Lezing Felix Timmermans, de pelgrim.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Protestantse Wijkgemeente Vredeveld te Assen!
Door Jaap Nicolai, januari 2009
Deze lezing gaat over de Vlaamse schrijver Felix Timmermans die leefde van 1886 tot 1947. Het meest bekend werd hij door zijn boek Pallieter. Pallieter is een lofzang op de Schepping.
Het boek is een al vitaliteit, het is een ode aan het leven beschreven in beeldende, lyrische stijl. Pallieter zelf is irreëel, ongrijpbaar, onvoorstelbaar, onmogelijk.
Later begreep ik dat de Pallieterfiguur een projectie van verlangen was van Felix Timmermans zelf.
Het boek begint met een hoofdstuk getiteld een fijne morgen in mei. Pallieter wordt wakker en het voorjaar is begonnen. Van puur enthousiasme rent hij in zijn blootje naar buiten, rolt door het bedauwde gras,en springt de rivier de Nethe in.
Voornamelijk zien we hen bewonderen, genieten en danken. Al wat natuurlijk, schoon, goed en zoet is, verwerkt hij met enorme levenslust, energie en intensiteit. Pallieter leeft het leven in al zijn uitbundigheid, maar kent ook momenten van inkeer. In zulke momenten trekt hij zich terug in de stilte, de eenzaamheid ,de nacht om de innerlijke vrede over zijn hart te voelen druppelen.
Als hij naar de nachtelijke sterrenhemel staart, overvalt hem, de man zonder vrees, plots de schrik voor die ontzaglijke kosmos, en hij zei met een zucht: O zaad van God, ge doet me beven. En als Pallieter eens een boom inklimt en de schoonheid van het landschap aanschouwt,is hij aangedaan tot in het klokhuis van zijn ziel
Pallieter leert Marieke kennen en geniet met haar in de maannacht,ze trouwen en krijgen een drieling.
Wanneer Pallieter verneemt dat de rivier de Nethe gekanaliseerd wordt, ziet hij dit als onvergeeflijke schending van het landschap. Hij kan niet meer blijven en trekt met vrouw en kinderen met een huifwagen de wijde wereld in zoals de vogels en de wind.
Een paar jaar voordat Timmermans Pallieter schreef , schreef hij een heel ander boekje, getiteld Schemeringen van de dood De toon van dit boek was niet te vergelijken met die van Pallieter.
Was die toon in Pallieter vreugdevol en optimistisch, in de verhalen van Schemeringen overheerst een noodlotssfeer; alles en allen zijn bevangen door het mysterie van de dood. De toon is donker en pessimistisch. Er is geen hoop, alleen noodlot. Er zijn geen kleuren, alleen grijze tinten..
Hoe kon een schrijver zulke totaal verschillende boeken schrijven?
Wat was er met hem gebeurd?
En had dit misschien te maken met iets religieus? een religieuze ervaring?.
In zijn verdere schrijversloopbaan zien we dat Felix Timmermans een religieuze zoeker is, een Pelgrim.
Zijn boeken weerspiegelen steeds een facet van zijn geloofsbeleving. Uiteindelijk, aan het eind van zijn leven, lijkt hij op een mysticus die zijn leven besluit met de dichtbundel Adagio, de ultieme uiting van Timmermans innerlijke zieleleven en uiting van zijn doorleefd geloof.
Een gedicht dat hier een voorbeeld van is, is het gedicht De kern van alle dingen
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen.
Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed,
Van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte tegemoet.
In het verdere verloop van deze lezing zal ik wat meer vertellen over de schrijver Felix Timmermans zelf en over de belangrijkste werken die hij schreef. De persoonlijke en religieuze ontwikkeling zal dan duidelijk worden. Ingebed in de lezing citeer ik steeds stukjes van zijn proza, zodat u een indruk krijgt van zijn schrijfstijl.
Felix Timmermans werd op 5 juli 1886 geboren als dertiende kind van de kanthandelaar Gommaar Timmermans en Angelina Van Nueten in het middeleeuwse stadje Lier,even ten oosten van Antwerpen.
