Ik vouw me dicht in herinnering. Ik trek me terug doorheen het plagend spel van eb en vloed. Ik sluit me op achter gepantserde deuren van stil geworden verdriet.
Veroordeeld tot strandjutter en verbannen naar de wachtkamer van de lege zee, zoeken voetstappen naar herkenningspunten van weleer.
Meeuwen cirkelen als aasgieren in het rond en doorklieven het luchtruim als bliksemschichten bij heldere hemel.
De bootsman wenkt, een stoomboot huilt, zeilen wapperen vervaarlijk in de wind.
Je laatste glimlach, je laatste blik in mijn richting
Ik hou ze vast als het edelste metaal, als een zon die nooit meer opgaat.
Je laatste woorden, je laatste klanken
Ik drink ze als de duurste wijn, als sneeuw dat nimmer smelten zal.
Je laatste aanraking, je laatste dans
Ik koester ze als een zoet geheim, als een nacht dat nimmer dag wordt.
Je laatste parfum, je laatste zijn
Ik snuif ze op als verse jasmijn, als een ochtend die veel te vroeg ontwaakt.
Want nu je er niet meer bent en de hemel de dagen sterrenloos aan elkaar rijgt,
Nu je voetstap me nooit meer wekken zal en je schaduw niet langer je silhouet schetst.
Nu pas besef ik dat niks nog lijkt zoals het was.
Ik sterf langzaam, maar even onverwacht als jij bent heengegaan.
Ik laat je los en schrijf in je handpalm de afdruk van die ene dichtregel van Adriaan Roland Holst:
"Veel liefde ging verloren in den wind; en wat de wind wil zullen wij nooit weten: en daarom -voor we elkander weer vergeten- laten we zacht zijn voor elkander, kind..."
Ze leidde hem mee naar het rijk der zinnen, de tuin van eden en het bos van Yourcenar. Hij voelde hoe ze haar gevoelens probeerde te vertalen in dauwdruppels van een vroege ochtend, hoe ze ragfijn haar woorden voltooide tot een volmaakt spinnenweb, hoe ze aftastend en schoorvoetend doorheen de kamers van zijn hoofd wandelde op zoek naar een verlossend antwoord. Ze hield halt te midden van een oase der stilte, op de plaats waar de vereniging van natuur en ziel resulteerde in een perfecte symbiose van twee-eenheid. We gluurden binnen in een kamer vol boeken, zoekend naar de beschrijving van ons bestaan, van ons zijn en denken, van de perfecte cirkel. De eeuwenoude eikenboom sloeg ons zijdelings gade en voedde zich met het beeld van deze prille liefde. Op hun terugweg vonden ze een trommel, een blikken trommel. Hij speelde, zij zong. De vermoeidheid en de nacht, de gevoelens en de herkenning zochten elkander op in de geest en de huid van hun lichaam. Strelend, betastend… de sterren aan het firmament. Tekenend… cirkels tot volle maan. Aan de vooravond van een nieuwe levensfase hielden ze beide de deur op een kier, op weg naar morgen en zichzelf…
Hoe beschrijf je gevoelens?, vroeg ze. Met je hart, antwoordde hij. Maar hoe weet je dan dat je hart de pen wordt die je duim en wijsvinger omklemt?, drong ze aan. Gewoon, je pen glijdt over je blad, zoals je hart onmerkbaar als een spons samentrekt en alle bloedvaten opnieuw van nieuw bloed voorziet. Kan er soms bloed uit je pen druipen?, vroeg ze nu wel opvallend nieuwsgierig. Soms wel, als je hart huilt, zei hij. Ik dacht dat alleen ogen konden huilen en dat daardoor mijn wangen nat werden, was haar antwoord. Nee, mijn kind, ook je hart kan huilen. Uit verdriet om het heengaan van een geliefde of als je liefde voor iemand niet beantwoord wordt. Noemen ze zoiets 'liefdesverdriet', riep het kind opgetogen, alsof ze de hoofdprijs van een tombola had weggekaapt. Ja, zei de vader glimlachend. Je bent een flinke meid, maar nu moet je slapen, je oogjes dichtdoen en denken dat je op het paardje van Malegijs zit. Ze waren toch met drie zusjes, verweerde het meisje, in de hoop het verhaal nog eens te kunnen horen. Ja, je hebt gelijk, maar vanavond is het paardje helemaal voor jou alleen en mag jezelf kiezen waar je naartoe wil. Hij gaf zijn dochter als teken van afscheid een kruisje op haar voorhoofd en fluisterde zacht: Ssst, ik hoor het paardje reeds aandraven... Weet je al waar je naartoe gaat? Ze sloot haar oogjes en zei haast geluidloos, ... naar het hart van jou.