Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn woordenalbum
Als u interesse heeft om dit bundeltje aan te schaffen, voel u vrij om me te contacteren op
kerima.ellouise@gmail.com
klik op de kleine foto om een gedicht uit deze bundel te beluisteren, voorgelezen tijdens de presentatie
-----------------
Stilte in het tegenlicht
De bundel bevat ongeveer 90 gedichten (2008)
ISBN 978-3-86703-895-9 Engelsdorfer Verlag
wil je één van mijn
schrijfselkes gebruiken, had ik graag dat je mijn naam erbij vermeldt en
ik zou het erg fijn vinden als je me dat even laat weten.
woorden
zijn er, soms onverwacht, ze geven en nemen iets van mij, ik laat ze
gaan als een zielenvlinder, zwerf even mee want nooit ben ik, alleen,
volledig
Hieronder vindt u de laatste
schrijfsels. Eerdere werkjes bevinden zich in het archief
(onder deze titels), per maand geordend.
steeds vaker
wil ik het leven vergeten
het handvat breken, achterstallig
zoals de huur
van het huis dat enkel
in mijn hoofd uit muren bestaat
zwart en rokerig
in jouw ogen
past geen dood
zeg je
ik luister verder op de nok
van het dak, de wind
plukt jouw stem
Ik sloeg de deur dicht. Alles trilde.
Als jij niet vertrekt, dan doe ik het.
Buiten zinnen graaide ik mijn koffer vol.
De vraagtekens bleven liggen aan zijn voeten.
De voegwoorden verdunde ik, met liters tranen.
Ik had je lief, riep ik, van het moment dat je blindelings
bij me binnensloop. Iedere ader verbond ons in het echt.
Iedere cel was als een meer waarin we samen zwommen.
We hadden tijd, we hadden leven.
Welk moment was het, dat jij omkeek naar het gefluit
van dromen, het blauwgezeilde beeld, bol over het water.
Niets heeft zo'n brede vleugels dan de schijn van waarheid,
dan de gedachten die vingers doen zwijgen.
Je zal me nergens meer vinden, aldoor stiller.
Ik nam mijn koffer op en verdween uit mijn hoofd.
weet je wel
zo'n bloem
zo'n zeldzame bloem
die holle ruimtes kan keren
het verdwijnpunt naar een begin
zo'n bloem in alle huizen
opdat anderen spreken
het allermooiste van een stem
van stuifmeel en lente, open in de lucht
weet je wel
als je dit leest
ben jij die bloem
het fris gewassen gras glimlacht
hij is tevreden met zijn kapster
niet te kort, niet te lang
zo maaide zij met lentezang
het karmijnen kraagje van een aster
het mos maiorum riep echter uit:
ik ben een ongeschreven wet
daarom heeft de coiffeuse
wat paardenbloemen
op zijn hoofd gezet
zij boog zich naar beneden
en zei: je hebt niets meer te vrezen
je werd gekroond, geen mens
wil nu nog van je weten
het is middernacht
muisstil
wijzers vallen samen
in het slot van de deur
zij staan daar, de jongens
zoals zij het zelf willen
ogen en handen om haar heen
zij verlaat zichzelf in het schreien
in de angst dat oren kunnen zien
en stelt zich een wereld voor
onderweg naar wolken
wat als zij weer komen
vanaf dat punt
zij is maar een meisje
met de haren in een wrong
zoals mussen
van tak tot
tak
hiphop ik met
mijn vingers
rond hetzelfde
plekje
je glijdt naar beneden
vangt mij op
terwijl ik al weer vlieg
met een strootje
uit je borsthaar geplukt
ik vraag nog meer
terwijl je de lucht
loslaat
leen je lange benen
om te klimmen
verlangen, zeg je zacht
en krult je zinnen
tot een nest
ik was daar met jou
we zagen het komen en gaan
vroegen aan meeuwen de onvervulde wensen
tussen de tikken van de wijzers van de klok
het was alsof we mee ruisten, in overvloed dreven
naar een doorwaakte maan
durf jij mij jouw ziel niet toe te schijnen
omdat ik het verlangen niet zou verstaan
je hoeft geen oceanen te wissen
of mij te leiden naar een volmaakte traan
ik luisterde naar alles wat je zei
jouw ogen raakten steeds meer de mijne
onbevreesd en eindeloos naaktzaam
is mijn vleugel
niet meer dan denkbeeldig, dan een wimper
van de wind over dichte zee, ik vraag je, immer
of ik wolken ben, transparant voor het oog,
van nog minder dan een gezicht
golven ruisen door elkaar heen, harder dan ooit
tot ze het antwoord zijn geweest
ik plaats -straks- op de tijdlijn
terwijl de dag in stukken breekt
wellicht ben ik het
die niet meer kan vliegen
of het verlangen nog langer in handen houd
zie de tijd, kind
het zijn dochters en zonen
klimmend stuifmeel en steentjes
over het water gekeild die omhoog schieten
als ballonnen, landen op blauwe en gele
zonnehoedjes, schaterend op wangen nat
jij bent zo mooi in mijn handen
volkomen in een bron die niet liegt
zie de tijd
ook hij streelt het onkruid
in te smalle straten
waar een jongetje glundert bij thuiskomst
om het boeket dat hij nauwelijks
met zijn vingertjes kan vasthouden
en wat bloeit tot diep in winters
hij, mijn kind, is de belofte in onze handen
waarin herinnering mee kan gaan
zie de tijd
hij komt steeds weer
in elke bloem die verwelkt
ik keek door het raam en heb hem toegesproken
als een vallende ster, onvoorbereid
ik ben een wens in jouw handen
een woord met trage vleugels
dat in overgave herbegint
zie de tijd
er is geen seconde die klaagt
vertraagt tot antwoord
al slaat de torenklok twaalf maal
over een nevelend landschap
zichtbaar voor het mensenoog
ik ben een pigment in jouw handen
verlangend naar blauwheid van de hemel
de verstrooiing van je licht
zie de tijd, liefste
en wat kan worden
laten we niet tellen, de schaduw
en de angsten of de nerven van een verdorde boom
ik ben een vogel in jouw handen
meervoudig en nabijer
dan ooit
zie de tijd
alsof we wonen in de haven
waar schepen voortgetrokken worden
door lange draden van lente
alles gaat voorbij
maar lief, laten we langs de zeeweg lopen
de haren ongekamd
wij zijn de handen van wind
2e PAASDAG 12.00 17.00 uur met oa voorlezen gedichten
Fragment
uit de aankondiging : In enkele andere museumzalen klinkt af en toe
muziek van de jonge cellist Dylan Vogelaar en van gambist Jan Kamphuis,
d ie wordt omlijst met gedichten door Julius Dreyfsandt zu Schlamm
(Sint-Oedenrode) en Kerima Ellouise (België
hoe zou een woordsculptuur
eruit zien
zou het zijn
zoals de vlakte
van een monotoon gesprek
waarin de uitgedoofde hartstocht
geamputeerd werd
voor het blote oog
of zou het vluchten;
een hert dat nimmer
het beloofde landschap inloopt
bewust van het gevaar;
illusies die elk woord
doorbreken, beloftes
tussen hemel en bos
aan de rand van
een laatste avondmaal
of zou het zijn wat ik
ervan maak;
een vlinder
in zichtbare seizoenen
zomaar zwervend van steen tot steen