Is er leven na de dood? (J. Bauwens, 2006-2007-2014)
Is er leven na de dood? (J. Bauwens, 2006-2007-2014)
01-11-2023
water
water
Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw
Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw
Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw
28-10-2023
Wat met osteopathie? Aflevering 4
Wat met osteopathie?
Aflevering 4
Als methodist verwierp de grondlegger van de osteopathie, dr. Andrew Taylor Still, het materialisme, waarover wij hoger een en ander hebben gezegd. Benadrukken wij vervolgens dat iemands kijk op de wetenschap niet los staat van zijn wereldbeeld: wie vanuit een materialistisch wereldbeeld geloven dat de geest een bijwerking is van de hersenen, zullen geestesziekten behandelen door aan de hersenen te gaan sleutelen; wie daarentegen een spiritualistisch wereldbeeld aanhangen en derhalve geloven dat het lichaam een emanatie is van de geest, zullen de oorzaak van lichamelijke ziekten uiteraard gaan zoeken in de staat waarin de geest verkeert. Immers, zouden ze anders handelen, dan ware hun geloof ijdel. Maar deze laatste opvatting, die ook de methodist dokter Still deelde en die mede aan het fundament ligt van zijn eigen geneeswijze die de osteopathie genoemd wordt, is een overtuiging die in feite berust op de wens of de waan van de mens om zijn lot in eigen handen houden.
Immers, het geloof dat de geest heerst over de materie, voedt de overtuiging dat men in staat is om met de eigen geest en meer bepaald met de eigen wil het lichaam te beheersen zoals een ruiter een paard beheerst. Dat is weliswaar tot op zekere hoogte het geval wat betreft bijvoorbeeld het bewegingsapparaat en wat betreft alle zogenaamd willekeurige zaken maar dat dit ook zou gelden met betrekking tot de onwillekeurige lichaamsfuncties wordt alleen al door de nomenclatuur zelf tegengesproken. Een gezond persoon is in staat om binnen de door de natuur bepaalde grenzen een armbeweging te maken zoals hij dat maar wenst, edoch, reeds over de kniereflex heeft hij geen rechtstreeks meesterschap via zijn wil, laat staan over wat zijn hartspier doet of over de werking van zijn maag, zijn schildklier en zo verder. Trouwens, indien alle orgaanwerkingen zouden gehoorzamen aan de bevelen van de vrije wil, dan zou het bewustzijn daardoor zozeer in beslag worden genomen dat er geen tijd meer zou overblijven voor nog andere gedachten en de mens zou dan herleid worden tot een geestloos autonoom functionerend organisme, een automaat.
Een wetenschap en in dit geval een geneeskunde die zich ent op de overtuiging dat de stof een emanatie is van de geest en dat de geest het lichaam beheerst, zal tegen haar eigen grenzen aanbotsen van zodra de proef op de som uitwijst dat het lichaam helemaal niet bereid is om gehoorzaamheid te bieden aan de geest of aan de wil en alvast is het lichaam daartoe niet bereid waar het de autonome fysieke functies betreft. Andermaal: het is weliswaar mogelijk om te gaan en te staan waar men wil en ook kan men voor een beperkte tijd zijn adem inhouden maar om het hart te doen ophouden met kloppen of, eerder nog, om na een hartstilstand het hart weer op gang te brengen, is veel meer nodig dan alleen maar de onmiddellijke wil (of eerder de wens): om het hart te doen stoppen, is geweld nodig en om het na een stilstand weer op gang te brengen, is wetenschap nodig. In dat laatste geval dienen de wetten achterhaald te worden waaraan de stof beantwoordt en vanuit de gehoorzaamheid aan die wetten kunnen dan gebeurlijk technieken bedacht worden waarmee men die wetten tot op zekere hoogte naar zijn hand kan zetten. En dat gebeurt in de klassieke geneeskunde die immers steunt op een wereldbeeld dat werkelijkheidsbeheersing toelaat en ze ook promoot.
Nu zullen voorstanders van de tegenpartij antwoorden dat ook andere geneeswijzen zoals de osteopathie dat vermag en uiteindelijk zullen de resultaten van de geneeswijze in kwestie beslissend zijn voor de beoordeling van haar effectiviteit. Vanuit deze praktijk waarbij de specifieke geneeskunde een toetssteen is voor haar waarde, zal ook het wereldbeeld dat aan die vorm van geneeskunde ten grondslag ligt, afhankelijk van de bekomen resultaten, overeind blijven of sneuvelen. Maar er is nog een probleem en zeker niet het geringste.
Immers, de beoordeling van de werkzaamheid van een therapie is allerminst een sinecure en de vraag rijst zelfs of zij wel mogelijk is op objectieve gronden. Dat Coca-Cola u het best van alle bestaande dranken verfrist, is alleen maar waar omdat het aldus aan iedereen van in de wieg dagelijks meermaals, overal en met elk denkbaar middel geproclameerd wordt. In de praktijk worden waarheden allerminst bewezen met logisch-mathematische middelen maar ontspringen zij aan de macht; zij worden gekocht, betaald en, eenmaal verworven, ook juridisch overeind gehouden. En de waarheid van Coca-Cola vertegenwoordigt hier talloze andere waarheden, zo niet élke denkbare waarheid, zodat bijvoorbeeld ook de waarheid dat het coronavaccin u tegen corona beschermt en de waarheid dat de pil u gezond maakt precies zoals de heilig hostie dat doet. Niet een of andere hogere, bewezen waarheid achter de reclame overtuigt, doch haar eigen eindeloze herhaling en haar alomtegenwoordigheid waardoor zij zich in het binnenste van haar prooien nestelt en van hen ook het geweten gaat uitmaken, precies zoals het machtsmiddel dat de religie is, dit van oudsher weet te presteren.
Van wat de reclame dan allemaal voorhoudt, hoeft helemaal niets waar te zijn zolang de door haar voorgewende waarheid maar beleden wordt omdat die belijdenis zich manifesteert in de onderwerping aan de reclamemaker welke in het geval van Coca-Cola bestaat in het kopen van het flesje drank; in het geval van de heilige hostie bestaat zij in een specifiek religieuze geloofsbelijdenis en in het geval van het slikken van een medicijn of het volgen van een therapie bestaat zij in de onderwerping aan de geneeskunde in kwestie.
Het succes van een geneeswijze zou bepaald moeten worden door objectieve resultaten maar de verwachting is dat veeleer zekere machten die daar helemaal buiten staan, het volgelingschap zullen bepalen zoals dat inderdaad ook met Coca-Cola het geval is. Wanneer een nar zoals Desiderius Erasmus, die het Lof der zotheid zong, naar de kroon zou worden gestoken door een hedendaags auteur, dan zou die laatste misschien wel onze geneeskunde afschilderen als één grote commerce; een gigantische zwendel met therapieën die veel gelijkenis vertonen met de ijle gebaren in de lucht van de priesters van weleer in even indrukwekkende kerken, met klinieken volgestouwd met stoeten figuranten die precies hetzelfde doen als de pastoors, onderpastoors, misdienaren, kosters, zangers en gelovigen uit een nu vervlogen tijd waar sommigen zelfs met heimwee naar terugkijken. Zij doen allemaal alsof het inhoud heeft wat zij acteren en zij doen dat met een dermate sterk geloof en met een even waanzinnige overtuigingskracht dat zij hun publiek helemaal weten te hypnotiseren. Niemand betrapt hen er op dat geen van al die artsen, verplegers, therapeuten en nog vele andere specialisten die de ziekenhuizen bevolken, over ook maar enige echte macht beschikt over het leven en de dood en dat zij allen louter figuranten zijn die een toneel opvoeren precies zoals in het destijds door alle gelovigen bijgewoonde theater in de kerk wiens macht zelfs reikte tot in het hiernamaals, ja, tot in de eeuwigheid. Herinner u dat toentertijd geen mens die in de kerk geloofde, in twijfel trok dat het ook zin had wat de clerus wereldwijd presteerde: de kracht van de gebeden en de litanieën, de genezende werking van de hostie, de effectiviteit van de veelsoortige bezweringen in de vorm van aanmaningen en hellepreken, de loutering van de biecht, de rechten en de plichten, de geboden en verboden: louter figuranten en figuraties waren zij, zonder ook maar enige aantoonbare band met de materie en bij uitstek de 'waanzin' van de transsubstantiatie, de verandering tijdens de consecratie van brood en wijn in het lichaam van de godheid, kon model staan voor de macht van een tovenarij die in feite nog altijd onverminderd aan de orde is omdat er nu eenmaal helemaal niets nieuws is onder de zon.
Of hiermee de vraag naar de werkzaamheid van osteopathie en van de vele andere alternatieve geneeswijzen wordt beantwoordt, is een andere kwestie. Maar wie eraan twijfelen dat ook de wetenschappelijke waarheid tot een geldkwestie is verworden, moeten maar eens goed rondkijken in bijvoorbeeld een apotheek: kruiden, theeën en tincturen waarvan allang bewezen werd dat zij niet werken, liggen daar uitgestald onder zalvende namen in de vitrine; men koopt er verdovende en fataal verslavende middelen met ronkende namen die allerminst genezen; men kan er boeken krijgen met daarin diëten en voorschriften van wonderdokters en therapeuten van de meest exotische pluimage. Ook moet men steeds vaker vaststellen dat ziekenbonden reclame maken met een terugbetalingspolitiek inzake geneeswijzen die door de klassieke wetenschap allang corrupt werden verklaard: deze geneeswijzen dringen zich naar het voorplan middels reclame naar het voorbeeld van het bijzonder succesrijke Coca-Colabedrijf en in een mum van tijd weten zij eerst de consumenten te betoveren en daarna ook de apothekers die er immers winst uitslaan, de ziekteverzekeringsbedrijven die aan terugbetaling doen en naar de pijpen van hun klanten moeten dansen, de artsen idem dito en prompt ook de professoren en de vorsers wiens onderzoek immers betaald wordt door Coca-Cola, Coca-Pharma en noem maar op.
