Hij voelde zich goed. Deze namiddag had hij voor de lol een jonge vrouw aangerand en haar dan lachend de keel overgesneden. Wat was het leven toch mooi. Morgen zou hij een vers bruidje van acht gaan afhalen. Hij verheugde zich bij de vooruitzichten. Leuk toch.
Glimlachend bewonderde hij zichzelf in de spiegel en kamde zijn zwarte glanzende haren. Zijn donkere ogen blonken en het leek net of er in de pupillen een vuurrood vuurtje brandde.
Hij bleef opeens onbeweeglijk staan en meende een geluid waar te nemen. Maar hoe zeer hij zijn oren ook splitste, hij hoorde niets meer dan het geluid van de stilte. Tja, dan kan gebeuren hé.
Hij streelde ijdel zijn gekrulde borstharen en dito zware zwarte snor.
Hij schrok toen hij ineens blijkbaar dan toch iets hoorde.
Vliegensvlug draaide hij zich om en trok tegelijkertijd tijd zijn dolk.
Maar er was niets te zien.
Hij begon zich nu toch wat onbehaaglijk te voelen. Hij voelde een aanwezigheid maar hij zag niemand. Wat gebeurde er toch ?
Hij trok zijn hemd aan en ging tot aan het raam. Maar behalve de mensen op straat was alles normaal. Raar toch.
Hij draaide zich terug naar binnen en bleef als aan de grond genageld staan. Hij kende die jonge vrouw. Amper een uurtje of twee geleden had hij haar vermoord. Maar dat kon toch niet.
“Wat die jij verdomme hier ?” vroeg hij met schorre stem.
De vrouw antwoorde niet maar trok langzaam haar sjaal van haar hoofd. Op haar keel was de open vleeswonde klaar en duidelijk te zien en haar gescheurde kledij was tot op haar benen met donker gestold bloed besmeurd.
“Ga weg beveel ik je ! Verlaat onmiddellijk mijn woning !”
Maar de jonge vrouw antwoordde niet.
Heel langzaam haalde ze een lang vlijmscherp mes te voorschijn.
“Wat denkt ge dat ge gaat doen ?” probeerde de man te schreeuwen, maar meer dan wat krassend geluid kwam niet uit zijn mond.
Traag deed ze enkele stappen tot ze oog in oog met haar moordenaar stond, bijna neus tegen neus.
De man wou gillen, maar niets kwam over zijn lippen. Lijkbleek keek hij zijn slachtoffer in de ogen. Heel langzaam hief ze haar mes omhoog zonder ook maar enig geluid te maken. Ze plantte de punt van haar wapen op de keel van haar beul.
Het gelaat van de man werd doodsbleek. Hij probeerde te smeken maar niet het minste geluid verliet zijn mond. Tergend langzaam duwde ze het wapen dieper …. en dieper …. en dieper ….
De politie vond het maar een rare zaak en keek stilzwijgend toe hoe de wetsdokter zijn werk deed.
Hoe kan een vent als een boom in zijn eigen huis nu in hemelsnaam van angst sterven ?
Wat deed in hemelsnaam een met een zware kernbom geladen onderzeeboot op tienduizend meter diepte ?
Het grijze vaartuig gleed langzaam en geluidloos door het donkergroene water en een aantal rare en zeldzame vissen maakten ietwat angstig plaats. Met de regelmaat van een klok verlieten luchtbellen het tuig en stegen traagjes naar het zeeoppervlak. Enkele diepzeevissen zwommen bellen achterna en hapten er speels in. Andere verwijderden zich. Aan deze bellen was fijntjes te ruiken dat het tuig een kernbom vervoerde. Wat was er verdorie gaande ? De onderzeeër zette koers naar de kust van zijn land van herkomst ….
Wat had dat te betekenen ?
Iemand fronste de wenkbrauwen nog dieper.
Was het weer een “false flag” zoals zo vaak gebeurde ? Waren die onnozelaars weer bezig met de wereld kapot te maken ?
“Wacht maar !” grinnikte iemand onhoorbaar, en naderde het tuig nog langzamer en geluidlozer dan hetzelf.
Een zware klop ging door het oorlogstuig heen en het werd ruw tegen de zeebodem gedrukt. En op die diepte kan je nu precies niet uitstappen. Er ontstond paniek aan boord. De techniek had de totale tijd voor de bom zou ontploffen op 48 uur gezet en daarvan waren er al 36 verstreken. Met alle mogelijke middelen werd geprobeerd weer vaart te maken, maar tevergeefs. Er kwam geen centimeter beweging in.
Hoe het er de volgende 12 uren aan toe ging zal ik niet beschrijven. De aangestormde Duivels maakten zich rustig grinnikend klaar om de bemanning mee te nemen. Hun kapitein op kop. En exact 720 minuten later deed het door de mens ingestelde technisch ontploffingssysteem het werk waarvoor het moest dienen. De Dood zaaien.
Na enkele minuutjes kwamen vissen toezwemmen en deden zich te goed aan de nog overblijvende stukjes vers zij het dan ook aangebrand vlees.
Met een krachtige ruk werd de grote drietand uit het zand getrokken. Die hoefde de duikboot nu niet meer klem te zetten. Die was immers aan flarden gereten.
Neptunus glimlachte genoegzaam en zette rustig zijn weg verder.
Gelukkig glimlachend stond hij daar : de sneeuwman.
Zoals gebruikelijk in deze periode droeg hij zijn mooie zwarte hoed met een glanzende rode band versierd. Een stevige rode wortel stond vast ingepland op de plaats waar bij de mens de neus zijn voorgevel versiert.
Ietwat koolstof was properkes in het sneeuwhoofd op de plaats van de ogen ingewreven en bedekt met bruine kastanje. De leukerd die hem had afgewerkt had de mond met lippenstift aangebracht. Zijn traditionele eeuwenoude toverborstel stond naast de rechtervoet stevig in de grond geduwen en rustte tegen zijn arm.
De sneeuwman straalde. Eindelijk nog eens een periode van vrede.
Sneeuwvlokjes kwamen traag zwevend uit de lucht gevallen en vleiden zich zachtjes op de witte grond, en natuurlijk ook op hun vriend de Sneeuwman.
De sfeer was volmaakt. Nou, bijna dan toch.
Drie jongeren kwamen luid diskuterend in de richting van onze kindervriend. “Kijk !” riep een van hen in een voor de sneeuwman moeilijk verstaanbare taal, “Wat is me dat voor iets ? Welke idioot maakte zo’n wangedrocht ?”
De sneeuwman fronste beledigd zijn lichtjes zwarte wenkbrauwen.
Welke onnozelaars durfden zoiets te zeggen ?
Zonder het minste respekt schopte een der vandalen tegen de buik en sneeuw spatte in alle richtingen uiteen. Ze vonden dat grappig. Een tweede schopte eveneens en uit de rug van de sneeuwman verdween een stuk. Maar er was niemand om hem te helpen. En korte tijd later lag hij kapot geschopt ter aarde.
Lachend en vloekend gingen de jonge schurken verder.
De sneeuwman lag snikkend op de bevroren grond en weende. Hoe dom kunnen sommige mensen toch zijn. Een brave weerloze sneeuwman lachend kapot schoppen en er nog fier op zijn ook.
Hoog boven de wolken had de Sneeuwgod het tafereel gade geslagen en keek zwaar verbolgen naar beneden, knarsend met zijn bevroren sneeuwtanden. In zijn funktie was het zijn plicht om tijdens de eindejaarsperiode Gerechtigheid te doen zegevieren en Vrede te promoten, en dat was hij zinnens ook.
Met de Sneeuwgod wordt niet gelachen, behalve de laatste dagen van een aards jaar en met goede bedoelingen. En dat was hier nu precies niet het geval.
Met zijn door zes rendieren getrokken slede gleed hij - rood van woede – naar beneden en stopte op enkele honderden meter van een spoorweg, die er rustig en vreedzaam bij lag, onwetend van wat komen zou.
