Vakanties, ach, wat zouden ze zijn zonder brochures.
En buren bereidwillig om te luisteren naar hun versleten verhalen.
Het graniet van 't lange wachten op de havens,
voor hun vlucht het land verliet. De verveling daar gelaten.
Het groene ginder dat hen zal verrassen.
De tuberculose van hun dromen moet genezen.
Met wat zanderig water. En een druppel blauw.
Terwijl heel even maar de symptonen worden aangepakt.
En diep onder hun bruine vel, de leegte gaapt.
Het eten en de drank. Het bed. En als het kan. Wat seks.
En dan de zon om in te slapen.
En als de laatste bar stomdronken de brochure dichtslaat,
dan wacht weer het doordeweeks verlangen. Thuis.
Te vergeten. En het waarom.
Ach, zeg ik dan, in de spiegel,
wanneer trek jij nog eens je vleugels aan ...
Uvi
Epiloog
O Heer,
geef mij de vakantie van weleer
Moe van het werk
in een lege zetel vallen
Geen iele ochtendstond
of duister avond,
geen baas, gezaag,
of hitte, barre koude,
geen stof of zwarte longen.
Maar langs het tuinpad
van m'n vader,
kijken naar het kweken
van de slakken en wat frĂȘle sla
nog geen september ...
nog jong
en geen Kopland in gedachten ...