Marcuse had het bij het rechte eind: wetenschap en techniek zijn in principe wondere zaken maar besmet met het geld dat symbool staat voor de hebzucht, wordt ook de zorgbehoevende niet langer geholpen doch gepluimd; zijn uitgestoken hand om hulp ontvangt helemaal niets tenzij een brief van de deurwaarder met een dringende aanmaning tot aflossing van zijn schulden, ja, zijn meubelen staan reeds op de stoep, hij kan nu de eindeloze stoet gaan vervoegen van de illegale trekkers die de mist ingaan, zoals alleen nog geschouwd door Kaspar Hauser in de visioenen welke voorafgingen aan zijn uur van waarheid.
(J.B., 28 oktober 2023)
27-10-2023
Wat met osteopathie? Aflevering 3
Wat met osteopathie?
Aflevering 3
De denkfout die aan de grondslag ligt van het fysicalistisch wereldbeeld dat hand in hand gaat met het materialisme betreft een specifieke, onterechte veralgemening. Zij situeert zich waar de mens het denken dat uit zijn leefwereld stamt, roekeloos projecteert op de gehele werkelijkheid. In dat geval wordt de metafysische vraag naar de ultieme zijnsgrond van de werkelijkheid verengd tot de technische vraag naar haar ultieme bouwstenen. Ten onrechte, want de werkelijkheid is geen constructie.
Reeds in de vierde eeuw werd deze denkfout aan het licht gebracht door een van de allergrootste filosofen, de Noord-Afrikaan Aurelius Augustinus. In zijn De Fide et Symbolo (II:§2) bekritikeert hij namelijk ongelovigen die "vanuit hun vertrouwdheid met handenarbeiders, huizenbouwers en allerlei andere artisanen die niets kunnen tot stand brengen zonder grondstof", geloven dat ook God (een aan Hem externe) grondstof nodig had om alles te 'maken'. Maar zelfs indien God dingen tot stand bracht uit grondstof, dan werd ook die grondstof door Hem uit het niets geschapen, aldus Augustinus.1
Immanuel Kant wijst er op dat wij de natuur pas kunnen kennen in de mate dat wij in staat zijn om hem zelf te maken; waarmee hij in feite zegt dat wij de natuur niet kunnen kennen, want niet kunnen maken.2 En Spinoza onderscheidt, enerzijds, datgene wat zijn oorzaak in zichzelf heeft, met name God en de natuur, en, anderzijds, de dingen die hun oorzaak buiten zichzelf hebben.3 Ook Gödel wijst op het onderscheid tussen het scheppen van iets (- uit niets) en het construeren van iets uit iets anders (- uit iets dat reeds geschapen is).4 Ook Martin Heidegger wijst op het niet-geconstrueerde karakter van de werkelijkheid. Michael Inwood verwoordt het als volgt: "Het ingewikkelde is niet samengesteld: het is niet opgebouwd door eenvoudige elementen te combineren, en het kan niet worden geanalyseerd alsof dat wel zo is". 5
Als we even abstractie mogen maken van kunst en ethiek, kunnen we zeggen dat alle door mensenhanden gemaakte dingen werktuigen zijn, verlengstukken van ons lichaam. Onze wereld is een instrument, hij is ons gemeenschappelijk, uitgebreid lichaam. De grondstof voor dat instrument rekruteren wij uit de natuur. Omdat onze wereld een constructie is van onze handen, neigen wij er toe om ook de natuur als een constructie op te vatten. Een bouwwerk dat wij afbreken om er het onze mee op te richten. Maar dat is een vergissing. De natuur is niet op zijn beurt opgebouwd uit grondstof die weer van elders komt. Waar wij dat geloven, achten wij onszelf potentiële natuurmakers of goden.
De betekenis van deze uitspraak mag niet worden onderschat: wij kunnen de natuur niet (na)maken, omdat de natuur geen maaksel is. Omdat al datgene wat wij met onze plannen en handen tot stand brengen, opgebouwd wordt uit elementen (die wij in de natuur aantreffen), hebben wij de neiging om te denken dat ook de natuur zelf het resultaat van zo een bouwproces zou zijn. Geven wij aan deze neiging toe, dan bezondigen we ons aan inductie. Wanneer wij een boom materieel ontleden, vinden wij daarin stoffen zoals water, koolstof, en nog andere elementen. In wezen is die boom helemaal niet het resultaat van zo een ‘samenstelling van elementen’, en een hersamenstelling zou ons dan ook geen boom opleveren. In onze analyse hebben we ons immers beperkt tot de materiële analyse van één specifieke boom. Wat daar boven uitstijgt, kan niet meer worden geanalyseerd, wat ‘namaak’ uitsluit. Maar vooral is ‘namaak’ onmogelijk omdat een boom, en in het algemeen de natuur, geen maakwerk is. Het is bijvoorbeeld mogelijk voor een papegaai om een menselijke uitspraak na te zeggen, maar de essentie van de uitspraak, namelijk zijn betekenis, kan door de papegaai niet worden gevat, wat zijn prestatie irrelevant maakt. In zijn overmoedig geloof inzake het namaken van de schepping, gelijkt de mens nu op zo een sprekende ara, zich niet bewust van zijn potsierlijkheid. De mens met een mechanicistische wereldvisie is vergelijkbaar met de instrumentist die niet in staat is om ook maar het minste greintje gevoel te koesteren bij zijn eigen muzikale uitvoeringen, omdat hij doof is: voor hem is musiceren een harde labeur, iets zoals het sturen van een ingewikkelde machine. Nu geloven fysicalisten dat de natuur zo een absurd orkest is zonder klank, alleen omdat zij niet in staat zijn te horen.
Zo laken bepaalde richtingen, zich beroepend op Carnap, de metafysica omdat haar uitspraken niet experimenteel verifieerbaar zijn.6Maar de eis van toepasbaarheid van dit beginsel op de ganse werkelijkheid, verkapt eigenlijk de overtuiging van de (na-)maakbaarheid van de werkelijkheid. In het Logisch Positivisme, het fysicalisme en het microreductionisme, hebben we aldus te maken met het gevaar van de misvatting waarvoor onder meer Augustinus, Kant, Spinoza en Gödel waarschuwen. Daar acht de mens zichzelf God. Hij is dat niet, zegt Spinoza, want hij is niet 'zijn eigen oorzaak' (- 'causa sui').7
(Wordt vervolgd)
(J.B., 26 oktober 2023)
1AUGUSTINUS, Aurelius, A treatise on faith and the creed (De fide et symbolo), Christian Classics Ethereal Library,
Calvin College, updated May 27, 1999:322.
2DE VOS, H., Kant als theoloog, Het Wereldvenster, Baarn 1968, pag. 63.
3SPINOZA, Benedictus, Ethica More Geometrico Demonstrata. Uit het latijn vertaald en van aantekeningen voorzien door Nico Van Suchtelen, Wereldbibliotheek, Amsterdam 1979.
4WANG, Hao, Logical Journey. From Gödel to philosophy, The MIT Press, Cambridge, Massachusetts 1996, pag. 14: “Gödel distinguishes creation, in the sense of making something out of nothing, from construction or invention, in the sense of making something out of something else”.
5INWOOD, Michael, Heidegger, Lemniscaat 2000, vertaling: W. de Leeuw (O.U.P., Oxford 1997), pp. 110-111.
6Zie: AYER, A.J. (editor), Logical Positivism, Greenwood Press, Westport-Connecticut 1978 (The Free Press, Macmillan, pp. 60-81.
Het in het westen heersende, positivistische, materialistische wereldbeeld steunt op het fysicalisme en op het microreductionisme: het neemt aan dat alleen materie en energie bestaan, alleen datgene wat (zintuiglijk of logisch-mathematisch uit het zintuiglijke afgeleid) kan worden waargenomen en dat alles opgebouwd is uit telkens kleinere bouwstenen, waarbij de meest elementaire zeer zeker nog niet ontdekt zijn. De opvatting dat deze wezenlijk energetisch-materiële werkelijkheid gehoorzaamt aan wiskundige en natuurkundige wetten die derhalve principieel kenbaar zijn met de menselijke rede, is bijzonder hoopgevend met het oog op het beheersen van deze werkelijkheid omdat men gelooft dat er aldus op solide gronden naar gestreefd kan worden om de fataliteit van de menselijke afhankelijkheid van al het natuurlijke te overstijgen: ziekte en dood hoeven misschien niet ons lot te zijn als wij maar de moed opbrengen om er met onze rede, met zelfvertrouwen en met ijver met het hele mensdom tegenaan te gaan.
Niet alleen atheïsten zijn vaak deze mening toegedaan zoals beroemde versregels uit Müllers Winterreise getuigen: “Will kein Gott auf Erden sein,/Sind wir selber Götter.” Ook gelovigen en meer bepaald christelijke theologen, zijn die overtuiging toegedaan omdat zij de mens steeds vaker gaan beschouwen als deelnemer aan Gods schepping, met op de achtergrond het geloof dat de menswording van God hand in hand gaat met de vergoddelijking van de mens die dan zoals uitgebeeld door kunstenaars zoals de schilder Jean Delville verrijst als “l' Homme Dieu” want, zoals de Bijbel leert, zijn wij geschapen “naar Gods beeld en gelijkenis”.
