel nog niet gedaan, want als de bedevaarders terugkwamen van hun pelgrimstocht moesten ze op dezelfde plaats opgewacht worden, en daarop plechtig naar hun parochiekerk geleid alvorens ze naar huis konden. Werd één van de broeders ziek, dan kreeg hij 8 deniers daags wat gelijkstond met de waarde van een werkmansloon. Andere pelgrims, als ze door Mechelen reisden, mochten één nacht in het Godshuis verblijven.

|