Mijn Kees-oom is een timmerman, Daar is geen knapper op de werf; Hij maakt in huis en op het erf Al wat-je zien of denken kan; Zijn hand is ruw, en grof zijn stem, Maar 'k ben daarom niet bang voor hem.
Hij kneep me lestmaal in mijn oor En zei: 'Nu, als ge vlijtig leert, Uw Vader en uw Moeder eert, Dan krijgt ge er wat op Kerstijd voor!' En tintelde ook mijn oor er van, Toch keek ik Kees-oom vriendlijk ân.
En denk 'reis wat hij heeft gebragt?.... Een nieuw paar klompjes, puik en net, Met zilvren neusjes afgezet, Gevoerd met witte schapenvacht.... En binnen in daar lag een brief, Waar op stond: 'Voor mijn Neefje-lief!'
En Moeder zei me, met een' lach: Nu ziet ge maar, mijn beste maat! Hoe of het zoete kindren gaat; 'k Hoop, dat je nu zoo blijven mag! En 'k gaf mijn Moeder-lief een' zoen En zei: dat ik mijn best zou doen!
J.P. Heije
15-10-2015
Paddestoelen
Paddestoelen
Dag paddestoelen mannetjes, Mevrouwtjes en meneertjes! Wat sta je grappig in het rond; Ik wed, je komt pas uit de grond In vers gestreken kleertjes!
Maar als ik straks naar huis toe ga, Dan krijg je vlugge voetjes; Dan dans je in het rond, dan dans je maar, dan knik je lachend naar mekaar en schudt je rooie hoedjes!
12-10-2015
Op de grote stille heide
Op de grote stille heide
Op de grote stille heide Dwaalt de herder eenzaam rond, Wijl de witgewolde kudde Trouw bewaakt wordt door de hond, En, al dwalend ginds en her, Denkt de herder:"Och, hoe ver, Hoe ver is mijn heide! Hoe ver is mijn heide, mijn heide!"
Op de grote stille heide Bloeien bloempjes lief en teer, Pralend in de zonnestralen, Als een bloemhof heinde en veer, En tevreen met karig loon, Roept de herder:"O, hoe schoon, Hoe schoon is mijn heide, Hoe schoon is mijn heide, mijn heide!"
Op de grote stille heide Rust het al bij maneschijn, Als de schaapjes en de bloemen Vredig ingesluimerd zijn, En, terugziende op zijn pad, Juicht de herder:"Welk een schat! Hoe rijk is mijn heide, Hoe rijk is mijn heide, mijn heide!"
11-10-2015
Advocaatje ging op reis
Advocaatje ging op reis
Advocaatje ging op reis, tiereliereliere. Advocaatje ging op reis, tierelierelom.
Met zijn hoedje op zijn arm, tiereliereliere. Met zijn hoedje op zijn arm, tierelierelom.
Bij een herberg bleef hij staan, tiereliereliere. Bij een herberg bleef hij staan, tierelierelom.
Stokvis kreeg hij bij 't ontbijt, tiereliereliere. Stokvis kreeg hij bij 't ontbijt, tierelierelom.
't Graatje schoot hem in zijn keel, tiereliereliere. 't Graatje schoot hem in zijn keel, tierelierelom.
Dokter werd er bij gehaald, tiereliereliere. Dokter werd er bij gehaald, tierelierelom.
Maar de dokter was te laat, tiereliereliere. Maar de dokter was te laat, tierelierelom.
Zo ging 't advocaatje dood, tiereliereliere. Zo ging 't advocaatje dood, tierelierelom.
't Gras dat groeit nu op zijn buik, tiereliereliere. 't Gras dat groeit nu op zijn buik, tierelierelom.
Zing nog eenmaal tot besluit, tiereliereliere. Zing nog eenmaal tot besluit, tierelierelom.
10-10-2015
Luilekkerland
Luilekkerland
Kom, wie wil er met ons trekken Naar het zoet Luilekkerland? Dáar is 't land der lekkerbekken, Waarnaar menig watertandt. Kijk, die daar eens heen mocht komen, Kan goedkoop recht vroolijk zijn: Melk en honing vloeit in stroomen, Uit de rotsen tapt men wijn.
0, wat daar niet valt te kluiven! Daar is kost voor ieders mond; Eenden, ganzen, kippen, duiven Vliegen er gebraden rond; Rolpens, worst, in dikke plakken, Hebt ge zoo voor 't grijpen maar; Lekk're visch, gestoofd, gebakken, Staat voor iedereen er klaar.
