Vier pastoors zitten samen te klagen over te weinig volk in de kerk.
Zegt de Ket : Wij hebben daar iets op gevonden: in Jette doen we de mis af en toe in het Brussels dialect en dan zit de kerk bomvol.
Zegt de West-Vlaming : Da doen widder olle doage, mo ’t alpt nie.
Zingt de Limburger : Daaaaar kuuunen wijij niiie aaan deeenken heeee, waant daan duuuur de miiis te laaang.
Tenslotte de Antwerpenaar : Spaaiteg da waai gien dialect emmen è.
|