De eerste jaren op kantoor.
In de goede oude tijd moest iedereen tot zijn veertiende jaar naar school gaan. En iedereen leerde er allerlei zaken, waarvan achteraf niets bruikbaar was.
Dar werd algemene ontwikkeling genoemd, waarmee het individu in de samenleving werd gezonden. Enkelen mochten van hun welstellende papa verder studeren en werden dan later door dezelfde papa aan een goed betaald plaatsje geholpen.
Die maar een gewone papa hadden, moesten maar gaan werken en geld verdienen dat in het huishouden nodig was. Aan de toekomst werd niet gedacht.
Dat gaan werken bestond steeds uit loopjongen spelen. Diploma's, voor zover die verkregen konden worden telden niet mee. De patroons hadden zodoende goedkope arbeidskrachten. Op een kantoor begon men dan als leerling-klerk. Op school had men lezen, schrijven en rekenen geleerd en zo bemachtigde men, na enkele jaren, één van de vele eenvoudige kantoorwerkjes zoals: van het ene boek in het andere overschrijven. Dat heette toen klerk zijn. Enkelen waren verstandiger. Al had niemand er belang bij had om hen verstandiger te maken, gingen ze naar de avondschool, als er geld voor was. Daar leerden ze dan wat ze vroeger al moesten geleerd hebben om hun brood te verdienen op kantoor: boekhouden, handelscorrespondentie, talen enz...
Met het diploma dat ze daar na jaren haalden, werkten ze bij de ene baas na de andere, tot er zich een liet verschalken en hen min of meer fatsoenlijk betaalde. Ze zijn dan ook de rest van hun leven bij diezelfde baas gebleven en noemden zich bediende.
Maar ge moest een “kruiwagen” hebben. De meest gebruikte kruiwagens waren: pastoor, burgemeester of nonkel bureauchef. Had ge zulke kruiwagen niet, dan was het onbegonnen werk avondschool te volgen. Een plaatsje kon je toch niet bemachtigen. Ge kwam niet eens te weten waar een plaatsje vrij was. Iedere patroon had een dossier vol met kandidaten met de vermelding: vanwege....
Onder de annonces “plaatsen aangeboden” in de kranten vond ge: leerling dit of dat gevraagd. Daar kond ge dan op afgaan en het gebeurde dat ze U aannamen zelfs zonder briefje van mijnheer pastoor, als ze dringend om een jongen verlegen zaten of als ge er heel braaf uitzag.
Ik heb nooit zo een briefje gehad en ze namen mij aan omdat ik er nogal robuust uitzag. Ik werkte in de “kartonnage”. Na enkele weken met een stootkar te hebben gereden, tegen een loon als een soldaten soldij, amper voldoende voor mijn zondags drinkgeld, gaf ik het op. Dan maar drukker worden, want dat zag er een schone stiel uit. Het schone liedje heeft maar een paar dagen geduurd aan de bronzeermachine en ik bleef gewoon weg. Ik had al die ziekelijke gezichten gezien, vergiftigd van drukinkt, koperstof en het melk drinken.
Ze zegden thuis van maar op een kantoor te gaan werken, want ik had toch een schoon geschrift. Tegen beter weten in ging ik naar een kantoor. Daar merkte ik voor het eerst dat al die mensen hun schoolkennis allang vergeten waren. De dagelijkse routine verving hun kennis van zaken. Ik was leerling-klerk dus loopjongen, acht uren per dag, zes dagen in de week aan 25 Fr per week. Maar ge moest geen handenarbeid doen en mocht op een stoel zitten, als ge niet lopen moest. We waren met twee en lopen moesten we: met briefjes van boven naar beneden en omgekeerd. Van het kantoor naar de fabriek enz. Het was een margarine fabriek. Er waren veel klerken die in dikke registers bladerden en aan reusachtige telmachines zaten te trekken. Waarvoor dat allemaal diende heb ik later achterhaald. Ik trok reeds de conclusie dat je om klerk te worden niet veel moest kennen. Over het loon dat die simpele mensen verdienden maakte ik mij nog geen bedenkingen; ik was nog te jong.
Ik was tevreden, vooral omdat ik niet naar school hoefde. Geleidelijk kwam ik te weten dat iedereen relaties had met of een “stamineekennis” van de directie was.
Om een zo simpel plaatsje van “bureauschrijver” te bemachtigen moest ge die relaties hebben. Ik was zo naïef te denken dat ik hier wel verder zou geraken als ik te groot werd voor loopjongen. Ik was namelijk niet van de grootsten.
Kwam het nu door het gemakkelijk leven of door het lopen, ik weet het niet, maar ik begon uit mijn kleren te groeien tot boven de normale maat....
|