Zijn zonnige en zorgeloze jeugd had hij vooral aan zijn vader te danken, een joviale levenslustige man. Hij had veel fantasie en vertelde de kinderen de meest wonderbare verhalen.
Als zodanig was hij ongetwijfeld de eerste inspiratiebron voor Felix, die door hem al vroeg in aanraking kwam met allerlei verhalen die de fantasie en verbeeldingskracht prikkelden
Rond de leeftijd van 19 jaar is Felix nog op zoek naar zichzelf. Hij wil schrijven en zijn eerste publicaties laten zien dat hij door het mysterie der dingen aangetrokken wordt. Hij schermt met religieuze symbolen. Godsdienst en mystiek spreken hem aan vanwege de esthetische mogelijkheden.
Rond deze periode komt Felix in contact met de schilder Raymond de la Haye (1882-1914).
De makkelijk te beinvloeden en zoekende Felix komt danig onder invloed van deze de la Haye te staan.
Niet in het minst door zij uiterlijk zijn verschijning met lange baard had op zichzelf iets apostelachtigs, maar vooral om wat hij zei. Timmermans beschrijft: Hij vertelde over dingen waarvan ik nooit had gehoord of gedroomd. Met een innerlijke overtuiging vertelde hij over Astrologie,Theosofie en Kabbalisme. Hij sprak over de schoonheid en het doel van het Heelal, over de elementen, het zieleleven, de Godsdiensten en bracht alles onder het licht van een mystiek, waarvan ik nooit een woord had vernomen
Zijn woorden maakten een zalvenden, geweldigen indruk op mij. Het nieuwe inzicht in het leven, het mysterieuze verband der dingen.
Het was als een nieuw licht dat over mijn leven schoof.
Felix zocht naar de Waarheid, maar dreigde verstrikt te raken in een web van traditionele en nieuwe inzichten waartussen hij uiteindelijk geen keuze kon maken:Hij schrijft:Men snakt en slikt naar de Waarheid, die vrij maakt, en men wanhoopt tevens, juist als een verdoolde dorsteling in de woestijn. Het ene gedeelte van uw hart is theosoof, het andere katholiek, en het geheel hunkert naar de mystiek. Zoo,n toestand knakt de zielevrede. In deze periode van onzekerheid, zoeken en ook existentiële angst, schrijft Timmermans zijn boek Schemeringen van de dood
De vragen die hij in deze novellen stelt zijn:Welke betekenis heeft het leven? Heeft de mens een vrije wil of is hij slechts de speelbal van het noodlot? Is hij verantwoordelijk voor zijn daden?
En wat te denken van de Goddelijke Voorzienigheid? De novellen ademen een sfeer van verschrikking en huiver voor duivel en dood.
Felix is het geloof in een persoonlijke God verloren. In een brief aan zijn vriend Flor van Reeth schrijft hij: Indien ik aan God geloven moest, dan zou ik hem bedenken als een het al-zijnde dat in alles het leven geeft,t is het leven zelf.
Felix heeft niet meer het gevoel partner van een levende God te zijn. Hij voelt zich veeleer partner van de Dood klein en verloren in een zwijgende kosmos. In 1911 belandt Felix Timmermans in het ziekenhuis met ernstige darmproblemen. Er blijkt zelfs een operatie nodig te zijn, waarna ernstige complicaties ontstaan.
Zo ernstig zelfs, dat zijn leven direct in gevaar komt; hij ontvangt dan ook de laatste sacramenten. Felix begreep dat het ernst was, en de doodsangst greep hem aan.
Jarenlang had hij geflirt met de dood, had zich met de doodsgedachte vertrouwd gemaakt.
Tot het eigenlijke probleem van de dood was hij nooit doorgedrongen. Nu was het menens, en Felix voelde dat hij aan zijn vroegere theorieën en redeneringen niets had. Plotseling besefte hij het zinloze van zijn leven tot nu toe. Hij had altijd iets achter de dingen gezocht, had geleefd in een andere dimensie, in een vreemde wereld.
Het kwam hem nu voor dat hij vergeten was te leven, en die gemiste kans wilde hij goedmaken.
