Hoe de pikorde zich boven de wetenschap pikt
Het begin van het denken en daarmee ook het begin van de wetenschap situeert zich zowat 2400 jaar geleden bij de Griekse filosoof Plato en meer bepaald in zijn Dialogen. De Dialogen zijn gesprekken tussen de wijsgeer Socrates en een of meer andere burgers van Athene, waarbij een bepaald onderwerp wordt aangesneden terwijl de waarheid daaromtrent door het stellen en beantwoorden van vragen uit de geest van de betrokkenen wordt opgediept, als het ware op de wijze waarop een kind uit de baarmoeder wordt gehaald - vanwaar de benaming maieutiek of verloskunde voor deze methode van kennisverwerving. Zowat een halve eeuw later en dan vooral bij Aristoteles werden ook de zintuiglijke ervaring en de logische deductie ingeschakeld en zo werden de fundamenten voor kennisverwerving of wetenschap voor eens en voor altijd gelegd. Cruciaal daarbij is het inzicht dat het denken als zodanig een verinnerlijkte dialoog is, een dialoog die men voert met en in zichzelf, naar het voorafgaande model van het gesprek tussen twee of meer personen en uiteraard ook met de natuur.
Vandaag mag de wetenschap dan een heel eind gevorderd zijn: de grondslagen ervan blijven uiteraard gelden en waar zij met voeten getreden worden, zal het wetenschappelijk bouwwerk dat daarop rust zonder ook maar de geringste twijfel gelijk een kaartenhuisje omver vallen. De wetenschappelijke inzichten moeten zich schikken naar de steeds nieuwe ervaringsgegevens maar evenmin als de ervaringsgegevens mogen gesprekspartners geweerd worden uit de dialoog die de kennis fundeert: de benaming 'universiteit' komt van het Latijnse 'universitas' dat verwijst naar de universaliteit van ware kennis, wat betekent dat kennis helemaal geen kennis is wanneer die niet universeel geldig is. De som van twee en twee is ofwel altijd ofwel nooit, ofwel overal ofwel nergens gelijk aan vier en het kookpunt van water is (weliswaar onder constante omstandigheden) altijd gelijk. De waarheid is principieel voor iedereen toegankelijk, wat tevens inhoudt dat 'waarheden' principieel door iedereen van hun voetstuk kunnen en mogen worden gehaald.
De wetenschap evolueert uiteraard en zo gaat elke stap voorwaarts gepaard met nieuwe ervaringen of met nieuwe inzichten die per definitie in tegenspraak zijn met de reeds verworven kennis die daarom altijd relatief is in de zin van voorlopig. Die vernieuwingen komen vanzelfsprekend niet uit de lucht vallen maar zij zijn afkomstig van onderzoekers die hun bevindingen mededelen aan collegae, wat gebeurt in de (uiteraard wetenschappelijke) dialoog en daaruit spruit ook de noodzakelijke, onoverkomelijke en welkome zogenaamde open debatcultuur voort.
Die cultuur, waarin de fundamenten van het gebouw der wetenschappen worden geëerd, bewaart het heilige principe dat in geen geval ook maar iemand mag uitgesloten worden van het debat. Zowel aan de vuilnisman als aan de 'topprofessor' moet toegang worden verleend voor de publicatie van nieuwe inzichten. Andermaal: de toegang tot de waarheid staat voor iedereen open, wars van diploma's en maatschappelijke posities welke evenveel met de waarheid zelf te maken hebben als de eretitels binnen de kerk te maken hebben met heiligheid of de prijs van schilderijen met schoonheid.
En meteen wordt duidelijk dat dit heilige principe zeer broos is en wel in het bijzonder daar waar primitief natuurlijke krachten en impulsen werkzaam zijn en terrein bezetten dat in feite niet tot hun territorium behoort. Waar de professor zijn duimen moet leggen voor de vuilnisman, zal men deze laatste meestal moeiteloos tot genie verheffen maar waar hij datzelfde moet doen tegenover een onmiddellijk ondergeschikte met wie hij in feite concurreert op de ladder van de wetenschappelijke promotie, krijgen alras primitieve emoties en instincten de bovenhand en gaat meer bepaald de pikorde spelen.