Anderen echter, noemen deze visie hoogmoedig en zo hangen zij een filosofie aan van de eindigheid die de mens erop wijst dat achter zijn streven naar zuivere kennis de zondige wil schuilt om aan God gelijk te zijn. De Duits-Belgische fenomenoloog Rudolf Boehm heeft het streven naar zuiver theoretische kennis in zijn werk uit 1977, Kritik der Grundlagen des Zeitalters, omschreven als hoogmoedig. De waarde van wetenschap kan pas uitgedrukt worden in termen van haar ultiem nut voor ons, mensen, en bij uitbreiding de ganse noösfeer. Kennis op zich of kennis omwille van de kennis is een louter spel en derhalve een monster omdat de toepasbaarheid van kennis haar ultieme feedback is.
Ook de zogenaamd louter theoretische kennis ontspoort als zij niet uiteindelijk in functie van haar toepasbaarheid beoefend wordt. Zelfs en bij uitstek de wijsbegeerte is er voor ons. Kennis is derhalve noodzakelijk met kunde verbonden en des te meer voor de geneeskunde geldt dat haar waarde moet gemeten worden aan haar vermogen om de (menselijke) gezondheid te herstellen of te handhaven. Zuiver theoretische kennis zoals de wiskundige, kan over de werkelijkheid niets zeggen en dat ervoer reeds René Descartes bij de vaststelling dat zowel in de werkelijkheid als in de droom de som van de hoeken van een rechthoekige driehoek 180 graden is, waaruit te besluiten valt dat de zuiver wiskundige kennis en de zuiver theoretische kennis in het algemeen, zich niets laat gelegen zijn aan het onderscheid tussen werkelijkheid en droom en dat zij derhalve nietszeggend is - zij is een louter spel.
De miskenning van de plicht van het theoretische weten om zich te onderwerpen aan het oordeel van de mensen in wiens dienst dit weten staat, verbergt zich in allerlei uitvluchten (en zo bijvoorbeeld worden bepaalde werkingen van medicijnen heel 'handig' 'bijwerkingen' genoemd) om tenslotte niet te moeten toegeven dat al te vaak uiteindelijk de nadelen van een behandeling de baten opheffen. Het beschreven euvel is eigen aan de fundamenten zelf van onze tijd en het was Rudolf Boehm die daarover zijn Kritik der Grundlagen des Zeitalters publiceerde.
Bij uitstek de geneeskunde is een wetenschap die zich principieel niet bezondigt aan het weten ter wille van het weten zelf maar bij haar toepassingen komt zij (alvast in onze contreien) in het vaarwater van een kapitalistische economie die wél lijdt aan het euvel van de middeldoelomkering: onze economie produceert om te produceren, zij groeit om te groeien en deed zij dat niet, dan zou zij kapseizen, wat zij vandaag ook doet omdat een onvoorziene crisis een rem zet op haar groei. De rode economie - de planeconomie - blijkt hiertegen veel beter bestand. De kapitalistische economie corrumpeert wetenschap en techniek zoals macht waarheid corrumpeert.
Zo ook moet men zich ervoor hoeden de feiten niet ondergeschikt te maken aan de wetenschappelijke wetten zoals men doet waar men in zijn religieuze arrogantie zelfverzekerd en heldhaftig wetenschappelijke bevindingen van tafel veegt met Bijbelse citaten. Zo bijvoorbeeld werkt een vaccin niet omdat de wetenschap voorschrijft dat het moet werken: het werkt als het de afweer stimuleert precies zoals eender welk medicijn werkt als het ons van een ziekte af helpt. De economie wil dat vaccins die massaal worden geproduceerd ook worden verkocht en daartoe moeten ze eerst werken, willen of niet. Hetzelfde geldt voor de beruchte mondmaskers.1
Derhalve zijn zowel het geloof in de almacht van het zuiver wetenschappelijk weten als het geloof in de waarheid van de heilige geschriften in hetzelfde bedje ziek: telkenmale gaat het om vormen van absolutisme of fanatisme, wat wil zeggen: het onvermogen om de beperkingen te aanvaarden die nu eenmaal horen bij het mens-zijn. Mensen zijn geen goden, er bestaat geen absoluut weten, elke wetenschap die zich beroept op absolute kennis deelt haar dictatoriaal karakter met de religies waaraan mensen zich tegen beter weten in onderwerpen zoals de burgers in de wereld van Georges Orwells dystopische roman 1984 belijden dat 1 opgeteld bij 1 gelijk is aan 3. Zij weten dat dit een onwaarheid is maar zij belijden deze leugen omdat dit van hen wordt afgedwongen en waar zij dat doen, manifesteert zich de triomf van de machthebber.
Op een bijzonder gesofisticeerd verkapte manier sluipt onder de invloed van machtshonger de leugen ook in de wetenschappelijke bedrijvigheid naar binnen die dan niet langer nuttig is voor ons maar schadelijk. En de leugen wordt gekenmerkt door haar neiging zich te verbergen, wat vrij vertaald betekent dat zij het open debat schuwt: zij gelooft dat zij met haar autoriteit de bevindingen en de meningen die haar tegenspreken, de autoriteit van de waarheid kan overtreffen maar dat laatste is uiteraard een gevaarlijke vorm van waanzin.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 26 oktober 2023)
1Zie ook: J. Bauwens, Panopticum Corona, pp. 922-924.
25-10-2023
Wat met osteopathie? Aflevering 1
Wat met osteopathie?
Aflevering 1
De arts Andrew Taylor Still (1828-1917), tevens chirurg in de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865) waarin hij overigens ook ijverde voor de afschaffing van de slavernij, stichtte in Kirksville (Missouri) de American School of Osteopathy (de huidige A.T. Still University). In die oorlog stierven zijn vrouw en vier kinderen door hersenvliesontsteking. De idee dat ziekten konden verwekt worden door microben was er pas met Robert Koch die er in 1905 de Nobelprijs voor kreeg en het eerste antibioticum, penicilline, werd pas in 1928 ontdekt (door A. Fleming) terwijl de toenmalige behandelmethode van meningitis met kwik(I)chloride vaak leidde tot vergiftiging. Still spendeerde de rest van zijn leven aan het zoeken naar een minder schadelijke en meer effectieve geneeswijze. Om de anatomische structuur en de functie bloot te leggen van weefsels, werkte Still op lijken. Wellicht vanuit zijn methodistische achtergrond1 kantte hij zich tegen het (metafysisch) materialisme dat alles ziet als opgebouwd uit materie (en energie) en dat de geest beschouwt als een product van de hersenwerking.2 Still liet zich inspireren door de tegenhanger ervan: het (vooral door Berkeley uitgewerkte) spiritualisme dat, geheel andersom, de stof beschouwt als een verschijningsvorm van de geest.
Dat laatste is niet zonder belang voor een eventuele verdediging van alvast zekere facetten van de osteopathie als een legitieme vorm van geneeskunde en wel hierom, dat het materialistisch wereldbeeld niet zo vanzelfsprekend is als vandaag vaak wordt aangenomen: de kritiek op het fysicalisme en het microreductionisme die aan de grondslag ervan liggen, dateert van de vierde eeuw en is even grondig als overtuigend omdat het succes van het bekritiseerde wereldbeeld alles te maken heeft met een jammerlijke doch bijzonder hardnekkige denkfout.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 25 oktober 2023)
1Dit protestants geloof richt zich op de Bijbel; onder meer het sterk door de barmhartigheid geïnspireerde Leger des Heils is er een voortvloeisel van.
2Materialisme kan gedefinieerd worden als: “die opvatting welke voorhoudt (1°) dat het wezen van al het zijnde enkel bepaald wordt door de stoffelijkheid, en dus niet door een beginsel (zoals God of de ideeën) dat het zijnde in kwestie eerst fundeert, en (2°) dat het gedrag van al het zijnde enkel bepaald wordt door oorzakelijkheid.” (“Materialismus (von: Materie), die Anschauung, dasz alles, was ist, nicht bestimmt sei durch etwas, das von u. über allem sinnlich Erfahr- u. Begreifbaren dieses erst begründet (Gott, Geist, Weltvernunft, Ideen), sondern in seinem Sein nur bestimmt sei durch Stofflichkeit (Materialität), in seinem Verhalten nur durch Wirkungsursächlichkeit (Kausalität). - Gegensatz: Spiritualismus”. Zie ook: Bauwens, Jan, Trans-atheïsme. Een christelijk geïnspireerde verrijzenis uit het hedendaags materialisme. (Bijgewerkte versie van de tekst, gedateerd: JUNI 2003), Serskamp 2003, pp. 27v.
24-10-2023
LUDO NOENS: SIGNALEN UIT EEN VERZWEGEN WERELD
LUDO NOENS: SIGNALEN UIT EEN VERZWEGEN WERELD
20-10-2023
Het lezen waard: Lieven Debrouwere: Het-coronaraadsel
Iedereen denkt te weten wat vakidiotie is maar kennelijk slagen maar weinigen erin om deze vorm van onverstand ook nog te herkennen als hij zich voordoet, getuige de aperte onfrisse onenigheid onder deskundigen ter gelegenheid van de jongste pandemie waardoor het krediet dat de (medische) wetenschap altijd al had genoten wereldwijd, een historische deuk heeft gekregen waarvan zij nog steeds niet helemaal bekomen is en ten gevolge waarvan sommigen gaan vrezen dat haar een gelijkaardig lot is beschoren als de (katholieke) kerk.