In die moeilijke tijd besluit hij dan te kiezen voor het leven. En, zo lijkt het, het leven kiest voor hem,want zienderogen geneest Felix. Het lijkt alsof een knop is omgedraaid, Felix kan, nog herstellende op het ziekenhuisbed, genieten en bewonderen. Hij geniet van de kleur en de geur van twee hyacinten in een potje, van de zon op zijn bedsprei, van de frisse lucht die met haar geuren door het open raam naar binnen komt. Hij zegt: Ik voelde de grote zonde van mijn leven. Ik had verkeerd geleefd ,ik had in een kelder gezeten, terwijl boven mij het leven gonsde, en de goedheid als een lenteregen over de akkers druppelde.
Vier jaar later schrijft Felix dan Pallieter, de ode aan het nieuw hervonden leven, dat een genezende en vormende invloed op zijn persoonlijkheid had. Hij zegt hierover:Alles bij elkaar genomen is Pallieter niets anders dan een kreet van een verloste ziel, die terug in het leven, het geluk, de vreugde, de goedheid, de liefde en het licht ziet en in loutere bewondering staat voor God en wat Hij gemaakt heeft
Een jaar later in 1915 blijkt Timmermans psychologisch niet opgewassen te zijn tegen de moeilijke omstandigheden van de Eerste Wereldoorlog. Om zich innerlijk te beveiligen heeft Felix het geloof nodig, maar geloof, nog zonder grondige geloofsmotivering of bezinning, dit zou pas veel later volgen.
Nee, Timmermans keert voorlopig terug naar het geloof van zijn jeugd, meer en meer gaat hij terug naar zijn verleden. Vooral de blijde mysteries en de verhalen van vroeger bezorgen hem een intens geluksgevoel.
Een wereld doorwasemd van wierook en bloemengeur, waarin de schoonheid van hemel en aarde gestold was.
De verhalen van vroeger, de mysteriën, geprojecteerd in zijn eigen Vlaanderenland. Zo begon Felix Timmermans in 1916 aan zijn Het Kindeken Jezus in Vlaanderen. In dit boek situeert Timmermans het kerstverhaal in Vlaanderen, vooral onder invloed van verhalen en herinneringen uit zijn kindertijd, maar ook van de schilderijen van de Vlaamse Primitieven en van Pieter Bruegel. Net als in Pallieter zingen in dit boek de vogels, geuren de bloemen en bloeit de Vlaamse aarde met een ongekende pracht, maar nu ter ere van Maria en haar kindeke.
In 1924 verschijnt De Pastoor uit den bloeyenden Wijngaard dat verhaalt over het eenvoudige,diepgelovige meisje Leontientje, dat verliefd wordt op de ongelovige Isidoor. Een voor die tijd problematische situatie.
De pastoor wordt ingeschakeld om te proberen Isidoor te bekeren,maar dit mislukt. Isidoor wil wel graag geloven, maar zijn verstand weigert het te aanvaarden.
Voor Leontientje begint een zware gewetensstrijd, zij wil niet trouwen met een ongelovige, maar zij wil ook geen afstand doen van haar geliefde. Zij probeert de liefde uit haar hart te bannen, maar door deze strijd wordt ze ziek en overlijdt ze. Door haar strijd en dood is Isidoor zo ontroerd dat hij tot geloof komt.
Timmermans heeft hierbij mogelijk zichzelf geprojecteerd in Isidoor, de zoeker. Isidoor wil graag geloven, leest de mystieken, de evangeliën, reflecteert met de pastoor, maar kan niet tot geloven komen. Net zoals Timmermans zelf in zijn schemertijd.
De transcendentie van deze historie zit hem er nu in dat Timmermans Leontientje maakt tot een soort van partner van Jezus, in de zin dat ook hier sprake is van een soort van verzoenend lijden. Leontientje brengt het ultieme offer,en dit leidt tot de genade van het geloof bij Isidoor. Als Leontientje verzwakt en langzaam aan het wegglijden is, ziet Isidoor haar serene vrijheid en onthechting aan het leven: Timmermans schrijft:
Welke rijke geestelijke kracht moet haar doorlichten!