In de verte werd het zacht gefluit van een sneeuwtrein hoorbaar. De drie zagen het rijtuig heel kleintjes afkomen, het voorste deel geheel met witte verse sneeuw bedekt. Hun spottend gelach bracht hen tot op de besneeuwde rails en lachend zagen ze dat raar ding nader komen.
Wetend dat hij zijn trein nooit op tijd tot staan zou kunnen brengen begon de machinist als bezeten aan de stoomfluit te trekken.
Maar hoe harder hij het alarm liet blazen hoe harder de drie jongeren begonnen te lachen. Wat kon zo’n toestel van sneeuw hen deren ?
Bij het ochtendgloren stond de sneeuwman geheel als nieuw in de opgaande zon te glunderen. De aan flarden gereten spotters lagen in stukken en brokken in één grote vuilniszak bijeen gevaagd.
Hij woont in een land dat nog niet door in burger geklede soldaten wordt bezet. Nog niet.
Het is er te koud. En de vrouwen en meisjes lopen er bovendien dik ingeduffeld. Pech dus.
Petroleum is er ook niet te vinden. Dubbele pech dus. Maar niet voor de inwoners. Die worden voorlopig ongemoeid gelaten en zijn nog enige tijd relatief veilig.
Daar toont de Kerstman, in een nederig de grootste tijd van het jaar bijna helemaal ingesneeuwd huisje. Ooit bracht ik in dat prachtig dorpje eens een paar dagen door.
Ik verbleef er in het klein maar gezellig hotel-restaurant De Bevroren Snor.
Als je daar met je slede de parking afglijdt en je draait rechtsaf dan passeer je
de schoenwinkel De Sneeuwlaars. Je glijdt er zachtjes voorbij tearoom De Warme Ijskoffie en ietwat verder aan de overzijde zie je de kledingzaak De Sneeuwvlok met ernaast de snackbar De Verkrampte Spaghetti. Juist voor het dierenhotel De Poolbeer draai je terug rechtsaf, de Glijbaan op, en je komt voorbij de Eskimo Club. Dan schuif je rond het pleintje en kom je aan het dichtgevroren openluchtzwembad De Heetzakken. En op een gespierde harpoengooi daarvandaan woont de Kerstman in een lage bungalow met veel kerstbomen in zijn tuin, allemaal prachtig versierd met de mooiste bollen die je ooit zag, in alle kleuren, vormen én verlicht. Op zijn parking staat meestal een schitterende slee, wel zonder rendieren, want die staan in een warme stal.
Ik nam vele foto’s maar vanwege de kou zijn die helaas allemaal kapot gevroren. Maar de mooie herinneringen zullen nooit vergaan.
Uiteindelijk toch één plekje op aarde waar nog Vrede heerst.
Naar het schijnt heeft Europa een grondwet. Die zou niet het resultaat van geheime vergaderingen zijn maar de vrucht van nog nooit zo openlijk gevoerde debatten.
Deze unie zorgt voor vele 'werk'plaatsen en maakt duizenden uitverkorenen gelukkig.
Natuurlijk zijn ze tegen oorlog en moeten de leden met lede ogen aanzien dat dat een derde wereldoorlog op europees grondgebied slechts door een samenwerking tussen Putin en Trump kon vermeden worden. Maar vanzelfsprekend is vrede prioritair.
De ekonomie wordt gericht op volledige tewerkstelling en op sociale vooruitgang. Voor welke delen van de mensheid wordt niet vermeld, want Europa wordt erkend wereldkampioen in het vrijgevig verlenen van steun aan vooral voor de hand liggende niet-europese staten.
Natuurlijk komt er vrijheid van mening en persvrijheid.
Als toetje heeft elke zuropese burger het recht wijzigingen in deze europese wetten voor te stellen en met eigen initiatieven voor de dag komen.
Het volstaat eenvoudigweg om een petitie op te stellen die over héél de europese unie minstens één slordig miloen handtekeningen moet verzamelen.
Genoeg gelachen ? Dan nu 'au boulot' dan maar. De unie heeft geld nodig.
Het in de zon glanzende zwarte paard stapte traagjes door de spaanse velden. Labradores (landarbeiders) keken even op. Het was zeker weer een hidalgo (hijo de algo – zoon(tje) van ‘iets’) die, van op zijn paard op de landslaven neerkijkend, zijn ronde deed.
Eén der arme sukkelaars durfde zijn met water gevulde aarden kruik te nemen en nam een paar slokken. Van de ruiter kwam echter geen reaktie. Misschien deed hij alsof hij niets gezien had. Zou raar zijn, maar dat kon. Zijn zweep hing slap aan zijn zadelknop. Langzaam bewoog het paard zich verder en verwijderde zich, stap na stap. De zon brandde hevig, maar dat was geen reden om even met hun zware arbeid op te houden, en beetje na beetje verdween de figuur in de verre velden.
De avond viel toen het zwarte paard het ouderlijk erf op reed. De ruiter was scheef in zijn zadel gezakt en zijn gezwollen aangezicht met twee uitpuilende ogen had een knalrode kleur. Te veel lekkere wijn had hem zowat verdoofd en een beentje van een lekker konijnebilletje was in zijn strot blijven steken. Hij was gestikt en had zijn vet lichaam reeds verlaten.
Zo zie je maar dat zelfs de beste wijn te veel kan zijn.
Toen ze zich in bed omdraaide klonk er gekreun gevolgd door een diep puffend geluid dat haar mondholte van tussen haar vergeelde valse tanden verliet. Hij werd nog maar eens wakker en probeerde tevergeefs de slaap terug te pakken te krijgen. Haar licht krakend lichaam deed meer denken aan een zware rubberen pop van een bekend merk dat niets aan de verbeelding over laat en was een terminale uitdaging voor elke vorm van libido.
Op haar zij liggend raakte haar navel de matras en haar twee ooit borsten genoemde overjaarse reeds ietwat licht beschimmelde melkzakken overlapten mekaar. Haar uitgedroogde frigide schoot hunkerde, zoals reeds vele voorbije jaren, naar niets meer. Alleen haar buikholte werd geneugtes niet ontzegd zodat de overvloeden aan eten en drinken haar karkas stilaan meer en meer een gezwollen vorm hadden doen aannemen dat nu al aan een versleten zich moeizaam voortslepend nijlpaard deed denken.
De meest galante manier om haar achterwerk bij benadering te beschrijven is : “Pak twee stoelen en zet u.”
Tja, ik denk dat er mannen zijn die al voor minder homo werden.
Elke vergelijking van welke aard ook is uiteraard geheel toevallig.
“Staat u me toe alstublief, meneer de voorzitter ?” vroeg de oude man bedeesd.
“Neen meneer !” klonk het hard “Mensen die dat zo beleefd vragen menen dat niet. U doet dat om met mij te spotten. Trouwens, kent ge uw rechten ?”
De geschrokken ouderling kleurde en meer dan wat stuntelig gekras kon hij niet door zijn keel krijgen.
“Vergeet ze trouwens maar. Ik ben hier de baas.” klonk het.
“Ja meneer.” kreeg de man dan toch stilletjes over de lippen.
“Kent ge trouwens artikel 9774ab86quater van ons geacht wetboek ? Neen ? Is niet nodig zeker ? Waar haal jij dan het lef vandaan om hier zonder advokaat te verschijnen ? Dat is een belediging voor de rechtbank en smaad aan de magistratuur ! Weet je dat wel ? Dat kan je makkelijk zes maanden cel kosten.”
De niet al te grote grijsaard leek nog kleiner te worden en liet zijn hoofd hangen om niet in die duivelse ogen te moeten kijken. De voor de tegenpartij aanwezige raadsman grinnikte. Hij behoorde tot de beste soort advokaten die er zijn : hij kende de rechter. Hij wist bijgevolg wat het scenario nog te bieden had.
Achter de niet al te vriendelijke persoon die achter de verhoogde toonbank zetelde verscheen vaag een grote zwarte schim. Het leek of die figuur zachtjes glimlachte.
Het werd stil in de zaal.