De verregaande specialisatie van vele samenwerkende individuen die zich in de menselijke noösfeer voltrekt, bereikt een grotere vruchtbaarheid of functionaliteit naarmate de verschillende bedrijvigheden erin slagen om naadloos aansluiting te vinden bij elkaar, wat wil zeggen: in de mate dat zij optimaal georganiseerd zijn, en dat laatste betekent dat zij een organisatie moeten vormen en wel naar het voorbeeld van een orgaan of zelfs van een organisme. Functionaliteit of vruchtbaarheid als zodanig bereikt een climax in de biosfeer of de sfeer van de levende organismen, die de dode stoffen verenigen tot cellen, cellen tot weefsels, weefsels tot organen en organen tot levende wezens maar die overtreffen dan ook nog eens zichzelf door zich middels hun bewustzijn onderling te organiseren tot groepen en uiteindelijk tot de wereldgemeenschap.
Dat wil meteen zeggen dat daar waar de onderlinge aansluiting van de verschillende entiteiten niet naadloos is, het systeem als zodanig mank loopt, desintegreert en verdwijnt zoals dat ook het geval is met organen en weefsels waaruit de orde verdwijnt, wat betekent dat er niet langer wordt samengewerkt en in dat geval zullen het organisme, de organen, de weefsels en de cellen gewoon rotten. Jammer genoeg gebeurt dat vandaag bij de helft van de mensen en wel in gevolge de vermeende productie van 'welvaart'.
Dit rottingsproces inzake organisaties betekent de desintegratie van de verschillende onderdelen en dat wil zeggen dat de elementen niet langer onderling communiceren, dat ze terugvallen op zichzelf en zich als het ware in zichzelf opsluiten: zij doen alleen nog wat onwetende cellen doen, namelijk eten, groeien en afval (gif) produceren: zij worden kankercellen. En het equivalent van de kankercellen in het maatschappelijk verband zijn ongetwijfeld de vakidioten: kanker betekent voor een levend wezen wat vakidiotie is voor een organisatie. De vakidioot probeert zijn inzichten op te dringen aan mensen die kijken door een heel andere bril en als ook zij vakidioten zijn, wordt er niet langer samengewerkt maar geconcurreerd. Edoch, er is nog een veel belangrijker aandachtspunt.
Waar specialisatie en samenwerking zijn, is immers nog steeds geen sprake van multidisciplinariteit: die slaat namelijk niet op het samen bestaan van verschillende disciplines en zelfs niet op het onderling interageren ervan. Van multidisciplinariteit kan pas sprake zijn waar verschillende disciplines beheerst worden en die beheersing gebeurt noodzakelijk door mensen. Meer bepaald geldt voor multidisciplinariteit dat de beheersing van verschillende disciplines zich moet verenigen in een persoon, waar ze in feite samenkomen in zijn hersenen of in zijn gedachten, in zijn kennis. De kennis van de ene discipline ontmoet de kennis van een andere discipline pas in iemands hersenen en eerst daar zorgt het samenkomen van verschillende kennisgebieden voor een vermenigvuldiging van die kennis, die dan veel meer wordt dan de som van twee of meer vakgebieden naast elkaar.
Immers, men stelt zich al te gauw tevreden met de idee dat multidisciplinariteit bereikt wordt van zodra men specialisten van de meest uiteenlopende pluimages rond één en dezelfde tafel kan zetten en wat betreft de geneeskunde: als men een team ter beschikking heeft met daarin een massa aan medici die elk een heel klein stukje kennen van de totale mens want samen moeten die er wel alles over weten. Edoch, hier wordt exact dezelfde denkfout gemaakt als onze politici vandaag doen (en overigens altijd al gedaan hebben) en zo bijvoorbeeld zeggen onze onderwijsministers: we hebben nu een nieuwe methode van onderricht uitgevonden; de leerlingen moeten niets meer uit het hoofd leren, ze moeten alleen nog weten waar ze alles kunnen vinden! Alsof het volstond om toegang te hebben tot een database teneinde kennis te hebben. Als dat ook nog eens waar was, dan was de hoofdbibliothecaris van de boekentoren ongetwijfeld de verstandigste mens van Vlaanderen.
Een halve eeuw geleden, in een college ergens te lande, spelde een oude pater Jezuïet in het dagelijkse uurtje godsdienst aan zijn leerlingen de volgende les: “Waar moet gij op letten als ge in nood zijt en ge zoekt hulp? Twee zaken, kindertjes! Niet één maar wel twee zaken! En dat zijn de volgende. Vooreerst moet ge u wenden tot iemand met kennis van zaken. Met buikpijn moet ge niet naar een handlezer gaan! Hoort gij dat goed? We zijn nu in het jaar 1973 maar nog altijd sterven massa's mensen door bijgeloof, mensen die gered hadden kunnen worden. Erg voor mensen die niet naar een dokter toe kunnen omdat er geen dokter is of omdat zij die niet kunnen betalen, maar nog veel erger voor mensen die dat wel kunnen maar die liever naar een astroloog gaan of naar een pendelaar! Dus onthoud het goed: met maagpijn gaat gij naar een dokter toe, iemand die geneeskunde gestudeerd heeft!”
De pater Jezuïet kijkt of zijn leerlingen nog volgen, hij herademt en gaat door: “Raadpleeg iemand met kennis van zaken, dat is dus de eerste regel die gij in acht moet nemen. Maar luister nu goed: er is nog een tweede regel en die is zo mogelijk nog belangrijker dan de eerste. Heeft er iemand een idee? Niemand? Luister nu dus maar heel goed!”
De leerlingen zetten zich schrap, de pater vervolgt: “Degene die gij raadpleegt moet kennis van zaken hebben maar alleen kennis van zaken volstaat niet: een raadgever moet u niet alleen kùnnen helpen, hij moet het ook nog willen doen! Ja, gij hoort mij goed want het is geen vanzelfsprekendheid dat mensen hun kennis gebruiken om het goede te doen! Steeds vaker gebruiken mensen hun kennis... niet om anderen te helpen maar om er zichzelf mee te verrijken en andere mensen te bedriegen! Kennis is een verrukkelijk goed... als die ook nog in goede handen is en vanzelfsprekend is dat niet: wetenschap en techniek worden in één adem genoemd met de vooruitgang maar als de ethiek ontbreekt, dient de kennis om wapentuig te fabriceren!”
De leerlingen zijn nu een en al aandacht. Wat de pater zegt, lijkt eenvoudig maar dat is het allerminst. En hij opent nu zijn doos met voorbeelden: “Er bestaan malafide artsen die u kunnen maar niet willen helpen omdat het hun eerste zorg is om zich middels uw ziekte te verrijken en zij houden u aan het lijntje en dan doen ze uiteraard het tegenovergestelde van datgene waarvoor zij gestudeerd hebben want ze hebben er baat bij dat gij ziek zijt en dat ge ziek blijft omdat ge dan op consultatie blijft komen en pillen blijft nemen. Steeds meer artsen schrijven hun patiënten verslavende middelen voor en het gebeurt wel in die mate dat vandaag een vierde van alle mensen in de geïndustrialiseerde wereld geregeld tranquillizers nemen, pepmiddelen, slaappillen, pijnstillers of antidepressiva en de farmaceutische industrie, die hier een gigantische bedrijvigheid vertegenwoordigt, zou iedereen wel kunnen helpen maar het hoofddoel wordt steeds vaker winst... en dus mensen ziek maken!”
“Knoop het dus goed in uw oren: niet één doch twéé voorwaarden moeten voldaan zijn als gij bij iemand om hulp gaat: de helper moet u kunnen helpen maar hij moet dat ook nog willen doen en die tweede voorwaarde wordt mettertijd belangrijker om in het oog te houden omdat de wereld onmenselijker wordt onder invloed van de nieuwe religie, het bijgeloof aan de mammon. Hebt gij dat allemaal goed begrepen?”
Een halve eeuw later, in het jaar 2023, blokken de kranten: “Artificiële intelligentie belt eenzame ouderen in Madrid” en in het artikel leest men: “Oudere mensen zullen automatisch worden opgebeld. De stem van de AI zal bijzonder realistisch klinken.”1
Inderdaad, met kennis, met wetenschap, met artificiële intelligentie worden de oudjes in de waan gebracht dat iemand naar hen luistert, ja, dat een medemens medelijden met hen heeft en weldra iets zal doen om hen uit hun benarde situatie te bevrijden. Misschien zal hij of zij de betrokken senior wel een bezoekje brengen? Misschien zal die er wel voor zorgen dat de maaltijden morgen wat steviger worden want van een budget van twee euro daags kan men zich bezwaarlijk gezond voeden? Misschien zal hij of zij, hem of haar wel weghalen uit dat vervloekte tehuis en worden de ouderen dan elders ondergebracht waar zij niet zo betutteld worden alsof zij kleine kleuters waren? Wie zal het zeggen!