Chinaasappelen en oranjes Groeien er aan heg en struik; Vijgen, druiven en kastanjes Zijn voor iedereens gebruik. Och, je hoeft je niet te bukken, Appels, van het stuk een pond, Vallen, eer je ze kunt plukken, Je zoo, plof! maar in den mond.
Pannekoeken, zwart van krenten, Zijn de steenen van de straat; Flensjes, taartjes, appelpenten Vindt ge, waar ge gaat of staat; Ulevellen, chocolaadjes Reegnen zoo maar op je neer; 0, zóó'n leven, 'k zeg je, maatjes! Vindt je nergens, nergens meer.
Ja, 't is daar een heerlijk leven, Net een leven naar me keus; Maar, wilt ge u er heen begeven, Vriendjes, stoot dan niet je neus; Want, zooals ik meen te weten, Moet vóor 't land een brijberg staan, En daar eerst door henen te eten, Zal niet zoo heel maklijk gaan.
08-10-2015
Kleppermars
Kleppermars
Hoor je wel mijn kleppers gaan? 'k Heb 't toch geleerd, 'k Kreeg 't bijna niet gedaan, Al maar geprobeerd; Klepperde, klepperde klep klep klep, Klepperde, klepperde klep klep klep, 'k Ben zo blij dat ik, 'k ben zo blij dat ik, 'k Ben zo blij, dat ik ze he-eb. Klepperde, klepperde klep klep klep, Klepperde, klepperde klep klep klep, 'k Ben zo blij dat ik, 'k ben zo blij dat ik, 'k Ben zo blij, dat ik ze heb.
Moeder vindt het toch zo'n kruis 't Maakt zoveel kabaal; Al dat leven hier in huis, 't Is heus een schandaal. Klepperde, klepperde klep klep klep, Klepperde, klepperde klep klep klep, 'k Ben zo blij dat ik, 'k ben zo blij dat ik, 'k Ben zo blij, dat ik ze he-eb. Klepperde, klepperde klep klep klep, Klepperde, klepperde klep klep klep, 'k Ben zo blij dat ik, 'k ben zo blij dat ik, 'k Ben zo blij, dat ik ze heb.
Daarom ga ik maar op straat Met mijn vriendje Piet, Heerlijk, klepp'ren op de maat, Geen heeft dan verdriet. Klepperde, klepperde klep klep klep, Klepperde, klepperde klep klep klep, 'k Ben zo blij dat ik, 'k ben zo blij dat ik, 'k Ben zo blij, dat ik ze he-eb. Klepperde, klepperde klep klep klep, Klepperde, klepperde klep klep klep, 'k Ben zo blij dat ik, 'k ben zo blij dat ik, 'k Ben zo blij, dat ik ze heb.
07-10-2015
Regendropje
Regendropje
Regendropje hoor eens wat Was de takjes en het blad Was de takjes van de bomen Dat er spoedig kersjes komen Lekkere kersjes fris en rond Die me smelten in de mond
Regendropje hoor eens wat Maak mijn kopje ook maar nat 'k Wed dat moeder straks zal zeggen Als ze mij in bed wil leggen En ik spring haar op de schoot O wat is dat kind al groot
06-10-2015
Naar bed, naar bed
Naar bed, naar bed
Naar bed, naar bed, zei Duimelot.
Eerst nog wat eten, zei Likkepot.
Waar zal ik het halen? zei Langejan.
Uit grootvaders kastje, zei Ringeling.
Dat zal ik verklappen, zei het Kleine Ding.
05-10-2015
Klein vogelijn
Klein vogelijn
Klein vogelijn op groene tak wat zingt g'een rustig lied wij hebben in ons hele boek zo'n vrolijk wijsje niet o zeg, o zeg ons aardig beest wie toch uw meester is geweest.
Zo zuiver zingt gij en zo hoog zo keurig in de maat en 't hart, dat popelt ons van vreugd wanneer uw keeltje gaat o zeg, o zeg ons aardig beest wie toch uw schepper is geweest.
Voorzeker, 't is de goede God die 't u heeft toevertrouwd opdat gij aan der blinden oor zijn goedheid melden zoudt o ja wij weten aardig beest dat God uw meester is geweest.
04-10-2015
Honger
Honger
Honger is de beste saus! Draven, slaven, zwoegen, zweten Geeft de rechte trek tot eten; Wie gewerkt heeft flink en goed. Smaken rauwe bonen zoet.