.En nu deze dood van zijn lieveken
nu hoort hij den klank van het geloof, nu ziet hij het licht van het geloof. Het is licht om u Isidoor zegt ze verheugd met kwijnende stem.Men moet nog maar eens diep geloven Isidoor, een keer en men gelooft voor altijd
.zoals men maar eens diep lief moet hebben en men voor altijd lief heeft.
Op Leontientje 's sterfdag breekt de zon door de wolken, de korenvelden geven een gouden kleur en dan staat er een enorme regenboog boven de molen op de heuvel. Als zij haar laatste adem uitblaast schrijft Timmermans: Ineens piept een zwaluw, vliegt wild de kamer in, ritst er weer uit, en verdwijnt recht omhoog in de lucht Maar in oktober zijn de druiven rijp en de pastoor zegt: de druiven moeten vandaag nog af, als ik wacht tot overmorgen zit er de barst misschien al in, en morgen hebben we geen tijd, want er heeft hier morgen in de pastorij een groot doopfeest plaats.
Timmermans ziet de zin van het lijden en offer in het symbool van de druif, die afgesneden en geperst wordt om wijn te worden. Natuur- en Christusmystiek zijn in dit werk tot rijpheid gekomen:de wervende en kritische kracht van echt geloof is niet te vinden in theologische argumenten of dichterlijke beschouwingen of in mystieke literatuur, maar in het levende goede voorbeeld van offervaardige liefde. Tot dit inzicht is Timmermans gekomen en wil er in dit boek van het geloof, zoals hij het noemt van getuigen.
Nu kan hij zich wijden aan zijn volgende boek, de biografie van een voorbeeld die hem als gelovige inspireerde: Franciscus van Assisi. Dit boek heet De harp van St. Franciscus en werd voltooid in 1932.
Timmermans heeft eigenlijk altijd al een hang naar Franciskus gehad, al vanaf zijn jeugdjaren, toen zijn grootvader veelvuldig over hem vertelde.
Ondanks de zeer zorgvuldige voorbereiding ademt St. Franciskus niet de sfeer van een wetenschappelijke studie. Van de eerste tot de laatste regel ademt het werk Timmermans persoonlijke stempel. Timmermans heeft ten diepste de ziel van Franciskus willen peilen, juist omdat hij zich zo verwant met hem voelde. De ziel van Franciskus komt terug in de titel De harp van St. Franciskus Timmermans ontleende deze titel aan het motto dat Sabattier zijn biografie meegaf; Wie waarlijk monnik is, acht niets het zijne, tenzij zijn harp Dat vindt Timmermans een prachtig beeld. Hij laat op blz. 257 Franciskus zeggen:Een minderbroeder mag niets hebben dan zijn harp, dat is de ziel waarmee hij God gedurig looft.
Na de Natuur- en Christusmystiek van Pallieter en Het Kindeke Jezus in Vlaanderen en het mysterie van de menselijke liefde in De Pastoor uit den Bloeyenden wijngaard kijkt Timmermans nu meer in zichzelf, zoekt een identificatiefiguur en vindt die in Franciskus, met wie hij zich erg verwant voelt.
Franciskus, die Jezus heeft geziener zich door aangesproken voelde. Zich geroepen voelde met een duidelijke opdracht, uiteindelijk zelf het levend beeld van de Gekruisigde werd en zijn Zonnelied zingt. Een lied van bewondering en dank voor het leven en de schepping, een lied van verbroedering met de elementen, aarde, wind, water en vuur, die voor hem hun bedreiging verloren hebben.
Timmermans heeft als leek en als dichter dit Zonnelied nagezongen en meegeneuried.
Later, aan het eind van zijn leven zal hij in zijn dichtbundel Adagiozelf dicht in de buurt van het Zonnelied komen.
In de zomer van 1935 verschijnt de roman Boerenpsalm .In dit werk staat nu eens niet een heilige of een geestelijke of een mythische Pallieter figuur centraal. In Boerenpsalm wil Timmermans de zieleroerselen van de doodgewone mens peilen. Die gewone mens is in dit werk de boer.
Timmermans schreef er later over :Boerenpsalm is een werk dat ik reeds vele jaren in mij meedraag. Ik bewonder den boer, ik vereer hem.