Edoch, artificiële intelligentie belt niemand op want artificiële intelligentie is geen mens, artificiële intelligentie denkt niet na en voelt ook niet, maakt geen plannen en zeker geen plannen om bij de 'gesprekspartner' op bezoek te komen, laat staan om die bij te springen en uit zijn benarde toestand te bevrijden. Artificiële intelligentie is een louter instrument, een ding dat doet alsof het spreekt en luistert, meeleeft en belooft. Het doet alsof, het is een stukje hoogtechnologie bedoeld om anderen laag te houden, om hen om de tuin te leiden, rustig te houden, op het verkeerde been te zetten, te manipuleren of in een waan te brengen die alleen profijt bezorgt aan wie het technologisch snufje in kwestie kopen en verkopen.
En is dit niet de te verwachten logische stap na de aan de gang zijnde ontmenselijking van de mens? Want aan de kassa van het warenhuis zit een juffrouw zich zwaarlijvig te drinken in de cola terwijl zij voldoet aan de eis van haar werkgever: zij glimlacht, rekent af en wenst de klant die zij van haar noch pluimen kent, een fijne dag. Het is niet uitgesloten dat die wens vanuit het diepste van haar hart komt maar (en nu volgt een paradox:) veel waarschijnlijker is het dat zij zich gedraagt precies zoals het door haar baas van haar wordt gevraagd, wat wil zeggen: als een robot want zij is tenslotte ook maar een mens. De kassajuf maar ook de gerant, de rekkenvullers, de mensen aan de beenhouwerij, de bakkers in de winkels en de leraren op school, de politiemensen op straat, de dokters en de advocaten, kortom allen die aan de slag zijn in een maatschappij die doet denken aan wat Dostojevski typeerde als het 'kristallen paradijs', waarmee de grote automaat bedoeld wordt waarop de staat is gaan gelijken en waarvan wij allen steeds vaker louter onderdelen zijn, ontmenselijkte mensen en derhalve massamensen, in de economie elkaar beconcurrerende automaten die gestaag evolueren naar in de oorlog elkaar dodende soldaten.
De robot of de niet-mens die onvermijdelijk de onmens is, volgt logischerwijze uit de mens als die ontmenselijkt wordt en zo ziet men na de rage van de modepoppen, zoals vrouwen maar ook mannen steeds vaker worden getypeerd, dat echte poppen nu hun plaats gaan innemen. Bejaarde doch stinkend rijke potentaten pronken op de foto met aan hun zijde een jeugdige filmster; zij geven alle anderen het nakijken maar dat doet de filmster op den duur ook met hen omdat zij nu eenmaal werd betaald om te acteren en omdat zij daar ook mee ophoudt als de input stopt of als een concurrent van haar bestuurder méér biedt.
De eerste fase is dus die waarbij mensen onder druk van het bestuur van geld en macht zichzelf herleiden tot in dit geval een modepop en in de tweede fase die daar logischerwijze op volgt, houden mensen gewoon op met trouwen en schaffen zij zich een pop aan van plastiek die echter échter lijkt dan de onbetaalbare eega van de potentaat. Inderdaad, steeds meer jonge mensen blijven single en getrouwde koppels slapen apart.2 In de kranten leest men almaar vaker: “Mannen en vrouwen weten niet meer hoe ze elkaar kunnen verleiden. Maar ook de virtuele en fictieve wereld waarin velen leven is een rem. Jongens worden verliefd op manga-figuren. Fysiek contact in het openbaar is taboe.”3 Prostitutie, telefoonseks en sekspoppen van siliconen nemen de plaats in van de onder druk van de hegemonie van het geld sowieso al geacteerde partners.4 Zelfs filosofieprofessor Etienne Vermeersch geloofde in het zogenaamde Turing-criterium: van een machine moet aangenomen worden dat zij kan denken vanaf het ogenblik dat men niet langer in staat is om (in casu: bij contact middels chatten) de machine erop te betrappen dat zij géén mens is. En is dit niet de omgekeerde wereld?
Jawel, op geacteerde partners of ontmenselijkte mensen volgt geheel logischerwijze de “Artificial Intelligence” want met die ronkende titel pakken de sales managers van die perverse producten uit terwijl zij het vervolg van de ontmenselijkte mensen op de markt brengen en dat zijn de niet-mensen, de robots. Gij hoort het goed en het is de klaspater van weleer die ons vanuit het graf herinnert aan de les: “Het lijkt er hoe langer hoe meer op dat de robots die volgen op de ontmenselijkte mensen, waarachtig intelligent zijn en als geen ander kennis van zaken hebben maar het staat als een paal boven water dat al wie dat geloven en het bovendien slikken dat zij ook nog de wil hebben om te helpen, de bal helemaal mis slaan: van een wil kan daar slechts sprake zijn in de zin waarin men ook aan een valstrik een wil kon toeschrijven want in wezen gaat het hier om uiterst bedrieglijke tuigen, koelbloedige moordtuigen zelfs, geprogrammeerd om bij hun cliënten - zeg maar slachtoffers - dezelfde waan te creëren die het lokaas schept voor de vis net vooraleer die toehapt en aan de hengel bengelt!”
In de vierde eeuw beschreef Augustinus van Hippo drie stadia in de menselijk evolutie gezien door de bril van wat de katholieke theologie zou worden. Het eerste stadium dateert van voor de zondeval, waarin de mens nog vrij was om te “kunnen zondigen”, hij kon immers nog steeds kiezen om al dan niet van de boom van de kennis van goed en kwaad te eten. Dit was het stadium van “posse peccare”. Edoch, eenmaal hij gegeten had van de appel, eenmaal hij ongehoorzaam geweest was, eenmaal hij gezondigd had, was hij eens en voorgoed een zondaar en kon hij er niet meer voor kiezen om niét te zondigen: hij was niet langer totaal vrij. Dit tweede stadium is volgens Augustinus het stadium van het “niet (meer) kunnen niet zondigen”of “non posse non peccare”. Als derde en laatste stadium zag Augustinus het stadium van na de wederkomst van Christus op de nieuwe aarde waar mensen niet meer kunnen (en ook niet meer willen) zondigen, het stadium van het “non posse peccare”dat het paradijs in glorie nog zou overtreffen.
Wij willen Augustinus niet naar de kroon steken maar de werkelijkheid van alledag toont overtuigend en jammer genoeg aan dat het derde stadium van het “niet (meer) kunnen zondigen” of het “non posse peccare”zich nu inderdaad aandient, maar dan helemaal niet in die betekenis die Augustinus eraan gaf. Immers, niet Christus is teruggekomen maar wel Lucifer en de nieuwe aarde overtreft het paradijs van weleer ook niet, zij is daarentegen de hel zelf met al haar attributen, het vuur en de duivels incluis. Het “non posse peccare” is er nu immers in de ooit ondenkbare betekenis van het allergrootste kwaad waarbij alle waarden omgekeerd werden, gehoor gevend naar het gebod: “De duivel ziet u, hier vloekt men niet”. En men moet blind zijn om dit niet te zien.
“Orde der Artsen wil dat u uw dokter verwittigt wanneer u een consultatie opneemt met smartphone”1, zo blokt HLN van gisteren en dat wil zeggen dat voortaan iedereen gecontroleerd wordt en wel door iedereen en ook nog met betrekking tot alle gestelde en niet gestelde handelingen en gesproken én niet gesproken woorden. De camera's alom en het BurgerInformatieNetwerk met als het op de planken naar binnen geslopen motto van “iedereen spion van iedereen”, blijkt helemaal niet de uitkomst van de veiligheid die men oorspronkelijk beweerde na te streven maar wel die van het waterdichte wantrouwen: het vertrouwen immers werd definitief onmogelijk gemaakt, iedereen gaat nu principieel altijd en overal bij de duivel te biechten en men kan zich het beste de situatie voorstellen van de biechteling in de biechtstoel waarin de biechtvader werd vervangen door een camera die de bekentenissen opneemt en ook stante pede uitzendt naar de verste uithoeken der aarde (op ieders smartphone en pc).
Hiermee rijft de sluwe Lucifer uit Vondels gelijknamige toneelspel de overwinning binnen met als resultaat het einde van de vrijheid, wat nota bene ook het einde is van de mens. In het jaar 1654 beschrijft Joost van den Vondel hoe Lucifer, aangesteld als stadhouder over de schepping, het afkeurt dat God de engelen, die toch zuivere geesten zijn, de opdracht geeft om de mens die deels van stof is, te dienen. In zijn Lucifer schreeuwt de jaloerse Belzebub het uit nadat de gezant Apollion verslag uitbracht over hoe de mens door de schepper op handen wordt gedragen:
"Men zou ons Paradys om Adams hof verwenschen.
't Geluck der Engelen moet wycken voor de menschen"
Uiteraard is de bovenstaande gedachtegang oneigenlijk: de eigenschap van sterfelijkheid of onsterfelijkheid is irrelevant met betrekking tot de idee 'mens'. Een idee kan niet sterfelijk of onsterfelijk zijn, evenmin als een vorm, een archetype, het DNA van een soort of een getal: al die zaken zijn immaterieel, zij hebben een stoffelijk en derhalve een vergankelijk medium nodig dat bovendien verwisselbaar is maar hun essentie is onstoffelijk van aard. En dat houdt uiteraard in dat zowel de zondeval waarmee Adam de mens als zodanig sterfelijk zou hebben gemaakt als het verlossingswerk waarmee de 'tweede Adam' de onsterfelijkheid van 'de' mens hersteld zou hebben, irrelevant zijn: de eigenschappen van sterfelijkheid of onsterfelijkheid zijn irrelevant met betrekking tot ideeën en de theorieën van zondeval en verlossing zijn in dat licht nog maar moeilijk te begrijpen.