Honger is de beste saus! Had je taarten en pasteien, Had je ´s werelds lekkernijen, Och wat hielp het u, mijn schat! Als ge toch geen honger hadt.
Honger is de beste saus! Loopt het somtijds op een schraaltje, Denk - wat baat het beste maaltje Aan een luie lekkerbek......... Grote schotels, kleine trek!
03-10-2015
Fikje
Fikje
Fikje, luister even! Straks, bij Tante Door, Niet met vuile pootjes Binnen komen, hoor!
Niet om lekkers vragen - Dat is niet beleefd... Wachten, moet je, Fikje, Tot men jou wat geeft.
Ook niet snuff'len, hoor je, Netjes, voor den haard Blijven liggen, Fikje; Kalm zijn en bedaard!
Heb je 't goed begrepen? Heb je 't goed verstaan! Ja? - Dan mag het hondje Mee naar Tante gaan.
01-10-2015
Achter in het stille klooster
Achter in het stille klooster
Zachtjes klinkt het avondklokje, Alles keert ter ruste neer, Vogelen zingen treurige liederen, 't Zonlicht daalt in 't westen neer.
Achter in het stille klooster Zusters in hun zwarte dracht, Zij verplegen daar de lijders Die gewond zijn aangebracht.
Beide deuren staan wijd open En een zuster treedt daarin Met een jong'ling in haar armen Die nooit weer ten strijde ging.
Beide benen afgeschoten En daarbij een rechterhand, Want hij had zo trouw gestreden Voor zijn eer en vaderland.
Aan de deur van 't stille klooster Klopt een droeve moeder aan: Ligt mijn zoon hier zwaargewond soms, 'k Zou zo gaarne tot hem gaan.
Arme moeder, sprak de zuster, Uwe zoon, hij leeft niet meer, Al zijn lijden is geleden, Stierf voor vaderland en eer.
Bij het ziekbed aangekomen Nam zij 't witte doodskleed af, En in tranen stort zij neder: Delf voor hem en mij een graf!
Op het kerkhof ligt begraven Ene moeder en haar zoon, En nu strijden zij voor eeuwig, Ja voor eeuwig voor Gods troon.
30-09-2015
Hansje de nagelbijter
Hansje, de nagelbijter
Hansje, zeg, wat doe jij daar? Nagelsbijten? foei! wat naar! Schaam je toch, doe dat niet weer, Of ik stuur je eens op een keer Naar den schoorsteenveger, hoor! Want die weet wel raad er voor! Die besmeert ze dik met roet, Groene zeep en bitter goed, En dan zegt hij: 'jongeheer, Bijt nou maar je nagels weer.' En meteen stopt hij ze dan In je mond, zoo hard hij kan.
28-09-2015
Pietje Puk
Pietje Puk
Zeg, ken je Pietje Puk? Hij heeft het altijd druk.
Op maandag doet hij de was. Op dinsdag maait hij het gras.
Op woensdag poetst hij zijn schoenen. Op donderdag moet hij zijn straatje boenen.
Vrijdags gaat hij in het bad. 's Zaterdags gaat hij naar de stad.
En als alle boodschappen zijn gedaan trekt Pietje Puk zijn zondagse kleren aan.
27-09-2015
De Waldhoorn
De Waldhoorn
Langs berg en dal Klinkt hoorngeschal, Met vollen, zuiv'ren toon, Met vollen, zuiv'ren toon, En forsch en stout Weerklinkt door 't woud Die galm zoo schoon, zoo schoon. Die galm zoo schoon, zoo schoon.
't Geeft schooner kleur En frisscher geur Aan alles, wat m'omringt, Aan alles, wat m'omringt, En 't beekje spat Zijn paarlend nat, Alsof het een liedje zingt. Alsof het een liedje zingt.
Genot en rust en levenslust Daalt bij die melodij, Daalt bij die melodij, Verdriet en smart Wijkt uit het hart, En vlucht en vlucht van mij. En vlucht en vlucht van mij.
26-09-2015
Klokke Roeland
Klokke Roeland
Boven Gent rijst, eenzaam en grijst, Het Oud Belfort, zinbeeld van het verleden; Somber en groots, steeds stom en doods Treurt de oude Reus op het Gent van heden; Maar soms hij rilt, en eensklaps gilt Zijn bronzen stemme door de stede: "Tril in uw graf, tril Gentse helden, Gij, Jan Hyoens, gij, Artevelden: Mijn naam is Roeland, ik kleppe brand En luide storm in Vlaanderland !"