De rechter zweeg en zijn gelaat kreeg een vuurrode kleur. Zijn mond opende zich en er verscheen een grote gezwollen tong. De ogen puilden uit en hij greep naar zijn keel. Enkele tellen maar. Toen zakte hij voorover en lag met zijn bovenlichaam roerloos op de toonbank waar zijn hoofd met een luide holle klap op terecht gekomen was.
De grote donkere schim loste traagjes op in het niets. Een stil gegrinnik werd even hoorbaar en stierf langzaam uit.
“Bek dicht, ouwe !” snauwde de gerechtsdeurwaarder grinnikend vanonder zijn duur regenscherm met een dik lederen handvat.
De grijsaard smeekte om de ingekaderde foto, de enige die hem van zijn vele jaren geleden gestorven echtgenote nog restte, niet in de kontainer te gooien.
“Alles staat opgeschreven en alles gaat dan ook de bak ik. Zo wil de wet het. Had je jouw rekeningen maar op tijd moeten betalen.”
De oude man zweeg. Als weerloze kleine man besefte hij dat zijn rechten nogal beperkt zijn en een advokaat kon hij zich helaas niet veroorloven.
Met luid gekraak kwam nu ook zijn enig nog overgebleven nachtkastje in stukken en brokken in de kontainer terecht.
Twee tranen gleden langzaam van zijn verweerde kaken en vielen op zijn reeds kletsnat tot op de draad versleten te klein vestje.
Met smekende blik keek de ouderling vruchteloos de snel naar de andere kant kijkende hartloze man aan.
Toen de bak zowat halfvol was reed de vrachtwagen weg, en met betraande ogen keek de oude man zijn aangeslagen en zowat kapot geslagen inboedel – of wat er nog van overgebleven was – achterna. Zware regendruppels waren nu nog de enige toeschouwers. Traag ging de man met hangende schouders zijn nu helemaal leeg huurhuisje terug binnen en ging in de keuken zacht kreunend en wenend op de grond zitten, zijn door ouderdom gebogen rug tegen een muur. Beelden van zijn overleden echtgenote begonnen voor zijn ogen te schemeren. Ze keek hem bezorgd aan. Het laatste wat hij zag was haar immer zachte glimlach. Toen wenkte ze hem. Alles werd zwart.
De aanslager reed zijn duur voertuig op zijn oprit en stopte voor zijn gepantserde voleiken voordeur. Haastig opende hij de koffer van zijn zware wagen en nam het oude ingekaderde en met een glasplaat beschermde portret dat hij snel en ongemerkt uit de kontainer had weten te redden. De kader was zeker antiek en zou in zijn salon goed ogen. Op een kleine bonus had hij toch wel recht zeker.
Met de kader in beide handen ging hij de naar de voordeur leidende trap op. Met snelle pas, want het begon nu nog harder pijpestelen te regenen. In zijn haast om met zijn verovering uit de neerpletsende regen te kunnen gaan dacht hij niet aan zijn dure marmeren ingangtrap die bij nat weer verdomd héél glad is.
Hij gleed uit en in een reactie tegen de val stak hij instinktmatig de kader voor zich uit. Die kwam op de harde treden terecht. Het glas brak. Een vlijmscherp stuk glas stak uit de kader.
De man kon zijn val niet meer ongedaan maken en viel met een harde smak met volle borst op het gebroken glas.
Het laatste wat hij nog zag was een wazig beeld van een jonge vrouw die goedkeurend glimlachte.
Ja, ik weet ook wel dat dit een cliché is, maar je kan nu eenmaal de wind niet beletten om door de bomen te waaien. Deze zich verplaatsende lucht is nu eenmaal hun basisvoeding.
Een grote dikke ‘voiture’ reed aan hoge snelheid op het smalle baantje dat, enkel door de maan ietwat zuinig verlicht, naar de woning van de bestuurder leidde. De dikke man neuriede een liedje en voelde zich goedgezind. Hij had een leuke avond gehad en dacht vrolijk aan de kinderen met dewelke hij zich in zijn selekte elitaire club zonet had geamuseerd. Onder hoge politieke bescherming natuurlijk, en op financieel verheven niveau.
De motor zoemde op hoge toeren bij het berijden van de nogal smalle maar ietwat bochtige betonnen weg. Hoe het gebeurde zal niemand ooit weten. Lag er lichtjes aangevroren mist op de baan ? Of was het te wijten aan een rukwind ? Maar de zware limousine vergat de bocht te nemen en knalde tegen een uit de kluiten gewassen nogal gespierde boom. De klap was hevig.
De luchtzak plofte open en duwde de autobestuurder brutaal in zijn zetel. De zak bekommerde zich niet om diens bril en onmiddellijk drongen de glassplinters in zijn ogen. Zijn luide gil en het daaropvolgend gekerm waren in deze storm amper hoorbaar. Zijn rechterarm voelde gebroken aan en zijn riem was niet los te krijgen. Hij zag trouwens zo goed als niets meer.
Zijn gekerm veranderde nu in gekreun en een klein beetje maanlicht was het enige wat hij nog kon zien. Bloed vloeide traagjes van zijn gezwollen kaken en besmeurden zijn duur hemd. Hij besefte dat niemand hem kon horen en wachtte machteloos zijn lot af.
Onzichtbaar bewogen vier donkere figuren zich rond de plaats van gebeuren. Wat ze tegen mekaar zegden zullen we nooit weten, maar een feit was dat ze pret hadden. En zo gingen de nachtelijke uren voorbij, één na één. Toen de regenwolken uiteindelijk weg zweefden om plaats voor de dageraad te maken vonden de figuren het stilaan welletjes. Eén van hen trok de linkervoordeur van de wagen open en ruw sleurden ze de man uit zijn luxueus maar zowat tot schroot herleid voertuig. De nog niet overledene begon te beseffen wat er gebeurde en begon stilletjes te smeken. Maar met de vier figuren viel niet te praten. Bijzonder ruw sleurden ze hem recht en lachten van plezier. De kinderbeul zonk op de knieën maar werd terstond recht getrokken. Hij weende en voelde berouw voor alle smeerlapperij die hij tijdens zijn leven had uitgehaald. Maar tevergeefs. Berouw komt immers na de zonde en medeleven kenden ze niet. Vier zwarte zwepen deden waarvoor ze dienden. Om te beginnen.
Ik denk zo dat jullie wel zullen weten wat hem te wachten stond.
En ja, de weg was lang en verschrikkelijk, maar wél rechtvaardig. Hij zou nooit meer terugkomen noch het ooit kunnen voortvertellen.
Daarom vertel ik het hier, genietend van de gedachte van wat komen zou.
Onrustig draaide hij zich op zijn linkerzij. Hij slaagde er maar niet in om de slaap te vatten. Het zweet liep in straaltjes van zijn blote rug en maakte de lakens nat. Voor de zoveelste keer keek hij naar de klokradio maar zag de tijd maar niet vooruit gaan. Boos draaide hij zich nog maar eens om en verwenste een tv-uitzending die op een buitenlandse zender vanavond uitgezonden was geworden. Ondertiteld natuurlijk, want een andere taal dan diegene die in zijn land toegelaten was, was hij niet machtig. Maar dat was voor hem dan ook niet nodig. De rest van de wereld moest maar zien dat ze zijn taal begrepen. Zijn grenzen waren voor hem het einde van wat hij de ‘beschaafde wereld’ noemde. Het overige was voor hem en zijn vazallen oorlogsterrein.
Hoe durfden zo’n bende pacifisten op televisie de waarheid verkondigen. En wat nog meer was : hoe durfde die zender dat dan nog uitzenden ook.
Er was voor zijn ‘veiligheidsdiensten’, de officiële benaming van zijn eigen terreurorganisaties, dus weer werk aan de winkel. Wederom moesten enkele tientallen studenten verdwijnen en diende de orde in dat desbetreffende land hersteld te worden. Per slot was het de wapenindustrie die hem en zijn vrienden rijkelijk gespijsd in het zadel hield.
