Jeugd en Beroepsleven

02-01-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

In de zomer van 1917 was er een volledige zonsverduistering, die wij in een kuip water goed konden zien. Het werd bijna nacht op het middaguur, er kwam een koude wind en de kiekens trokken naar de stal om te gaan slapen.

Maar later in de zomer regende en onweerde het alle dagen en de patatten rotten allemaal op het veld. Er waren bijna geen patatten meer voor de wintervoorraad. In de stad waren er ook geen meer, maar daar werd nog meel, haring, boter en suiker aangevoerd en met de weinige patatten die we nog hadden gingen we dan smokkelen, want er mocht niets van en naar de stad overgebracht worden.

Wij gingen eens met een tante, die in de stad woonde, met een volle zak patatten naar de stad. Aan de kleine bareel stonden we te wachten op de tram van Brasschaat. Toen de tram aankwam stapten de “Uhlanen” er op af en laadden hele zakken patatten af, die ze onderweg aangeslagen hadden. Terwijl ze nog druk in de weer waren haalde moeder snel de zak patatten van tussen de struiken en we wipten op de tram. Bij de tweede controle aan de “ijskelder”, keken ze slechts vluchtig in de tram en we waren in de stad.

Toen moeder er in gelukt was op de markt boter en haring te kopen, namen we de tram terug, maar aan de ijskelder was er ditmaal strenge controle. Ik kreeg alvast een paar muilperen om mijn mond te houden, want moeder vond dat afpakken niet plezierig. Ik bleitte moord en brand toen een Duitser de “ridicule” inspecteerde: “Was ist drin?”; “Hering”; zei mijn moeder zonder aarzelen, vermits er toch een staart boven uitstak. Hij bekeek mij en mijn moeder meewarig en liet haar gaan. Ik mocht niet meer mee gaan smokkelen.

Niet dat we niet meer mee naar de stad mochten; op bezoek bij een tante mochten we altijd mee. We hadden echter maar twee tantes meer, de anderen waren naar Holland en Denemarken gevlucht. Ze waren met Denen getrouwd die nu soldaat waren in Denemarken. Tante “Die” (Elodie) was in de stad gebleven om een huis van rijke mensen, die gevlucht waren, te bewaken in de Duboisstraat.

We zijn er een paar dagen geweest en hebben er in “sjieke”, wit gelakte kamers, met tapijten, geslapen en met het speelgoed van die rijke kinderen gespeeld. Er was zelfs een treintje en een toverlantaarn. Zoveel rijkdom hadden wij nog nooit gezien. Wij mochten ook buiten op de vele platte natiewagens gaan spelen en in de zandhopen op de “boulevard” (nu de Italielei). Wij kwamen dan vuil en vol wagensmeer terug binnen en werden in de witte badkamer gewassen.

We gingen toch liever naar tante Hortense, die in de Oudinkhovenstraat het huis van haar zuster en schoonbroer, die in Holland waren, bewaakte en die in de “Zoologie” werkte. Dan mochten we mee naar de “Zoologie”. We werden er bovenop de reuzenschildpadden gezet, die helemaal niet bewogen en in winterslaap waren. De krokodillen vonden we vreselijk, maar andere wilde beesten, zoals tijgers en leeuwen, waren er niet. De bakken met vissen in het Acquarium zijn me steeds levendig bij gebleven.

Niet alleen konden we mee naar de stad, maar we mochten ook mee op reis naar de andere familie, waar de tante van de “Zoologie”, die niet getrouwd was en toch een zoon had, regelmatig naar toe ging. Zulke reis was een heel evenement voor drie kleine kinderen, die dan heel vroeg in de duistere morgen uit de veren moesten en kouwelijk in hun zondagse kleren met de tram naar het station “Pays de Waes” reden, aan de grote, brede Schelde.

In dat station vertrok geen trein maar wel een overzetboot. Er waaide altijd een koude, vochtige wind en bibberend van de koude en het avontuur gingen we op die boot met zijn huizenhoge schepraderen. Wij waren van de machinekamer niet weg te krijgen, toen die enorm dikke stangen over en weer begonnen te stampen en te daveren.

In onze ogen duurde die reis over de Schelde heel lang en was zo wonderbaar, dat we ze honderden keren in de school aan iedereen vertelden. Daar had nog niemand met zulke grote boot gevaren.

Toen mochten we op de trein, die fluitend,stomend en zwarte stinkende rook uitbrakend, van het ene station naar het andere boemelde. Dan moesten we nog een uurtje te voet gaan langs de akkers, die allemaal veel hoger waren in het midden en waar overal “Canada” bomen langs stonden. Op één plaats was de weg afgesloten door een hoog en breed houten hek, waar we rond gingen, dwars over de akker. Moeder keek eerst angstig naar alle kanten, maar wij vonden dat toch niet erg die akker plat te lopen.

In dat dorp waren overal papiertjes op de deuren genageld waar de namen opgeschreven waren van de personen die er woonden. Wij hoorden zeggen dat het daar “étappengebied” was, waar niemand in of uit mocht. Toen we de dag daarna terugkeerden, was er iemand vooruitgegaan en die kwam zeggen dat we niet door konden want dat de “Uhlanen” er waren. Wij vluchtten vol schrik in een leegstaand huis en zagen door het raam twee “Uhlanen” te paard met hun lange lansen. Toen ze weg waren, gingen we naast de poort over het veld terug naar het station. Een avontuur om niet te vergeten.



Geef hier uw reactie door
Uw naam *
Uw e-mail
URL
Titel *
Reactie *
  Persoonlijke gegevens onthouden?
(* = verplicht!)
Reacties op bericht (0)



Inhoud blog
  • Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 30/12-05/01 2020

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!