Vandaar moet dan ook een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de mensheid en anderzijds de mens of de idee 'mens' en de mensheid moet dan noodzakelijkerwijze gezien worden als een nieuw, stoffelijk organisme, bestaande uit al de stoffelijke mensen. Het gaat niet om de soort of om het soortbegrip maar om het tot stand komen of het opnieuw tot stand komen van een organisme, namelijk het lichaam van een nieuw wezen - de mensheid - waartoe alle afzonderlijke menselijke individuen dienst doen als cellen.
Onmiddellijk moet hierbij opgemerkt worden dat het nieuwe wezen dat aldus tot stand komt en dat de hele aarde zou omvatten, zal gekarakteriseerd worden door een specifieke orde waaraan al de afzonderlijke cellen gehoorzamen en die orde wordt tot stand gebracht en in stand gehouden door regels en wetten. Gaat het om puur natuurlijke wetten, meer bepaald om de wetten van de jungle gehoorzamend aan het recht van de sterkste, dan kan er bezwaarlijk sprake zijn van een nieuw lichaam omdat het geheel van alle mensen dan gewoon resulteert in de soort. Gaat het om een totalitair systeem dat gehoorzaamt aan een potentaat, dan worden alle cellen geëgaliseerd tot een massa van volgelingen, robots of soldaten. Is er echter sprake van een gecoördineerd samenwerkingsverband tussen alle cellen die functionele weefsels en organen vormen, dan kan men misschien al spreken over 'een mensheid'.
Nu is er helemaal geen religie nodig en zeker geen christendom om 'een mensheid' in een of andere vorm tot stand te brengen: het communisme streeft met het wereldcommunisme exact hetzelfde na als de Islamitische Staat, het Katholicisme en de liberale wereldhandel die zich vertrouwt op de 'onzichtbare hand' van Adam Smith. Maar allemaal willen zij dat iedereen hùn ideologie aanneemt. In het geval waarbij alle individuen gekerstend zijn, zou het zogenaamde verrezen lichaam van Christus tot stand komen. Waar allen zich tot het communisme bekeren, wordt de wereld één staat zoals beschreven door Orwell in zijn 1984. En ook de theocratieën streven de wereldheerschappij na. Het resultaat is echter nimmer de mensheid onder een of andere ideologie maar wel een strijd van de aanhangers van de vele verschillende ideologieën en dat wil zeggen: oorlog.
(J.B., 14 oktober 2023)
13-10-2023
Plato en de opstanding (aflevering 5)
Plato en de opstanding (aflevering 5)
Het geloof in de opstanding van het vlees is eigen aan de Zoroastriërs uit Perzië (het huidige Iran - Zarathustra leefde ca. 1000 voor Christus en vandaag telt het Zoroastrisme nog steeds ca. 300.000 gelovigen) en aan de religies van het Boek, dat wil zeggen: het jodendom, het christendom en de islam maar niet alle joden geloven in de opstanding (de farizeeën deden dat, de sadduceeën echter niet) en ook in het christendom wordt over de opstanding niet veel gezegd, behalve dan bij Paulus in zijn brieven aan de Korintiërs (1 Korintiërs 15:12-581) en aan de Romeinen (Romeinen 4:23-252 en Romeinen 10:93) en het Paulinische christendom is dan ook de kern van het katholicisme. De derde-eeuwse exegeet Origenes (die Mattheüs 19:124 toepaste en zichzelf castreerde) heeft het over de verrijzenis in een vergeestelijkte mens en niet over de verrijzenis van het vlees, de kerkvader Methodius van Olympos (†311) spreekt over de verrijzenis als over het het opnieuw 'gieten' van de mens, die door de dood 'gesmolten' is, in zijn oorspronkelijke 'vorm' en de heilige Gregorius van Nyssa (335-394) ziet, zoals ook Paulus, de verrijzenis als een herstelproces: zoals de zonde van Adam de mens sterfelijke maakte, zo is Christus de tweede Adam die door het uitboeten van de zonde aan de mens zijn staat van onsterfelijkheid teruggeeft.
Echter, men kan zich hierbij de bedenking maken dat hier niet de persoonlijke onsterfelijkheid van elke mens bedoeld kan worden aangezien de voorgestelde vergelijking wat betreft het eerste deel slaat op Adam en derhalve op de mensheid als zodanig die ten val komt, zodat ook met het tweede deel van de vergelijking, namelijk betreffende de verlossing en de opstanding, niet de afzonderlijke mensen bedoeld kunnen worden maar wel opnieuw de mensheid als zodanig die dan immers via het als kerk verrezen lichaam van Christus diens eeuwig leven of diens onsterfelijkheid realiseert.
Dat laatste brengt ons terug bij Plato's vormenleer en bij de gedachte om de individuele mensen te beschouwen als onvolmaakte en vergankelijke emanaties van de volmaakte en onsterfelijke idee 'mens'.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 13 oktober 2023)
11 Korintiërs 15:12-58, Statenvertaling: “12 Indien nu Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, hoe zeggen sommigen onder u, dat er geen opstanding der doden is?/13 En indien er geen opstanding der doden is, zo is Christus ook niet opgewekt./14 En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof./15 En zo worden wij ook bevonden valse getuigen Gods; want wij hebben van God getuigd, dat Hij Christus opgewekt heeft, Dien Hij niet heeft opgewekt, zo namelijk de doden niet opgewekt worden./16 Want indien de doden niet opgewekt worden, zo is ook Christus niet opgewekt./17 En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij nog in uw zonden./18 Zo zijn dan ook verloren, die in Christus ontslapen zijn./19 Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen./20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en is de Eersteling geworden dergenen, die ontslapen zijn./21 Want dewijl de dood door een mens is, zo is ook de opstanding der doden door een Mens./22 Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden./23 Maar een iegelijk in zijn orde: de eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst./24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben; wanneer Hij zal te niet gedaan hebben alle heerschappij, en alle macht en kracht./25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben./26 De laatste vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood./27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt, dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar, dat Hij uitgenomen wordt, Die Hem alle dingen onderworpen heeft./28 En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien, Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen./29 Anders, wat zullen zij doen, die voor de doden gedoopt worden, indien de doden ganselijk niet opgewekt worden? Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt?/30 Waarom zijn ook wij alle ure in gevaar?/31 Ik sterf alle dagen, hetwelk ik betuig bij onzen roem, dien ik heb in Christus Jezus, onzen Heere./32 Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Efeze, wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij./33 Dwaalt niet. Kwade samensprekingen verderven goede zeden./34 Waakt op rechtvaardiglijk, en zondigt niet. Want sommigen hebben de kennis van God niet. Ik zeg het u tot schaamte./35 Maar, zal iemand zeggen: Hoe zullen de doden opgewekt worden, en met hoedanig een lichaam zullen zij komen?/36 Gij dwaas, hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is;/37 En hetgeen gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet, dat worden zal, maar een bloot graan, naar het voorvalt, van tarwe, of van enig der andere granen./38 Maar God geeft hetzelve een lichaam, gelijk Hij wil, en aan een iegelijk zaad zijn eigen lichaam./39 Alle vlees is niet hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der mensen, en een ander is het vlees der beesten, en een ander der vissen, en een ander der vogelen./40 En er zijn hemelse lichamen, en er zijn aardse lichamen; maar een andere is de heerlijkheid der hemelse, en een andere der aardse./41 Een andere is de heerlijkheid der zon, en een andere is de heerlijkheid der maan, en een andere is de heerlijkheid der sterren; want de ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere ster./42 Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid;/43 Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht./44 Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Er is een natuurlijk lichaam, en er is een geestelijk lichaam./45 Alzo is er ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levende ziel; de laatste Adam tot een levendmakenden Geest./46 Doch het geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke./47 De eerste mens is uit de aarde, aards; de tweede Mens is de Heere uit den Hemel./48 Hoedanig de aardse is, zodanige zijn ook de aardsen; en hoedanig de Hemelse is, zodanige zijn ook de hemelsen./49 En gelijkerwijs wij het beeld des aardsen gedragen hebben, alzo zullen wij ook het beeld des Hemelsen dragen./50 Doch dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet beërven kunnen, en de verderfelijkheid beërft de onverderfelijkheid niet./51 Ziet, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden;/52 In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden./53 Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen./54 En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden, dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning./55 Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?/56 De prikkel nu des doods is de zonde; en de kracht der zonde is de wet./57 Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus./58 Zo dan, mijn geliefde broeders! Zijt standvastig, onbewegelijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet dat uw arbeid niet ijdel is in den Heere.”
2Romeinen 4:23-25, Statenvertaling: “23 Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven, dat het hem toegerekend is;/24 Maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen, die geloven in Hem, Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft;/25 Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.”
3Romeinen 10:9, Statenvertaling: 9 “Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden.”
4Mattheüs 19:12, Statenvertaling: “Want er zijn gesnedenen, die uit moeders lijf alzo geboren zijn; en er zijn gesnedenen, die van de mensen gesneden zijn; en er zijn gesnedenen, die zichzelven gesneden hebben, om het Koninkrijk der hemelen. Die dit vatten kan, vatte het.”