Wat dachten die onnozelaars wel ? Dat ze hém, de grote diktator, ongestraft konden tegenwerken ?
Werd hij niet door de machtigste misdaadorganisatie ter wereld onbeperkt beschermd ?
De zon vulde met haar stralen de gehele open lucht.
De grote diktator stond, omgeven door twaalf tot de tanden bewapende huurmoordenaars, hier ‘lijfwachten’ genoemd, rechtop in de open paradelimousine en genoot met volle teugen van de door op vooraf bepaalde plaatsen neergedropte gillende ‘bewonderaarsters’.
Een student die de show met lede ogen aanschouwde en mijmerend aan de vele dagelijks stervende onschuldige burgers dacht had geen acht op een geweer dat zo’n tachtigtal meter verder in een ietwat hoger gelegen parkje achter het publiek scrupuleus op zijn hoofd gericht was.
De presidentiële wagen naderde langzaam en gleed rustig tussen de twee rijen luidruchtige toeschouwers.
De schutter had de vinger zenuwachtig op de trekker.
In zijn vuurlijn stond de student en die zag een oud vrouwtje moeizaam van een bank rechtkomen.
Stuntelig gleed haar tasje uit haar handen en viel op de grond. Niemand nam er aanstoot van.
De student ging naar het oudje.
De president passeerde.
De jongen bukte zich om, onder de blijde blik van het oude grijze vrouwtje, haar tasje op te rapen.
De huurmoordenaar drukte af.
De kogel vertrok.
Op dat moment kwam de limousine langs gereden.
Het projektiel vloog met een licht sissend geluid over het hoofd van de onverwacht knielende jongen ….
…. en plantte zich net onder de schedel van het traag passerende staatshoofd.
Een donker personage grinnikte alvorens in het niets te verdwijnen.
“Orders uitvoeren ! En geen ‘jamaar’ ! Begrepen luitenant ? Ingerukt !” “Tot uw orders kolonel.” luidde het antwoord stil.
Met een zwaar gemoed stapte de officier naar het kwartier zijner soldaten en onderofficieren. Het ‘Dorp zonder Naam’ moest door zijn parachutisten ‘veroverd’ worden en volledig worden uitgeroeid. De kolonel wou geen overlevenden.
Het bevel werd door de manschappen op luid gejuich onthaald.
Ze wisten wat ze zouden mogen doen en verheugden zich daar al op. Tegen het vallen van de nacht diende alles en iedereen afgeslacht en dat betekende veel plezier en geen getuigen.
De luitenant voelde zich bij het horen van hun vreugdekreten misselijk worden. Was dat die ‘propere oorlog’ die men hem beloofd had ? Walgelijk. Hij verwijderde zich en legde zich te rusten. De dag van morgen zou verschrikkelijk worden.
De zon kwam langzaam aan de einder tevoorschijn. “Waar is de luitenant, verdomme ?” brieste de kolonel toen hij bij het appel zijn ondergeschikte niet kon ontwaren.
“Die ligt op de ziekenafdeling met meer dan 41 graden koorts kolonel !” riep een in de houding springende sergeant luid.
“Grrrrrr …. ’t Is altijd iets met hem. Ik zal meegaan en zelf het bevel voeren. Allen in het vliegtuig !! ” In een minimum van tijd bevonden de enthousiaste militairen zich in het toestel en werd het bevel tot opstijgen gegeven.
Na zo’n half uurtje vliegen kwam het dorpje in zicht. De wapens werden nog een laatste keer nagekeken en sommigen grinnikten bij de gedachte van wat ze straks allemaal zouden mogen doen. De sfeer was goed. Toen het groene licht begon te branden stonden ze recht en gingen in een lange rij in de richting van de open deur staan. Na een kort bevel sprongen ze een na een snel uit het vliegtuig, de kolonel als laatste.
Toen alle valschermen open waren en de aanvallers door het gesloten wolkendek zakten openden op de begane grond geheel onverwacht een groot aantal zware mitrailleuses het vuur. De paniek bij de parachutisten was groot en hun gegil overstemde de motoren van het zich traag verwijderende vliegtuig. Zonder enige uitzondering waren ze allen door zware kogels doorzeefd nog voor ze op de grond landden. Als laatste kwam de bevelvoerder van deze aktie beneden. Zijn linkerbeen was onder de knie geheel in flarden en zijn buik was één grote open wonde. De harde smak waarmee hij op een bajonet terecht kwam was het laatste wat hij voelde.
De mooie glimlach van een verpleegster was het eerste wat de luitenant bij zijn ontwaken in het ziekbed te zien kreeg.
Het is koud. Nou, wat dacht je ? Daar is het dan ook winter voor.
De dagen gaan open en toe zoals de voorbroek van een pater die teveel trappist gedronken heeft, en de donkere wolken beletten reeds dagen de zon om ook maar één straaltje warmte door te laten.
In een klein, duister rijhuisje in Gent zit een arme man in een doorgezakte zetel, gehuld in twee dingen die ooit dekens zijn geweest, in een vruchteloze poging om zijn oude knoken toch maar enigszins te kunnen verwarmen.
De kleine, roestige stoof staat leeg en koud, waarschijnlijk hopend op betere tijden.
Aan het lage lang geleden eens wit geschilderd plafonnetje hangt aan een dunne elektrische draad een gloeilamp die spaarzaam een beetje licht verspreidt.
Tja, véél licht heeft de oude man ook niet nodig.
Benevens een ingezakt koertje met een piepklein wc-hokje dat ooit nog door de dappere soldaten van de Duitse keizer Wilhelm de Tweede werd gebruikt, is deze plaats de enige ruimte die zich onder het als slaapkamer dienstdoend zolderkamertje bevindt.
Het is kerstavond.
Buiten klinken voor de man niet te begrijpen stemgeluiden, afkomstig van buren die zich met de wagen naar een restaurant begeven. Autoportieren slaan dicht, een motor slaat aan, een duur voertuig rijdt weg.
Binnen in het huisje is er ook een geluid. Een geblutste wekker, vele jaren geleden zwart van kleur geweest, zegt eentonig
tik .... tak .... tik .... tak ....
De bejaarde man staart bewegingsloos voor zich uit. Zijn vochtige adem, die als een wolkje fijne mist van tussen zijn bleke lippen komt, is het enige dat erop wijst dat hij leeft.
Nou ja, leeft ....
De man heeft zin in koffie. Goeie, warme koffie. En als het even zou kunnen, met een stukje chokolade erbij. Maar ja, het vuur brandt niet en, trouwens, het pakje koffie is toch op.
En chokolade,dat is iets voor als zijn OCMW-dossier ooit eens in orde komt.
Ge weet nooit. Hoop doet leven .... zegt men.
Als ge maar op de goeien stemt .... natuurlijk .... Als ge maar de juiste politieke lidkaart hebt.
Of als ge maar illegaal zijt ....
Maar de arme man heeft geen geld om een politieke lidkaart te kopen .... En zonder politieke lidkaart raakt zijn dossier niet in orde ....
Het is koud. Nou ja, wat dacht je ? Daar is het dan ook winter voor.
Maar daar heeft de arme, oude man geen last meer van.
Hij is uit de zorgen ! Hij is verhuisd !
Hij woont nu dáár waar de staart van de radijs begint. Niet meer gehuld in zijn oude versleten dekens, neen. Hij kreeg van de overheid een mooie, nieuwe plastieken zak, groot genoeg om hem hélemaal in te steken!
Ze glunderde. Voor haar tachtigste verjaardag had ze van haar achterkleindochtje een wenskaart en een aankoopbon in het warenhuis in de buurt ten gelde te maken gekregen. Het kind had haar dus niet vergeten.
Haastig trok ze haar versleten mantel over haar schort en deed haar te grote schoenen aan haar aan voetjes. Het had wat gesneeuwd en de straat zou wel glad liggen.