Een ding weet ik goed, zon werk zou ik twintig jaar geleden niet geschreven kunnen hebben. Daar is eerst leven, en verwisseling van licht en donker voor nodig. Als men zoo naar de vijftig gaat.(Een lepel herinneringen).
Wortel, de boer in het verhaal, is een stoere, onverzettelijke Vlaamse boer, vergroeid met grond en beesten. maar ook intens genietend van zon, regen, het geurige hooi, het rijpende koren en de vallende bladeren.
Wortel heeft iets van de eeuwigheid van de natuur in zich. Hij weet zich opgenomen in de onverbrekelijke cyclus der jaargetijden door te zaaien, te maaien en te oogsten. Zolang hij werkt heeft de dood geen recht op hem. Wortel is ook een gelovige, hij vecht, hij valt dikwijls, maar staat steeds weer op. En daarop ligt in dit werk de nadruk, want juist hier komen geloof en genade tot hun recht. Ondanks alles volhouden en vertrouwen op Gods hulp en barmhartigheid. Wortel staat steeds in contact met God, hij bidt als hij met zware stappen zijn land afgaat.
De relatie die Wortel met God, en dan vooral met de gekruisigde Jezus heeft, wordt door Timmermans uitgebeeld in het proces van het uit het hout snijden van de gekruisigde Jezus. Wortel doet aan houtsnijkunst,vooral de lange winteravonden heeft hij daar tijd voor. Heel zijn verder leven zal hij aan zijn Kruislieveheer werken. Timmermans laat Wortel hier zeggen :
Voor wien? Voor wat? Uit eigen plezier? Of omdat een mensch door al zijn miserie zoowat op O.L. Heer begint te gelijken?
Christusgeloof en passievroomheid krijgen hier vorm in het uitbeelden van de lijdende Christus in een blok hout. Wortel zegt:
Gij zijt onder mijn handen maar een stuk hout, maar Gij wordt stilaan levend meer en meer.
Gij wordt iets waar ik van ga houden en tegelijk bang van wordt. Bij het heilige werk, dat moeizaam is houdt Wortel zijn meditaties, denkt over zijn leven na en spreekt met Jezus. Als de lente komt, is er geen tijd meer en legt hij het stuk hout op zolder. Maar als groot verdriet hem overkomt, zijn zoon pleegt zelfmoord, haalt hij de Kruisenlieveheer weer van zolder. Als later zijn vrouw overlijdt denkt hij : Nu wist ik het, die Jezus zou ik op het graf van ons Fien zetten
De religieuze draad door Wortels leven is het uitbeelden, het navolgen van Christus met vallen en opstaan.
Hij heeft Jezus als partner, hij wil hem ogen geven: door Hem gezien worden. Wortel heeft het gevoel van partnerschap, niet alleen met de lijdende Christus, ook met de scheppende God. God is de partner van Wortel, de moeder van zijn kinderen.
Wortel zegt : Ik zal voor U het veld beploegen. Zegen mijn handen, zegen mijn hart. En geef mij die zware gerustigheid en die brede berusting waarmee een boer kan werken en werken moet. Doe er op tijd wat zon en regen bij. En dan zal ik voor U het brood voor de hostiën en het brood voor den mensen hun boterhammen, blij en fier uit de grond halen.
Terwijl het geloof in de goddelijke Voor-zien-igheid onuitgesproken in dit boek voorhanden is, wordt hier voor de eerste maal het thema aangegeven, dat later in Adagio meer uitvoerig ter sprake zal komen: God in ons..
Als God in ons doorbreekt kan de grootste zondaar heilige worden lezen we op blz. 41. Je kan natuurlijk uitgebreid speculeren over de vraag hoeveel Timmermans er in Wortel zit. Feit is dat Timmermans op 60-jarige leeftijd voor Adagio het volgende gedicht schrijft
t Kruis staat eenzaam in de velden,
door mijn zware boerenhand
uitgesneden en gebeeldhouwd
en godvruchtig neergeplant.
Jezus is voor ons gestorven
En misschien ook voor mijn veld
Al onz haren en de sterren
Ook het zaad heeft hij geteld.
Heer laat ons elkander helpen
Gij die t stroo niet hebt miskend,
Geef mij t zaad, i geef de tarwe
Voor Uw Heilig Sacrament.