11-10-2023
Plato en de opstanding (aflevering 4: Augustinus)
Plato en de opstanding (aflevering 4: Augustinus)
Een redelijke benadering van het geloof in een wereld waarin het geloof ten onrechte als onredelijk afgeschilderd wordt, wordt ons reeds in de eerste eeuwen na Christus geboden door kerkvaders die gepoogd hebben om aan de christelijke leer gestalte te geven in een Grieks, filosofisch denkkader, vooral gebaseerd op Plato en de neoplatonici. Wellicht de grootste christelijke filosoof uit die vroegere periode, die de (periode van de) Patristiek genoemd wordt (van het Latijnse woord pater dat betekent: vader, en dat hier betekent: kerkvader), is de in Noord-Afrika geboren Aurelius Augustinus (354-430), bisschop van Hippo (in het huidige Algerije).
Augustinus noemde zijn eigen jeugd losbandig, en hij zocht naar een verklaring voor het kwaad. Eerst vond hij die bij de sekte van Mani (216-276/77), de zogenaamde manicheeërs, in hun uit christelijke en zoroastrische elementen opgebouwde theorie die stelt dat er zowel een goede als een kwade god bestond; het kwaad zou alleen door ascese overwonnen kunnen worden. Op zijn drieëndertigste wordt Augustinus christen. Hij wil het Christendom in een filosofisch (Platoons en neo-Platoons) denkkader plaatsen.
God is het goede, en de bron van alles wat is; de ware werkelijkheid is geestelijk en de ware gids tot geluk en kennis is de Heilige Schrift. De ziel is eeuwig, maar zij wordt al dan niet gered in de tijd. Religie speelt zich af tussen onze ziel, die geschapen is naar Gods beeld, en God zelf: zelfkennis is daarom een weg naar kennis van God - het doel van ons bestaan.
God is de schepper, maar hij grijpt ook in de wereld in. Hij verlicht ons verstand om de waarheid te kennen. God wordt ons geopenbaard in de Schrift, maar ook in de orde en de schoonheid van de natuur. Ons verlangen naar geluk wordt pas bevredigd door onze vereniging met God.
Het kwaad is niet (door God) geschapen: het is slechts een tekort aan het goede, net zoals wanorde een gebrek aan orde is. God bedoelde de mens als medewerker in vrijheid, en de mogelijkheid tot misbruik van die vrijheid is een onvermijdelijk gevolg daarvan. De erfzonde deed de ganse mensheid vallen en maakte haar onderhevig aan verleidingen. Toch hebben verleidingen de zonde niet veroorzaakt: zij zijn alleen een gevolg ervan. Bovendien gaf God de mens de middelen om tot verlossing te komen: hij moet namelijk God aanvaarden.
Het is de overtuiging van Augustinus dat men eerst moet geloven om te kunnen begrijpen. Tevens is de rede de mogelijkheidsvoorwaarde tot het geloof. Naar het beeld van God geschapen, kunnen wij redelijk denken, maar het is pas door oefening dat wij intelligentie verwerven. Eerst is er dus rede, dan intelligentie of begrip, tenslotte geloof. Zoals Plato aantoonde in zijn Meno, is de rede in staat om te herkennen wat men haar toont: de slaaf Meno 'herinnert zich' het bewijs van de stelling van Pythagoras; het bewijs is een waarheid die reeds in zijn ziel aanwezig is, en die hem duidelijk wordt door de gerichte (zelf)ondervraging. De erfzonde heeft de onmacht van de rede veroorzaakt. Augustinus zegt: "Begrijp mijn woorden teneinde te kunnen geloven, maar om te begrijpen, geloof in het woord van God". Anders uitgedrukt: "Crede ut intelligas" ("geloof opdat je zou (kunnen) begrijpen"). Eerst is er het geloof dat als het ware een vermoeden heeft van de waarheid: het geloof zoekt, en dit zoeken is noodzakelijk voor het vinden (van de waarheid): "Fides quaerit, intellectus invenit". Zo is het begrip de beloning voor het geloof ("Intellectus merces est fidei"). Wat is dan geloven? Geloven in God ("croire en Dieu") is leven zoals God het wil. Dit is iets anders dan geloven dat God bestaat ("croire à Dieu"), want dat doet ook de duivel. Om in God te geloven, moet men eerst God beminnen. Alleen de gelukzaligen weten wat wij slechts kunnen geloven. Als ge niet gelooft, zult ge niet vinden; zoekt en gij zult vinden; het zoeken verschilt van het vinden zoals het geloven verschilt van het begrijpen; het geloof zoekt, het verstand vindt; het geloof is een weg naar het kennen of het begrijpen. Want als het zo is dat het geloof zoekt en het verstand vindt, dan is Diegene die gevonden wordt zodanig dat, eenmaal Hij gevonden is, men Hem nog zoekt. Onze kennis van de tijdelijke én van de eeuwige zaken steunt op geloof en hoop: we kennen het verleden door geloof, de toekomst door hoop, het heden door geloof in getuigen; het onzichtbare (zoals de Rechtvaardigheid en de Wijsheid, ) geloven en hopen we ooit te zien, en 'zien' we nu reeds door het licht van de intelligentie, waarbij de rede even zeker is als datgene wat we door de rede kennen. Wat we zien met het verstand is zekerder dan wat we zien met de zintuigen. Altijd wordt het begrijpen, het denken, gedragen door de liefde voor de waarheid of de wijsheid (filo-sofie). Daarom is ware filosofie ook christelijke filosofie. Wat we zintuiglijk kennen is onzeker; wat we kennen met het verstand is zekerder; maar wat we kennen met het geloof (de liefde) is het zekerste, en die kennis overtreft alle argumenten; we ervaren dit in de liefdesverklaring van wie zegt: "Geloof me, dat ik van je hou".
We kunnen ons vergissen inzake zintuiglijke kennis, maar we weten wel zeker dat we 'iets' waarnemen: zelfs als we ons vergissen, mogen we besluiten dat we bestaan: "Si enim fallor, sum". René Descartes zal dit 1200 jaar later herhalen. Onze twijfel leidt tot een zekerheid: wij denken, wij hebben een ziel. Wat is de ziel?
De mens bestaat uit een lichaam en een ziel, zo stelt Augustinus. De ziel is reeds volmaakt en onsterfelijk; zij moet het lichaam leiden. De mens is een redelijke ziel die zich van het lichaam bedient (zoals de werkman een werktuig bedient) en die het lichaam begeestert. Hoe de twee verbonden zijn, is een groot mysterie. De ziel bezielt het lichaam zoals zijzelf bezield wordt door de goddelijke ideeën, en alleen zo blijft het lichaam in leven. Dat de ziel waarneemt, betekent dat zij een bepaald gebruik maakt van het lichaam. We kunnen niet gewaarworden zonder tegelijk te kennen (of waar te nemen): "sentire non est corporis sed animae per corpus". Het hogere veroorzaakt het lagere en niet andersom. Het is de ziel die het lichaam doet leven en doet voelen (ze 'bezielt' het lichaam) teneinde het deelachtig te maken aan het hogere: de ziel wil het lichaam laten leven en doen verrijzen. De pijn illustreert dit: het pijngevoel is een verhoogde aandacht van de (beschermende) ziel voor het lichaam dat in gevaar verkeert.
De analyse van de waarnemingskennis toont het bestaan van de ziel aan, en zo ook toont de analyse van de ziel het bestaan van God aan. Wij maken onze gedachten immers niet zelf. Ze komen tot ons via woorden, maar ze vallen er niet mee samen. Het bewijs: soms kan een toehoorder een woord beter begrijpen dan diegene die het uitspreekt. Men begrijpt een woord pas als men de betekenis ervan reeds kent. Waar komt die kennis dan vandaan? Men moet ze in zichzelf ontdekken, zo zegt Augustinus. Onze woorden en onze leraren kunnen ons slechts uitnodigen tot het raadplegen van de waarheid in onszelf. Die waarheid is niet ons eigen bezit, want zij wordt door allen gedeeld, net zoals het licht, dat geen product is van onze ogen. Dat licht is God, of Christus. Waarheid vinden is daarom God ontmoeten (het licht zien). Zoals de zon de dingen belicht voor het oog, zo belicht God de waarheid voor onze ziel. God is dus het licht van ons verstand. Wij kunnen zien wat verlicht wordt (het denken), maar wij kunnen ook het licht zelf zien (de mystiek). Zintuiglijke kennis dient slechts om ons naar binnen te doen kijken, namelijk naar de ideeën die aan de oorsprong liggen van de zintuiglijk waargenomen dingen. Het ganse universum is doordrongen van de goddelijke waarheid, en verkeert in een perfecte orde, die (afhankelijk van onze graad van volmaaktheid) gekend kan worden.
Omdat we moeten zoeken om te kunnen vinden, is ons vinden een herkennen van wat we al kenden, en van wat we ons herinneren. De ziel zoekt nu haar eigen natuur, die gelukzaligheid is, en die ze (door de erfzonde) vergat, te herkennen. De ziel zoekt spontaan het geluk (God) omdat ze het zich herinnert. Zich God herinneren betekent: aandacht hebben voor zijn voortdurende aanwezigheid (Alomtegenwoordigheid). God doet de ziel leven zoals de ziel het lichaam doet leven. Veeleer dan God te bewijzen, moeten we Hem vinden. Die wijsheid is het einddoel van onze kennis. Ons leven is een voorbereiding op de mystieke contemplatie van God; wijsheid is een overgave aan die contemplatie. Waar wij begeren, doen wij kwaad; het grootste kwaad van de mens is dat hij zichzelf als einddoel van Gods schepping beschouwt.