Ee uurtje of zowat later kwam ze in haar klein schamel huisje en haalde een grote smakelijke biefstuk uit haar oude boodschappentas. Het was sinds de dood van haar man veertien geleden dat ze nog vlees gegeten had. Dat was voor haar immers veel te duur. Zachtjes kwamen twee tranen in haar oude ogen toen ze naar het geopend pak dat voor haar op de keukentafel lag keek en dankte in gedachten de milde schenkster die dit mogelijk maakte.
Ze voelde een tikkeltje wroeging dat ze die delikatesse niet voor kerstavond kon bewaren, maar Marieke kon zich geen koelkast veroorloven.
Bij het licht van een kaars at ze haar maaltijd : lekker vlees en een hap oud brood.
Die avond ging ze voor het eerst in lange jaren met een rustig gemoed én een gevulde maag slapen.
Het was kerstavond. Marie lag in haar dun en te groot slaapkleed op haar bed. Boven de dunne en zowat afgedankte dekens. Ze lag er vreedzaam. Haar gelaat had een perkamentachtige kleur en ze had haar voeten bloot.
Op de keukentafel lag een brief die ze die ochtend van 't een of ander ministerie had ontvangen :
Mevrouw, via uw klantenkaart bij het warenhuis waar u reeds tweemaal enige boodschappen deed noteerden we dat u er onlangs een grote en dure biefstuk kocht. Gezien uw inkomen kan u zich dit niet veroorloven. Wij gaan er dus vanuit dat u benevens uw uiterst minimum inkomen een nevenberoep uitoefent en zulllen uw pensioen halveren. Dit zal gebeuren met een terugvordering a rato van vijftig procent van de u overgemaakte gelden en dit over de laatste drie voorbije jaren, uiteraard vermeerderd met intresten en kosten. U krijgt eerstdaags de rekening en u zal binnen de acht dagen dit bedrag dienen te betalen. Zoniet zal een gerechtsdeurwaarder uw inboedel in beslag komen nemen. Hoogachtend.
Op haar nachtkastje stond een leeg potje gif en een half glas leidingwater.
Vermoedelijk zal aan de hand van haar klantenkaart worden nagegaan of ze zich dat produkt wel had kunnen veroorloven.
Het schip lag stil op enige tientallen zeemijlen van de kust te dobberen. Met tussenpozen van vier minuten gooide het een bom af die op een vooraf bepaalde diepte ontploft. En op die diepte zwemmen vissen van een welbepaalde begeerde soort.
Na elke explosie kwamen dode en zwaar gekwetste vissen bovendrijven en werden uit het water geschept. Geld lonkte.
Zonder voorafgaand signaal of enige merkbaar teken bleven eensklaps van de laatste vier dieptebommen de ontploffing uit. Op het schip begreep men er niks van.
Opeens kwamen met grote snelheid de vier bommen uit het water tevoorschijn en vielen met een harde slag op het dek neer. Alvorens de bemanning van hun verbazing kon bekomen ontploften ze alle vier. Binnen de minuut was het schip met inbegrip van de bemanning inclusief de kapitein naar de kabeljauwkelder.
Enkele tientallen meter onder de waterspiegel zwom een grinnikende Neptunus.
"Denken die zielepoten nu echt dat wij hier beneden geen basket kunnen spelen, de idioten ?” morde hij.
De zware automobiel reed aan gematigde snelheid over de weg. In het voertuig zaten vier mannen van hooguit zo’n dertig jaar en spraken geen woord. De twee op de achterbank troffen de laatste voorbereidingen aan vier explosieven die over hooguit drie kwartuur in een deze avond met feestvierende mensen gevulde zaal tot ontploffing zouden gebracht worden. Vier snelvuurgeweren werden een laatste maal nagekeken. Acht handgranaten werden onder de inzittenden verdeeld. Alle snelheidsbeperkingen en verkeersreglementeringen werden uiterst strikt gerespekteerd en langzaam reden ze voorbij twee politieagenten die als bij toeval snel het hoofd afwendden.
Het was nu helemaal donker en toen ze het park in reden kwamen ze in een dikke mist terecht. Het voertuig reed nu uiterst langzaam en voorzichtig. De zichtbaarheid was tot minder dan één meter herleid. De muziek die tot nu toe de wagen had gevuld stopte abrupt en de radio viel uit. Zowat tegelijkertijd doofden ook de autolichten en de bestuurder reed nu noodgedwongen stapvoets in eerste versnelling. Hij gromde en formuleerde in een niet plaatselijke taal enkele krachtige vloeken.
Ineens viel de motor uit en een doodse stilte vulde de ruimte. De chauffeur duwde op de rem maar de wagen reed traagjes verder. Hij probeerde zijn raam te openen maar kreeg er niet de minste beweging in. Een begin van paniek maakte zich van de mannen meester en brutaal poogden ze hun deur te openen. Vruchteloos. Alles rondom was pikdonker en niet het minste geluid was hoorbaar. Opgesloten in hun voertuig konden ze niet anders dan angstig afwachten op wat zou komen.
Toen ’s ochtends vroeg de mist optrok was en de zon boven de bomen kwam kijken was er in gans het park geen auto meer te zien.
In de loop van de namiddag kwam de civiele bescherming met een takelwagen een zware wagen uit de donkere diepte van de vijver boven halen. De vier afschuwelijk toegetakelde inzittenden vertoonden over hun ganse lichaam sporen van kokende olie.
Een in een lange zwarte mantel en dito hoed geklede man keek van op afstand toe en knikte bijna onmerkbaar met het hoofd.
Twee politiemensen begeleidden de veroordeelde vrouw uit de zaal. Ze weende stil en kon vanwege haar handboeien niet eens een zakdoekje nemen. Vanuit het publiek keek haar man met lede ogen machteloos toe. Hij wist dat ze onschuldig was maar met zijn getuigenis werd geen rekening gehouden. Die paste niet in het kraam van de gebeurtenissen. Hun zesjarig dochtertje keek niet-begrijpend naar haar moeder die werd weggevoerd. Het kind begreep er niets van. Haar mama had toch niets misdaan …. Maar ook daar werd geen rekening mee gehouden. Men had een veroordeling en daarmee basta. En in staten zoals Fascististhan was zulks voldoende. Ook daarmee basta.
Na sluitingsuur stapte de betrokken rechter met stevige tred door de Zaal der Verloren Passen. Glimlachend hoorde hij elk zijner stappen weergalmen. Het enige wat hem stoorde was een man die hem met vurige donkere ogen onbeweeglijk leek aan te staren. Wat bezielde die ? Maar dit deel van het gebouw was voor het publiek toegankelijk en die man verstoorde de openbare orde niet. Hij versnelde ietwat zijn passen en ging op het einde van de grote zaal een gang in, richting voorbehouden parking.
Opeens schrok hij. Ietwat verder stond nog steeds onbeweeglijk diezelfde man, zijn handen in de zakken van zijn zwarte mantel.
Zijn kort gitzwart op een punt eindigend baardje leek te glanzen in de nochtans schaarse verlichting. Statig had hij in het midden van de gang plaats genomen. Het leek of hij zachtjes grijnsde.
Toen de veroordeelde vrouw bij het binnen komen van de gevangenis bij de direkteur werd geleid fronste die zijn zware wenkbrauwen. “Waarom bent u hier eigenlijk mevrouw ?” De tot vele jaren veroordeelde zei niets. Wat had ze trouwens kunnen zeggen ? “Ik ontving een uurtje geleden een dokument waarin vermeld staat dat u vrij gesproken bent.” Hij keek de twee begeleiders aan die niet beter wisten dan naar de grond te kijken. Per slot voerden zij alleen maar een bevel uit. ”We zullen u vannacht hier houden en in principe kan u morgen tegen de middag naar huis gaan. Kan iemand u komen halen ?”
Toen ’s anderendaags het schoonmaakpersoneel van het gerechtsgebouw de gang naar de parking begon te schuren vonden zij op het einde een hoopje nog licht rokende as.