Een bont verschiet schept het bronzen lied, Prachtig weertoverd mij voor de ogen, Mijn ziel erkent het oude Gent, Het volk komt gewapend toegevlogen. Het land is in nood: "Vrijheid of dood !" De gilden komen aangetogen. Ik zie Jan Hyoens, ik zie de Artevelden; En stormend roept Roeland de helden: "Mijn naam is Roeland, ik kleppe brand En luide storm in Vlaanderland !"
O heldentolk, o reuzenvolk, O pracht en macht van vroeger dagen ! O bronzen lied, ik weet uw bedied En ik versta het verwijtend klagen; Doch wees getroost: Zie, het oosten bloost En Vlaanderens zonne gaat aan het dagen. "Vlaanderen die leeu !" Tril, oude toren, En paar uw lied met onze koren, Zing: "ik ben Roeland, ik kleppe brand, Luide triomf in Vlaanderland !"
25-09-2015
Klein Toosje
Klein Toosje
Aan de groene waterkant Staat klein Toosje Al een poosje Met wat kruimpjes in haar hand En met veel gesnater Komen door het water Al de eendjes heel parmant Van de overkant
Maar een kleine stoute hond Ging aan 't grommen En aan 't brommen Sprong maar blaffend in het rond En met veel gesnater Vluchten door het water Alle eendjes naar het land Aan de overkant
Maar een vriendelijke heer Bond stout Moortje Aan een koordje En de eendjes kwamen weer Zie met veel gesnater Komen door het water Alle eendjes één voor één Naar klein Toosje heen.
24-09-2015
A is een Aapje
A is een aapje
A is een aapje, dat eet uit zijn poot. B is de bakker, die bakt voor ons brood. C is Charlotte, die drinkt chocolaad. D is een dame, die drentelt op straat. E is een ezel, die gaat naar het land. F is een fruitvrouw, met fruit in haar mand. G is een geitje, en Gijs staat er bij. H is een held, met een houwer op zij. I is de inktpot, waar Isaac uit schreef. J is een jasje, dat kreeg ik van neef. K is een koopman, die koffie verzond. L is een landman, die leeuw'riken vond. M is de molen, die maalt door de wind. N is een nestje, dat Nicolaas vindt. O is een otter, die zwemt in het meer. P is een papje, dat pikt aan een peer. Q is Quirinus, die zuurtjes uitdeelt. R is een rover, die appelen steelt. S is het scheepje, waar Steven mee speelt. T is de trommel, die Tante mij schonk. U is een uiltje, dat zit op een tronk. V is een visser, met vis in zijn schuit. W is de wagen, daar rij ik mee uit. X is een letter, zeg ken je die wel? IJ is een ijsbeer, die wit is van vel. Z is een zeeman, die zegt u vaarwel.
23-09-2015
Rijen op een paardje
Rijen, rijen op een paardje
Rijen, rijen op een paardje met vier poten en een staartje met twee oren op zijn kop rijen, rijen, hop, hop, hop
Rijen, rijen op een paardje rijen, rijen met een vaartje rijen, rijen waar naar toe? het allereerst naar Grotemoe
Rijen, rijen op een paardje grootmoe heeft nog wel een taartje paardje, paardje rij wat aan laat ons gauw naar opoe gaan
22-09-2015
Twee voerlui
Twee voerlui
Een karretje op de zandweg reed De maan scheen helder, de weg was breed Het paardje liep met lusten 'k Wed, dat het zelf zijn weg wel vind De voerman lei te rusten. Ik wens je wel thuis,mijn vrind, mijn vrind Ik wens je wel thuis mijn vrind, mijn vrind.
Een karretje reed langs berg en dal De nacht was donker, de weg is smal Het paard liep als met vleugels De sneeuwjacht zweept zijn ogen blind De voerman houdt de teugels. Ik wens je wel thuis mijn vrind, mijn vrind Ik wens je wel thuis mijn vrind, mijn vrind.
Een karretje keert behouden weer Het ander heeft geen voerman meer Waar kan hij zijn gebleven 'k Wed, dat je'm op de zandweg vindt Of mogelijk wel daarneven Hij komt niet meer thuis die vrind, die vrind Hij komt niet meer thuis die vrind, die vrind.