Wijsheid (geweten) en wetenschap (verstand) openbaren dezelfde waarheid, maar elk op een ander niveau, want eenzelfde licht verlicht het hogere en het lagere. De mens ondergaat de goddelijke orde maar hij kiest vrijwillig voor of tegen de morele orde. Anders gezegd: de morele orde vraagt de vrijwillige medewerking van de mens. Zoals alle lichamen geordend worden door hun zwaarte, zo ook worden de zielen geordend door de liefde, die hen naar hun natuurlijke plaats brengt: de mens wordt door zijn liefde bewogen (ook wanneer hij kwaad doet). De vraag luidt dus wat hij moet beminnen, met andere woorden: wat is de deugd? De deugd is: willen wat we moeten willen, beminnen wat we moeten beminnen. De liefde bepaalt de wil, de wil bepaalt de daad. Wanneer is een daad goed of slecht? Augustinus zegt dat er geen goede of kwade passies of voorwerpen zijn, wel zijn er goede en kwade intenties. Het hoogste goed is de liefde van een persoon voor een andere persoon. Dit is de 'liefdadigheid': de liefde waardoor men bemint wat men moet beminnen, en die is gericht op God. In de liefde tot de dingen, bemint men slechts zichzelf; personen bemint men daarentegen om henzelf (dit is: 'intrinsiek'). De naastenliefde steunt op de menselijke gelijkwaardigheid, en zij maakt daarom één. Deze liefde kent geen maat: "perdre son âme, c'est le sauver". Wie het hoogste goed bezit, bezit alles. Dit is: de liefde tot God, of: het mateloze geven van zichzelf ("Deus charitas est"). "De prijs van het graan is uw geld; de prijs van een stuk land is uw zilver; de prijs van een parel is uw grond; maar de prijs van de naastenliefde zijt gijzelf". Dat betekent: iets is zoveel waard als gij ervoor moet betalen, en het meest waardevolle is dus datgene waarmee ge met uzelf betaalt. "Uw schepper eist alles van u" ("Totum exigit te, qui fecit te"). "Bemin en doe wat je wil" ("Dilige, et quod vis fac"). Alle moraal vloeit vanzelf voort uit alles wat uitdrukking geeft aan de liefde van God.
Verwijzingen:
Bovenstaande tekst komt grotendeels overeen met het zesde hoofdstuk van ons geschrift, getiteld: “Het goede zoeken” (Serskamp, 2003). De integrale tekst daarvan vindt men hier:
Augustinus, Aurelius, A treatise on faith and the creed (De Fidei et Symbolo), Christian Classics Ethereal Library, at Calvin College, upd. 27 May 1999.
Gilson, E., Introduction à l'étude de Saint-Augustin, J. Vrin, Paris 1949.
Plato, Verzameld werk, ingeleid en geannoteerd door X. De Win, DNB, Antwerpen 1980.
VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE - Over de uitbraak van WOIII
VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE - Over de uitbraak van WOIII
Jan Bauwens Serskamp maart 2023
09-10-2023
Plato en de opstanding (aflevering 3)
Plato en de opstanding (aflevering 3)
Is het geloof als zodanig vergezocht en verraadt het een paranoïde ingesteldheid, ja, een geestesziekte, zoals sommigen het stellen? Een soort van achterdocht, een wantrouwen tegenover al datgene wat voor de hand ligt en het zoeken naar een andere betekenis daarachter, misschien ook omdat men stiekem hoopt op een verrassing van formaat die 'eindelijk' een antwoord kon bieden op de duisternissen van onwetendheid en wanhoop waarin mensen dan toch verstrikt en verstikt zitten sinds het begin der tijden, zoals onder meer de oude tragediespelen het verraden welke de contraproductiviteit van al ons streven etaleren?
Plato is lang niet de enige die de materiële, zintuiglijke en zo vergankelijke wereld wantrouwt om daarachter dan te gaan zoeken naar een andere, hogere en onvergankelijke werkelijkheid. In de vierde eeuw (na Christus) heeft Augustinus van Hippo hem herhaald met zijn symbolisme, zijn leer over de schepping als symbool van een daarachter verborgen goddelijke realiteit die ontdekt wil worden - een leer die model stond voor de grondslag van de katholieke theologie van zeshonderd jaar later, namelijk het Thomisme, het wereldbeeld van Thomas Aquinas, met daarin enerzijds de aardse werkelijkheid (civitas terrena) en anderzijds de Godsstaat (civitas Dei) waarbij de kerk dan als lichaam van Christus met één been in de ene, vergankelijke, en met het andere been in de andere, onvergankelijke realiteit staat zoals ook de mens als evenbeeld van God (imago Dei) een sterfelijk lichaam heeft en een onvergankelijke ziel.
De idee dat de mens naast een lichaam ook nog een ziel zou hebben, alsof dat lichaam alleen niet genoeg was, is waarschijnlijk ontstaan vanuit allerlei ervaringen die te maken hebben met extase, ek-stasis, wat betekent: het buiten zichzelf treden - een toestand die uiteraard vereist dat men zichzelf (of zijn ziel) van zijn lichaam ontkoppelt.1
In feite heeft ieder mens de ervaring van extase wanneer hij (al dan niet slapend) droomt en zich daarbij met zijn geest als het ware verplaatst zonder daarvoor aanspraak te maken op (de krachten van) zijn lichaam. Maar ook de intermenselijke communicatie brengt een vorm van extase teweeg en wel een hogere vorm omdat zij wezenlijk bestaat in het delen van de eigen ervaringen en gedachten met anderen. Beter uitgedrukt: de communicatie bestaat in het delen van de eigen geest met de geest van anderen waarbij men, terwijl men met anderen converseert, kan ervaren hoe de eigen gedachten niet vastzitten aan het eigen lichaam maar middels de taal overgaan van het eigen lichaam naar dat van de gespreksgenoot en omgekeerd, zodat dezelfde geest, die dan aanwezig lijkt in de inhoud van de woorden die men spreekt en hoort, gedeeld wordt met de ander.
Men gelooft zijn lichaam te verlaten in de droom maar mogelijkerwijze ook in de dans of in de zang en in de vele vormen van communicatie die nota bene een dermate extatisch karakter kunnen hebben dat zij het vermogen om op het eerste gezicht onmogelijke zaken te realiseren en meer bepaald blijken zij onmetelijke afstanden in tijd en ruimte te kunnen overbruggen, zoals dat bijvoorbeeld het geval is waar wij vandaag de Politeia lezen die Plato schreef in de vierde eeuw voor Christus of daar waar Pythagoras de wiskundige stelling neerschrijft die hij op dat eigenste ogenblik bewust deelt met principieel alle mensen in de toekomst van de mensheid en in feite nog meer met degenen die nog niet bestaan dan met zijn Helleense tijdgenoten.
Door te communiceren wordt men zich bewust van het bestaan van zijn ziel maar tevens ervaart men dan dat de eigen ziel in feite geen persoonlijk bezit is doch dat zij met anderen gedeeld kan worden. En wat bij uitstek met anderen gedeeld kan worden, is de rede, die in de filosofie - 'moeder van alle wetenschappen' - ontwikkeld wordt. In de Dialogen van Plato komt nu heel duidelijk tot uiting dat de rede of het redeneren in wezen ontstaat in de conversatie, in het tweegesprek, de dialoog, waarvan het redeneren of kortom het denken een verinnerlijking is. Denken is spreken met zichzelf. Maar denken is ook meer dan dat.
Immers, over dromen zou men eveneens kunnen zeggen dat het spreken is met zichzelf, doch de droom onderscheidt zich van de werkelijkheid omdat men in de droom alleen staat terwijl men de wakkere wereld deelt met iedereen en dat doet men meer bepaald met de rede. Meer nog: zoals Socrates dat in de Dialogen aantoont, kan in principe ieder mens de stelling van Pythagoras in zichzelf terugvinden en de waarheid ervan bewijzen middels eenvoudig, waarachtig redeneren. Op die manier is de redelijke ziel van de mens niet alleen in staat om buiten zichzelf te treden of om haar inhouden met anderen te delen maar bovendien kan zij participeren aan een zaak die haar en ook de ziel van alle anderen overstijgt, namelijk de Waarheid als zodanig, waarvan derhalve de oorsprong goddelijk geacht wordt: de Waarheid bestaat los van het individuele, zij is voor iedereen dezelfde, zij bestaat derhalve onafhankelijk van ons allen, boven ons allen en op zichzelf. De extase middels de rede brengt de mens dichter bij de Waarheid die een identiteit is van God zelf en waar mensen zich als redelijke wezens verenigen, waar zij dialogeren, filosoferen of wetenschap beoefenen, verenigen zij zich - alvast voor de duur van deze bezigheden - met de godheid.
Het verband met de opstanding zal nu meteen al duidelijker worden omdat de sterfelijkheid waarmee het lichaam behept is, in geen geval geldt voor de ziel die zich immers noch door individualiteit, noch door tijd en ruimte laat beperken: wie zich inlaten met de redelijke ziel, treden buiten zichzelf, zij verliezen hun individualiteit omdat zij hun zijn met allen anderen delen en tevens versmelten zij met de Waarheid waar zij deze ook zoeken en derhalve met het goddelijke.
De tactiek die de leraar Socrates in de Dialogen aanwendt om zijn leerlingen tot het niveau van de waarheid te verheffen, is deze van de maieutiek of de vroedkunde, waarbij men zichzelf systematisch vragen stelt en ze beantwoordt met het oog op het laten geboren worden van de waarheid in de ziel van de leerling die zodoende op zijn beurt in de onsterfelijke waarheid herboren wordt waar hij haar vindt.