Een zowat geflipte zielepoot wou de beruchtste jager van het ganse land worden. Op een dag kwam hij op het idee om op beren te jagen en vroeg zijn cafékennissen om raad. Deze kenden hem en wilden hem ietwat voor de gek houden. Ze vertelden hem dat er in de Ardennen nog vaak bruine beren gesignaleerd worden en dat die daar in grotten leven.
"Je gaat gewoon met jouw geweer in aanslag zo’n tien meter voor de ingang van zo’n hol zitten en alles wat je moet doen is wachten tot de beer naar buiten komt. En dan schiet je.”
Dat vond hij een geweldig idee. Hij vertrok met zijn wagen zuidwaarts en reed ginds een verlaten bos in, op zoek naar een grot. Na enige tijd rondgetoerd te hebben had hij er een gevonden. Hij stapte uit, nam een stoeltje in de ene hand en omklemde met zijn andere hand stevig zijn jachtgeweer.
Op een tiental meter van het hol nam hij op zijn klein klapstoeltje plaats en hield zijn wapen schietensklaar.
Na korte tijd hoorde hij geluid uit de opening komen …. steeds maar luider en luider …. Hij grinnikte en had reeds binnenpret bij de gedachte dat hij in de krant zou komen.
Nog héél eventjes geduld …. ….
’s Anderendaags stond op de voorpagina van meerdere kranten te lezen :
Zwakzinnige zat op een stoeltje op korte afstand van de uitgang van een tunnel. Toen de trein aan volle snelheid eruit kwam gereden schoot de man op de lokomotief. Het was helaas niet mogelijk het gevaarte te doen stoppen en de onverlaat werd aangereden. Eén hand, een voet een lege schedel en een stuk van de romp werden teruggevonden.
Over de reden van zijn daad tast het gerecht in het duister.”
Toen de vierentwintigste aanrander recht kroop en zijn broek optrok kwam een zijner kompanen lachend op het nog steeds op de bosgrond vastgehouden twaalfjarig meisje af. Langzaam trok hij een lang mes, knielde naast het kind neer en begon grinnikend tergend langzaam haar keeltje door te snijden. Meer dan wat gerochel kwam niet uit haar mondje. De jongeren keken geamuseerd toe en genoten van haar doodstrijd die nu nog zo’n vier minuten zou duren. Maar zolang was haar niet meer gegund. Een der jongens kwam met een plastieken fles bij hun slachtoffer staan en ledigde de inhoud op het licht spartelend meisje. De benzine begon te verdampen en terwijl hij snel een paar passen achteruit deed gooide hij een brandende lucifer op haar lichaampje, een bekende strijdkreet roepende, die door zijn vrienden onmiddellijk werd overgenomen.
Hun gejuich verstomde toen ze merkten dat er zo’n tiental meter verder eensklaps een vrouw stond. Ze was in een tot op de grond reikend zwart kleed gehuld en haar al even zwarte lange haren reikten tot op haar rug. Ze was volwassen maar de gefrustreerde jongeren namen daar geen aanstoot aan. ’t Moeten per slot niet altijd tienermeisjes zijn. De dader met het met bloed besmeurd mes nog in de hand stapte op de vrouw toe. Tot zijn verbazing bewoog die niet en toonde niet eens enig teken van angst. Hij stond nu juist voor haar en duwde snel en krachtig zijn scherp wapen in de richting van haar buik. Met een onderdrukte gil duwde hij dóór het blijkbaar niet materisch lichaam en viel voorover op de grond, wat zijn vrienden blijkbaar leuk vonden.
De vrouw sprak geen woord en strekte haar rechter arm.
Op onverklaarde wijze vatte haar nu recht gekropen aanvaller ineens vuur en brandde als een toorts. De jongeren deden verschrikt snel enige stappen achteruit. Zonder enige verklaarbare aanwijzing was de vreemde vrouw ineens verdwenen. De in brand staande jongeling was nu door de knieën gezakt en kantelde langzaam op zijn zij. De groep aanranders waren nu nog wat verder achteruit gegaan en merkten pas te laat dat die vreemde vrouw nu vlak achter hen stond, haar beide armen gestrekt. De jongeren stonden als aan de grond genageld en waren voor de vrouw een makkelijke prooi. Nog voor ook maar één van hen een voet kon verzetten stonden ze allen luid gillend en dansend in lichter laaie. De vrouw keek uitdrukkingsloos toe. De ene na de andere viel stuiptrekkend op de grond en na amper één minuut was hun gegil uitgestorven. Hun dode lichamen lagen nog te smeulen en te roken.
Het nu onsterfelijk meisje was uit haar lichaam getreden en kwam langzaam op de vrouw toe. Die gaf haar zacht een hand en samen verlieten ze de plaats.
Toen beiden weg waren verschenen kleine donkere mannen, elk met een korte zwarte drietand gewapend.
Het gerechtshof was met meerdere bloempotten per vensterbank mooi versierd. Het was lente en het hoofd van het justitiepaleis wou op de bevolking een goede indruk maken. Er stond redelijk wat wind en de nog niet volgroeide plantjes stonden te bibberen in de frisse wind. Nou ja …. Bibberen was wel ietwat zwak uitgedrukt. De voorjaarswind liet al verschillende weken van zich horen en het was raadzaam om alle ramen dicht te houden.
“Zwijg verdomme !” brieste de man van achter zijn hoge toonbank. “Als ik zeg dat dit sluikstorten is dan is dat sluikstorten, begrepen ?” “Ja meneer.” stamelde de vrouw verschrikt. “En voor sluikstorten wordt ge hier veroordeeld !” snauwde hij verder. “En daarmee basta ! Tweehonderd euro boete, plus de gerechtskosten en vier weken voorwaardelijk.” vervolgde hij, met blozende wangen van zijn machtspositie genietend. “Ge moet uw bloemen maar vastmaken. Voor mijn part aan de ketting.Ge kunt beschikken.”
Het vrouwtje kon geen woord meer uitbrengen en verliet met hangend hoofd en licht wenend de gerechtszaal.En dat allemaal omdat uit haar ene bloembak een bloem was afgeknakt en op het voetpad terecht gekomen was.
“Zaak gesloten en nu ga ik eten. Ik heb honger. Mijn eten zal thuis ver klaar zijn.” siste hij, en stond recht. Hij klopte statig het ingebeeld stof van zijn lang zwart kleed en verliet op zijn beurt de gerechtszaal.
De vrouw verliet licht huiverend het duistere gebouw, ging voorzichtig de vochtige buitentrap af en verwijderde zich. Nog geen minuutje later kwam de rechter met grote passen aangestapt en ging buiten.
Een krachtige rukwind kwam eensklaps aangezet en deed op het derde verdiep een plantenbak verschuiven. Onder druk van de ineens hevige windvlaag schoof de bak tot aan de rand van de vensterbank en verloor het evenwicht. Het stenen geval raakte de man juist in het midden van zijn schedel die met een licht gekraak barstte. Hij kwam met een harde slag onderaan de trap terecht. De onfortuinlijke bloembak zo’n meter verder.
“Waarom worden die bloembakken in hemelsnaam nu toch eens niet eens goed vastgezet ? Eén bloemensteel kan geen kwaad,” morde de bijgeroepen wetsdokter, “maar ge ziet nu wel wat er van komt als alles tegelijk naar beneden komt.”
Ik was in Georgia, in Amerika, op een oude tot een ressort omgebouwde slavenplantage. En het was zaterdag. Naar aloude gewoonte werden de gasten in de steek gelaten en gingen de yankees zich ergens vermaken.
Mijn kollega die verantwoordelijk voor Italië was en ikzelf bleven na de leegloop alleen over. Samen deden we dan maar een ritje met de door mij gehuurde slee waar zelfs een plaatselijk sheriff vriendelijk zijn hand voor omhoog stak.
Na een aantal amerikaanse mijltjes te hebben afgemaald stopte ik het gevaarte in de graskant.
Mijn kollega vroeg ietwat verschrikt : “Wat gaat ge doen ? Ge gaat toch geen wet overtreden hé ?”
Tja, de jongen kende mij al een beetje ziet ge.
