Waarom leidt de dwang van de verzakelijking niet tot artistiek verzet? Een revolutie van de letteren? Een opstand in stijlbreuken, aangedreven door een niet te stuiten motor van vernieuwing en virtuositeit? Waarin de kunst, die geen publiek nodig heeft, zich bevrijdt van haar ketenen en als een feniks opvliegt naar ongekende hoogten?
Maar nee. De eenduidigheid waarover je het hebt, is veeleer een dodelijke combinatie van enerzijds hyperindividualisme – hoeveel jonge auteurs zijn er niet die enkel over hun eigen leven schrijven, en elk groot thema schuwen? Zelf-referentialiteit lijkt wel de nieuwe universaliteit, schrijven over een ander algauw cultural appropriation – en anderzijds overmatige zelfrelativering, want ‘het is naïef te denken dat kunst de wereld kan redden, so why bother?’
Als dat besef nu nog tot diep, donker nihilisme zou leiden. Of tot stilistische opstandigheid. Tot escapisme, magisch realisme, surrealisme. Maar nee. Wat krijgen we? Gelatenheid die leidt tot middelmatigheid, netjes ingebed in schrijfcursussen en zomerkampen. Gortdroog realisme. Proza dat zo kaalgeplukt is dat een naakte kip in de etalage van de poelier voor pauw kan doorgaan. Hipsterpoëzie. Oogt mooi, zegt niets. En vooral: eindeloze navelstaarderij. Herkenbaarheid. Kleine gedachten, uit angst voor het grote. Flinterdun maatschappelijk verzet. Wat dieper gaat, maakt de sneakers vuil. Makkelijk te schrijven, makkelijk te slikken.
Want de schrijver is een ondernemer, en de lezer een consument. Auteurs beoefenen hun vak zo verdienstelijk mogelijk, waarbij de nadruk eerder ligt op verdiensten dan op verdienste. En omdat boeken nu eenmaal geen maakloon krijgen, is behagen de boodschap.
Gaia Schoeters, Rekto Verso, 17 augustus 2018
|