HET BEGIJNHOF.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Het Begijnhof is d'amandelboon van Lier. En, om den smaak en den reuk goed te bewaren, ligt ze wat bezijds onder de frissche gordijn der Begijnenvest tegen de Nethe, vlak in den waai der velden, maar omsloten en bewaakt door met klimop bewassen muren en zwaargegrendelde poorten.
Daarachter, onder het feestelijk torentje, in de o'ude huizen, waar 's nachts oude herinneringen over de trappen kraken, bloeit de blanke bloesem der vrome begijnenzielen.
De stilte en de eenzaamheid glijden over de bleeke kasseikens langsheen de witte straten, De huizen staan er als onder water, als rechte planten in een vijver.
Het geloof houdt alles wit en stil. Het geloof suist rond den calvarieberg, waar in een proper hofken, onder een blauw portaal, Jezus dood ligt in den witten schoot zijner moeder ; het geloof zweeft doorheen de dichte traliën, waarachter een Ecce-Homo gevangen zit, en 't prevelt uit de namen die op de deuren geschilderd zijn:
«De Wijngaerdt des Heeren, 't Zoete Naemken Jezus, Berg Thabor, De Vlucht naar Egypte».
De stilte is een olie; nu en dan borrelt ze op, en uit den taartigen à-jouren toren wellen dan klokkengalmen open. De witte stille straten zijn een kleurig getijdenboek, verlucht met de naïeve tafereelkens van Jezus bitter lijden.
Oud en ingevallen zweeten de klamme huizekens, maar daarbinnen achter de zieke, vochtige steenen, achter de batisten gordijntjes en de roode geraniums, verjongt zich de geest, gebogen over het geurige boekje van Thomas à Kempis. Moe van zooveel eeuwen te staan hangen de muurkens voorover, en als de kreunende poortjes opengaan, laten ze frissche hofkens zien die de aankondiging aan Maria verwachten.
De stappen klinken in de smalle straatjes, verbaasd over hun eigen lawijd, en een begijntje dat achter een venster zit te borduren, weet niet of ze U moet goeden dag knikken, en als ge al lang voorbij zijt doet z' het toch maar.
Zij zijn gewoon van slechts O. L. Heer en de stilte te groeten.
Elk straatje ziet op vrede; paaschroode daken lachen in de lucht, en er zijn er daarbij die heelemaal groen befluweeld zijn van zacht mos, om artistenfrakskens van te maken, oude druivelaars kaderen hunnen wijnzegen rond de vensters, klimop warmt zich rond de scheefgewassen schouwpijpen, waarop de merels zoo gaarne komen fluiten, en rankrozelaars laten zich naar het verdiep, waar de bedden staan, gaan rieken,.
( Lode Verhoeven 1920 - 2002 )
Roode baksteenenhuizen met witte manchetten, lachen verrassend ten einde van een straatje. De trapgevels hun zolderdeurken zijn als gesloten oogen, en als z' open gaan is de pupil een kat. En altijd de musschen die ongenadig de eene. eentonige snaar van de stilte betokkelen: tjip. tjip, tjip... tjip, tjip...Ze dansen over de straat, wippen in de dakgoten, gaan drinken in de marmeren straatpompbakken, en krioelen in de majestatische begijnenvest, die als 't Begijnhof in heur armen draagt, en in alle huizen binnen ziet. Daar woont ook de nachtegaal, die 's nachts zijn koninklijke perelenkransen over de begijnhofstilte drest. En hoog boven die tevredene nederigheid jubelt de kerk hoog en groot in volle Brabantsche krullenweelde, als een galante markiezin...
Hier wandelt de mystiek in burgerkleeding rond,. Elke begijn staat voor heur eigen potteken; zij kunnen zelf naar de markt en kruidenier hun erwtjes en engelsche vijgen gaan halen. Ruysbroeck is gemengeld met een pond worsten. Zij hebben hun klein huishouden, en hun nederige meubelen, hun hofken, en koperen kandelaars te verzorgen, en de groote tik-tak horlogie op te winden.
Het kloksken in den toren roept hen verschillende keeren naar de kerk vol luisterlijk zilver en begijnenproper geblonken, waar zij in witte lakens gehuld hun gebeden bidden voor in den hemel te komen, voor de vagevuurzieltjes, voor hunnen kanarievogel en tegen de ratten en muizen. Alles is simpel bij hen, ook hunne plezieren; levens der heiligen lezen, met de loto spelen voor pepernoten, strooisel snijden voor de aanstaande processie, die een klinkende dag is in hunne egale vredigheid, en gaan wandelen over de kathedrale Begijnenvest, naast de witte Nethe.
Een kinderlijk reglement stippelt hun leven af : geen honden houden, des Zondags niet van het hof komen, met geen man aan tafel eten. En als dit wit levensbobijntje afgeloopen is, worden ze begraven met 'n witte bloemekenskroon op het hoofd, en nedergelegd in den lommer van die kerk, waar een hofken boven hun lichaam groeit. Het water hunner blanke zielen wordt van boven efkens gerimpeld, door de wereld die er over ritst, maar dieper staan de witte bloemen van hun geest, ongestoord zich rekkend naar God en zijn zoete heiligen.
De geur van 't geloof waait uit hunne witte kappen, en staat recht als een zuil uit den hemel, recht op de roode daken en de oude muren, wit en stil als een gedurige Zondag.
Felix Timmermans.
*********
|