Geleerden die zich levenslang verdienstelijk hebben gemaakt met wetenschappelijk monnikenwerk en die mits vele persoonlijke opofferingen als senioren uiteindelijk moeizaam zijn opgeklommen tot posities die gezag en autoriteit uitstralen, laten zich door de band niet zo makkelijk van de troon stoten door onderzoekers die althans in hun ogen, nog groen zien achter de oren. Er komt heel wat omslachtige en voorzichtige protocollaire poespas bij kijken alsook formules inzake respect en beleefdheid waar leerlingen al dan niet vermeende nieuwe ideeën en vondsten onder de aandacht pogen te brengen van hun doorwinterde en niet zelden beroemde leraren.
Het aan het licht gebracht worden van nieuwe inzichten is niet zelden een huzarenstukje dat nog bemoeilijk wordt waar autoritaire wetenschappers bovendien gesteund worden, enerzijds door via de massa verkozen politici die bogen op een quasi onbeperkte toegang tot de media maar anderzijds ook door industriëlen, banken en machtige economieën die het leeuwenaandeel van de maatschappelijke financiële middelen in handen hebben. Dat macht zoals bekend erotiseert, houdt tevens in dat zij de lelijke kanten van de onderhavige werkelijkheden weet te verdoezelen, wat kritiek en oppositie en derhalve ook vernieuwing dermate kan fnuiken dat, zoals de geschiedenis laat zien, belangrijke renovaties niet zelden voor vele decennia, zo niet voor eeuwen in de ijskast doet belanden. Voor het niet (meer) aan bod komen van kritiek en oppositie waarschuwden reeds vooraanstaande wijsgeren zoals Adorno en de hele Frankfurter Schule die dan de immer dreigende irrationaliteit van de Verlichting zien opdoemen, vaak tot rampspoed van het mensdom zoals dat exemplarisch het geval was met de vreselijke werkelijkheid van de concentratiekampen onder het totalitaire regime van het nazisme.
De wereld als zodanig is geen geschikte plaats voor experimenten, alleen al omdat experimenten per definitie kunnen mislukken en dat meestal ook doen: het gelukte experiment is in de regel de vreemde eend in de bijt. Alleen buitenproportionele macht is in staat om een oorlog te beginnen, een atoombom te droppen of de wereldbevolking bloot te stellen aan een 'wetenschappelijk' experiment. Dat supplementaire gegeven maakt het voor kritische stemmen nog veel moeilijker om gehoord te worden. Het wordt daarom de hoogste tijd dat de match van de eeuw kan doorgaan.
Zoals iedereen weet, schaart zich vandaag sinds twee jaar de voltallige wereldbevolking achter hetzij de voorstanders, hetzij de tegenstanders van wat nu het gekende, wereldwijde experiment bij uitstek is, waarbij de inzet niets minder is dan het leven zelf - het leven van talloze mensen, als al niet het voortbestaan van het mensdom zelf in de waagschaal ligt.
Alle technologische accommodatie voor het laten doorgaan van de match is nu aanwezig en de executeuren van het experiment waarin wij zelf (incluis ons kroost) tegen heug en meug de proefkonijnen zijn geworden, hebben geen enkele reden meer om niet in te stemmen met wat in feite een rechtszaak zal worden, omdat de 'wedstrijd' hen als nooit voorheen in de gelegenheid zal stellen om hun tegenstanders met wetenschappelijke argumenten te ontwapenen - in een reusachtig open debat. Het gaat in wezen om het gevecht tussen de pikorde en de rede, wat te herleiden is tot de strijd tussen natuur en cultuur of het gevecht om het goed dat wij als de menselijke beschaving benoemen. Er is momenteel wellicht geen alternatief denkbaar dan de moordende onverschilligheid die, zoals Primo Levi het zei, erger nog is dan de genocide van de concentratiekampen.
(J.B., 10 januari 2022)
|