Achter in de weide aan de overkant van het baantje bevonden zich een twintigtal koeien, amerikaanse wel te verstaan.
Ik stond braaf aan de draad en bootste, voor zo ver ik dat kan, een koe na. Wie nu wil lachen mag dat natuurlijk, maar na enige minuutjes hief een eerste dier haar kop op. Een minuutje later een tweede dier, dan een derde, en toen een vierde koe de kop ophief waggelde de eerste naar mij toe. Om kort te zijn, na een aantal minuten stonden al die koeien in een halve cirkel rondom mij. En ik maar loeien zeg …… !
En die dieren luisterden …… aandachtig ……
Toen ik terug in de wagen stapte keek mijn kollega mij met bijna koeie-ogen aan. Hij had het niet begrepen.
Toen zei ik hem :
“ Ik heb je een les geleerd.
Ik heb je getoond dat het mogelijk is om met iedereen te
konverseren …… op voorwaarde dat je bereid bent om je op
Tja …. Dat gebeurt nogal vaak als er water uit de lucht valt. Bij mijn weten toch.
En zoals dikwijls het geval is zweefden op hoogte dikke met water gevulde wolken voorbij.
Landbouwers wreven zich tevreden in de handen. ’t Was goed weer voor de patatten. Die zullen weer groot en dik zijn en veel centjes opbrengen.
Laat dus maar vallen die regen.
Het vele water sijpelde tot diep in de grond. Op zo’n twee tot twee en een halve meter diepte werd iemand nat.
Nou, ‘iemand’ kan je in feite niet zeggen. Eerder ‘iets’. Die iemand was immers reeds jaren dood. Hij werd verschillende jaren geleden vermoord en zijn moordenaar was zo slim geweest om zijn slachtoffer diep in een akker te begraven. Daar werd alle jaren de grond machinaal omgereden, geplant en geoogst.
Niemand zou ooit op die plek een mensenlichaam vermoeden.
Want om op die gedachte te komen moet je immers kunnen denken.
En dat is nu precies niet iedereen meegegeven.
Sinds het moment van zijn overlijden had het slachtoffer uiteraard zijn lichaam verlaten. Na vele jaren in de tweede dimensie te hebben doorgebracht kwam hij op de gedachte om via spiritisme de profane wereld op de hoogte te brengen, wat vermoorde geesten nog al wel eens doen. Maar helaas …. wat men niet heeft kan men niet gebruiken, en het voor de hand liggend gevolg zou onvermijdelijk zijn dat de aanbrenger verdacht van moord onschuldig aangehouden zou worden. En onschuldig in voorhechtenis zitten is niet leuk. Het is zelfs wraakroepend. Hoe zou het komen dat nogal veel gevangenen ‘zelfmoord’ plegen …. ?
En zo blijven tal van moorden onopgelost.
Maar ja …. Wat is dommer ( en slechter ) dan een mens …. ?
Een lange rij voor voedselbedeling in aanmerking komende mensen staat aan te schuiven. De overgrote meerderheid bestaat uit vrouwen wier stempelgerechtigde echtgenoot ietwat verder aan het stuur van een meestal grote dure wagen ongeduldig zit te wachten. Ook blikjes bier worden uitgedeeld, gretig aangenomen door mensen die nochtans dat soort drank in principe niet mogen nuttigen. Ook hun werkloze ‘man’ niet. Maar wat doe je als een smekende vrouw je luidruchtig aan haar negen bijna van dorst omkomende kindjes herinnert ….
Juist ! Die geef je dan maar 24 biertjes.
Brood wordt vaak geweigerd en door sommigen smalend op de grond gegooid. Het wordt immers op een niet voor hen aanvaardbare manier gemaakt.
Een arme man bukt zich moeizaam en raapt dankbaar wat brood van de grond. Sommige ‘dames’ lachen spottend. Met licht bevende hand steekt hij voorzichtig het brood in een niet al te propere plastieken zak waar benevens twee ietwat beschimmelde worstjes en een pakje kaas met lichtjes vervallen datum twee bierblikjes zitten.
Zachtjes botst een in een lichtgrijs kostuum geklede man met een hoed van dezelfde kleur tegen hem. Met doordringende ogen kijkt die hem aan.
Mijn excuses meneer !” zegt de nogal vreemde man.
“Ik was wat verstrooid en had u niet gezien.
”Nog voor de man tussen de menigte verdween had de grijsaard niet eens de gelegenheid gehad om ook maar één woord te zeggen.
“Een rare snuiter.” Gaat het door zijn hoofd.
Opeens merkt hij dat hij in zijn andere hand eveneens een zak draagt. Nou ja …. eerder een stevige boodschappentas. Met gefronste wenkbrauwen bekijkt hij dat onverwachte voorwerp van dichtbij en merkt dat die vol voeding zit.
Tja …. voeding …. Tussen de vele dingen die hij ziet zit er gerookte zalm, heilbot, roomboter, allerlei kazen, blikjes verschillende bieren, een nog in folie verpakt hemd van toevallig zijn maat en een volle spaarkaart van een bekend grootwarenhuis in de buurt. Als in een reactie kijkt de grijsaard op en ziet een eindje verder een man in een lichtgrijs kostuum en met een hoed van dezelfde kleur op het hoofd een tram opstappen. Het voertuig rijdt voort.
Peinzend en diep in gedachten verzonken zat de man achter zijn bureel en ondersteunde zijn hoofd met beide handen. Het vonnis dat hij daarstraks velde had hem de das omgedaan. Vandaag had hij een onschuldige vrijgesproken, dit tegen de orders van zijn superieuren in. Bevordering zat er nu voor hem niet meer in. Dat stond hem trouwens reeds enkele jaren te wachten. Hij weigerde al lange tijd om nog langer als klown aan een koordje te dansen en vonniste in eer en geweten. Langzaam en ietwat aarzelend nam hij uit zijn bureauschuif een klein doosje met zijn pillen voor het hart die hij nu toch al meerdere jaren nodig had. Met een trage beweging nam hij zijn fles whisky uit de onderste schuif. Met betraande ogen bekeek hij het etiket, nam tien pillen en spoelde die met een groot aantal slokken door.
Het was reeds na sluitingsuur en op enige uitzonderingen na waren alle burelen leeg en verlaten. Een bewaker kwam binnen en zag de man achter zijn bureau zitten. Hij naderde en zei : “Edelachtbare, ik moet – met uw toestemming uiteraard - de deuren sluiten. Het is tijd.” Er kwam geen reactie en de bewaker legde zijn hand op de schouder van de blijkbaar ingeslapen magistraat en schudde hem zachtjes. “Edelachtbare !” sprak hij nu iets luider …. ….
Korte tijd later klopte de zopas overledene aan de Hemelpoort en Sint Pieter deed open. “Waarvoor is het ?” vroeg hij ietwat nors. “Ik wil graag binnenkomen, Sint Pieter. Mijn tijd is gekomen. Kan u mij alstublief naar de afdeling magistraten brengen ? Den Heer zal het U loonen.”
De Heilige lachte minzaam, schudde het hoofd, en antwoordde : “Maar brave man ! Dit is hier de Hémel hoor ! Hier zitten geen magistraten. Daarvoor moet ge vier dimensies lager gaan. Maar geen nood, gezien hun goed florerende zaak zijn ze daar 24 op 24 en 7 op 7 open. Succes !”
Hij was een gevreesd legeraanvoerder en een nog gevreesder vechter in de romeinse arena. De snelheid waarmee hij zijn zwaard hanteerde was ongeëvenaard. Door het publiek bejubeld, door zijn tegenstanders gevreesd en door de vrouwen en door de keizer zelf bewonderd.
Hij was jong en een bijzondere toekomst lag voor hem open. Helaas negeerde hij in zijn hoogmoed de wijsheden dewelke de Goden hem hadden meegegeven.
Hij voelde zich onoverwinnelijk.
De Goden beslisten er echter anders over.