In 1937 verschijnt "Ik zag Cecilia komen",een korte novelle, waarvan Timmermans tevoren aankondigde als een liefdesverhaal, dat kort zal zijn, maar zeer fijn bewerkt, iets als een zang, een gedicht in proza.
De ik-persoon is een jonge man die de gezonde Kempense lucht is gaan opzoeken, om te herstellen van een ernstige longziekte. Aanvankelijk valt de scheiding van zijn verloofde Roelinde hem zwaar, maar dan ontmoet hij Cecilia. Zij is de enig overgebleven dochter van de zwaar beproefde dorpsonderwijzer die zijn vrouw en zeven kinderen heeft verloren. De jonge man wordt verliefd op het tere en eenvoudige meisje, maar hij wil zijn verloofde trouw blijven. Door een gezamenlijke wandeling in de regen is Cecilia echter ziek geworden.
De doktor geeft nog weinig hoop. De jongeman vertrekt om ergens ver weg aan de Maas het enige geneesmiddel te halen, dat haar wellicht nog kan redden. Als hij terugkeert is Cecilia echter al gestorven.
Nu heeft hij de moed om van zijn voorgenomen huwelijk met Roelinde af te zien, want heel zijn leven is enkel nog een verlangen naar de dood, om voor eeuwig met Cecilia een lied en een stilte te zijn
Het mysterie van de menselijke levensloop, het raadselachtige in de mens heeft Timmermans al vroeg geboeid. De vraag naar het waarom in de wereld en mensgeschiedenis.
Hij schrijft :Onze ogen kunnen niet in de zon zien, en God is te stralend om de gebaren van zijn wil te kunnen volgen
De Voorzienigheid wordt hier ter sprake gebracht. Timmermans schrijft : Wij mogen het verloop van de gebeurtenissen geen naam geven. Zie, ik trek een denkbeeldige lijn in het midden van deze hoogte. Als het nu regent, loopen de druppels die rechts vallen, naar de Nethe, en die links vallen naar de Demer. Een kleinigheid van wat wind, het verroeren van een kruidje, een steentje dat in den weg ligt, en de ene druppels vallen links en de andere rechts, ene andere bestemming tegemoet. Zoo is het leven der menschen. Door een niet soms, en het leven gaat een andere toekomst in. Doch alles smelt weer samen in de harmonie van God. Menschen, gebeurtenissen, dood en leven, zijn alles slechts klanken van zijn lied, waarvoor men zwijgt en dat men slechts knielend kan beluisteren"
De toevallige ontmoeting van de hoofdpersoon en Cecilia zal hun beider leven veranderen.
De eerste liefde van de hoofdpersoon was een gemaakte en hebberige liefde :zonder u Roelinde is het leven de moeite niet waard zegt de hoofdpersoon De liefde van Cecilia overkomt hem, wordt hem geschonken: Timmermans schrijft : Zij heft de ogen op:zacht, eenvoudig bezien ze mij. Maar het is de morgen en het is de nacht. Het is de eeuwigheid. Voor dit is er nooit iets geweest. De zaligheid breekt open voor zijn leven
.
De dood heeft haar bedreiging verloren want dan zullen wij een lied en een stilte zijn. De novelle eindigt op de kamer van de hoofdpersoon. Cecilia is gestorven en begraven. Hij schrijft naar huis dat hij heel de winter hier zal blijven.
Er is nu geen sprake meer van de Kruisenlieveheer, in deze novelle geen spoor meer van Christus-vroomheid. Het gaat in deze novelle om Het Lied van God: God is aan het werk in het heelal, in de natuur en in de mensenziel. Het zien bij Timmermans is nu een zien van het onzienlijke.
De dingen en de mensen laten sporen zien van een diepere, hogere, mysterieuze werkelijkheid en wij beluisteren het in elkanders ogen De Voorzienigheid, en het mystieke luisteren naar Het Lied van God, en zelf een klank in dat lied te zijn. Dat is wat Timmermans in deze prachtige novelle wil aanstippen. Later, in de dichtbundel Adagio zal dit nog duidelijker worden.
|