Op een dag had hij in de arena onder luid gejuich zijn zowat laatste tegenstander op zijn zwaard gespietst. Het enthousiast gejubel van de massa verdoofde hem en zegevierend stak hij zijn bebloed wapen omhoog, hoogmoedig lachend naar de hemel van de goden gericht.
Enkele sekonden maar had hij zijn aandacht van zijn allerlaatste tegenstander afgewend. Te laat voelde hij diens scherpe wapen in zijn buik binnendringen en zag als in een waas een van verbazing vervormd gelaat grijnzen.
Vol ongeloof liet hij zijn zwaard van tussen zijn vingers glijden, keek zijn tegenstander in de ogen, en zakte toen langzaam door de knieën. Het werd muisstil in de arena. De keizer hiel de lippen stijf op mekaar.
Zijn beste strijder lag nu languit in het zand en zijn bloed begon druppelsgewijze de grond te kleuren.
De overwinnaar plantte triomfantelijk de punt van zijn zwaard op de keel van de overwonnene. De keizer stond recht en stak zijn rechterarm uit. Het volk wachtte ademloos. Minuten verstreken langzaam. Toen besliste hij over het lot van de verliezer.
Tegen alle gebruiken in bleef de duim horizontaal en werd de verslagene geen doodsteek toegediend.
Kaken bloosden, stemmen werden scherp, blikken dodelijk. Eén deelnemer sprak de waarheid en in dit land is zulks niet geoorloofd. De cameraman die deze televisieuitzending in stand hield was beginnen zweten. Uitzonderlijk werd dit programma hoogst waarschijnlijk per vergissing rechtstreeks uitgezonden. Nog andere mensen kregen het warm. Die ene moedige spreker kreeg bijval bij het nochtans politiek-korrekt geselekteerd aanwezig publiek.
De waarheid boekte een bescheiden triomf.
De moedige man had echter een oude wijsheid uit het oog verloren. Immers, ooit zei een Armeniër dat Hij, die de waarheid spreekt, er steeds zorg voor moet dragen één voet in de stijgbeugel te hebben. En de Armeniërs kunnen het weten. Zij die de turkse kultuur overleeft hebben dan toch.
De korrekte spreker fronste de wenkbrauwen. Een bittere grijns kwam over zijn enigszins ineens bleek geworden gelaat. Zijn mond sloot zich en geen woord kwam nog over zijn lippen. Hij bewaarde de stilte. Zijn vijanden triomfeerden.
Na het beëindigen van de show stond hij haastig recht, nam zijn zaktelefoon en belde naar zijn vrouw :
“Sluit onmiddellijk alle deuren en ramen en vraag enkele vrienden om hulp. Ik kreeg in mijn oortje te horen dat ik op staande voet diende te zwijgen of dat “de veiligheid van mijn gezin niet meer gewaarborgd kon worden”.
"Voor niemand de deur openen. Ik kom onmiddellijk naar huis.”
De oude man slenterde langzaam door de donkere straten van de stad. Het sneeuwde en de koude wind sneed door merg en been. Hier en daar haastte zich nog iemand snel voorbij, de kraag hoog opgetrokken. Hun bijna bevroren adem zweefde naar beneden. De straten in het centrum van de stad waren mooi versierd met van alles en nog wat, veelal heel veel lichtjes. De man liet zijn blik hongerig op de rijkelijk mooie uitstalramen vallen. Op talrijke plaatsen was mooie zachte kerstmuziek te horen. Het was immers kerstavond.
Opeens voelde hij een hand op zijn rechterschouder. Hij keek om en zag een oud vrouwtje dat hem glimlachend aankeek.“U liet iets vallen meneer.” zei ze zacht. “Ik ?”, vroeg hij. Het vrouwtje zei niks maar stak hem een geldbeugel toe. Hij nam hem aan en zag tot zijn grote verbazing dat die met bankbiljetten gevuld was.“Ja maar ….” zei hij, “die zijn niet van mij ! Wat moet ik daar in Hemelsnaam mee ?” Hij keek rondom zich maar het vrouwtje was nergens meer te bespeuren. Een deftig geklede man passeerde hem, groette door even zijn grijze vilten hoed op te lichten, en ging hem glimlachend voorbij.
Niet wetend wat nu te doen ging hij twijfelend verder. Hij passeerde een restaurant en op dat moment kwam de eigenaar in de deuropening te staan.
“Ah !” zei die, “Eindelijk de honderdste klant van vanavond !“
Voor hij het wist had de restaurantman hem bij de arm genomen en hem vriendelijk naar binnen getrokken. “Mensen ! Een welkomstapplaus alstublief ! Deze bezoeker is onze honderdste klant van deze avond. Wees welkom ! Mag ik u naar uw tafel begeleiden meneer ?” De sjofel geklede grijsaard wou tegenstribbelen, maar de warmte van dit etablissement deed hem blijven. “Wat mag ik u als aperitief aanbieden meneer ?” klonk het, “aangeboden door het huis natuurlijk. En hier heeft u onze menukaart. Maakt u maar rustig uw keuze meneer.” Voor de onverwachte gast één woord kon zeggen verdween de ober al naar de keuken.
Toen de oude man enkele uren later weer de straat opwandelde gloeiden zijn kaken. Hij bloosde en had het sinds lange tijd voor het eerst nog eens warm gevoel en zijn buikje gevuld gehad.
Bijna geruisloos stopte een grote zwarte wagen ter zijnerhoogte op de straat. De rechterruit ging open en de bestuurder wenkte. “U wordt verwacht meneer! Men heeft mij gezonden om u te komen halen.
Stapt u in aub ?”
Toen de volgende ochtend de man in het vluchthuis ontwaakte keek hij verbaasd rond. Een netjes gestreken kostuum met dito wit hemd hingen over zijn stoel en eronder blonken zijn versleten schoenen als nieuw.
Genoegzaam glimlachend sloot de oude man zachtjes de ogen,
draaide zich op zijn andere zijde en droomde verder.
De bejaarde man trad het kantoor van de onderzoeksrechter binnen. Achter een met duur leder bedekte bureeltafel zat een nog redelijk jonge vrouw. Haar blonde haren reikten tot op haar tengere schouders. Ze glimlachte vriendelijk naar de juist binnen gekomene en nodigde hem uit om aan haar bureau plaats te nemen.
“Vertelt u maar, meneer.” zei ze zacht.
De grijsaard haalde een reeds gebruikt papieren zakdoekje uit de zak van zijn sjofele jas en veegde een paar tranen uit zijn ogen.
Toen begon hij – door snikken onderbroken – zijn verhaal.
De vrouw luisterde aandachtig zonder de man ook maar eenmaal het woord te ontnemen.
Uit de naar voor gebrachte feiten stelde ze vast dat haar bezoeker onrechtmatig en valselijk van niet door hem gepleegde feiten werd beschuldigd en onvermijdelijk veroordeeld zou worden.
Tijdens het verhoor tikte ze regelmatig enkele zinnen op het klavier van haar komputer.
Toen de man na enige tijd zweeg stond ze op en nam een blad papier uit haar apparaat.
Ze overhandigde hem het dokument en zei :
“Ik stel vast dat u inderdaad aan de beschuldigingen niet schuldig bent.
Hierbij krijgt u een attest dat aantoont dat u buiten vervolging wordt gesteld.
U mag gaan.”
De oude man kreeg een krop in de keel en wist niet wat zeggen.
De vrouw stond recht en nodigde hem uit het bureel te verlaten.
Zo’n één minuutje later passeerde hij de receptie en realiseerde zich dat hij in zijn verwarring vergeten was om de vrouw te danken.
“Kan ik nog heel even mevrouw de onderzoeksrechter spreken aub meneer ?”
De man achter de balie grinnikte en keek de oude man aan.
“Hier is geen vrouwelijke onderzoeksrechter, brave man, en de drie ginder werkzame bedienden zijn allen mannen. Ik zal u dus niet kunnen helpen.”
Als een schicht zag de oude man een nogal jonge blonde vrouw geruisloos door de gang stappen waarop ze zonder ook maar een deur te openen in het niets verdween.