Direct naar artikelinhoud
Voorpublicatie‘Parijs nu’ van Simon Kuper

De ware aard van Parijs, door de ogen van een Brit

Simon Kuper woont in een al te klein appartement in Le Marais. ‘Elke dag vecht je in Parijs om ruimte.’Beeld Imageselect

In 2002 kocht Financial Times-columnist Simon Kuper een matras en wat borden en verhuisde hij naar de lichtstad aan de Seine. In zijn boek Parijs nu schetst hij de Franse hoofdstad door een Britse, vaak hilarische bril. Een voorproefje.

Zelfs voordat wij erin trokken was de Marais het nationale epicentrum geworden van wat Fransen (geleend van de Amerikaanse journalist David Brooks) bobos noemen: bourgeois types met bohemien voorkeuren zoals fietsen, koffie en biologisch eten. Wij zouden ze hipsters noemen. Bobo’s werken vaak in semi-creatieve beroepen zoals de journalistiek, design of het duurdere segment van de eetindustrie. De Parijs-Marokkaanse romancier Leila Slimani, die tussen de bobo’s woont en dol op ze is, vat ze treffend in deze beschrijving van een etentje: ‘Ze praten over hun werk, terrorisme, vastgoed. Patrick vertelt over zijn aanstaande vakantie naar Sri Lanka.’

In de eerste jaren van de eeuw hadden de bobo’s een groot deel van het voormalige proletarische oosten van Parijs, waaronder de Marais, gegentrificeerd. Het oosten van de stad had ook een lagere klasse van (meestal) armere mensen die in sociale huurwoningen woonden. De rivalen van de bobo’s, de hogere burgerij met hun bourgeois en vaak katholieke levensstijl, woonden in het westen van Parijs. Ze stonden bekend als de bcbg, bon chic, bon genre, oftewel ‘goede smaak, goede afkomst’.

Toen wij onze flat betrokken, hadden we het te druk om mee te doen aan de lokale cultuurstrijd. We zaten in de levensfase waarin je bijna al je energie steekt in het aankleden en naar school brengen van je kinderen. In tweeënhalf jaar tijd waren we van een kinderloos stel een gezin van vijf personen geworden. Toen we verhuisden was Leila drie, en de tweeling Joey en Leo waren baby’s. Zoals meestal het geval is in Parijs, was ons appartement te klein voor het aantal mensen dat erin woonde. Nu stonden we tegenover onze nieuwe buren in het oudste van alle Parijse conflicten: de strijd om ruimte.

***

Toen ik als kind opgroeide in Leiden gingen we een keer op bezoek bij een gezin in Parijs. Ik was geschokt: hoe pasten zoveel mensen in zo’n kleine, donkere flat? Waar was de tuin? Decennia later ging ik zelf ook zo wonen. Niet alles in Parijs draait om leefruimte, maar wel heel veel. Parijs binnen de Périphérique is volgens sommige maatstaven de dichtstbevolkte stad van Europa, met ongeveer 20.000 inwoners per vierkante kilometer. Het 11de arrondissement, waar ik overdag in mijn werkflat zat, was nog eens twee keer zo vol. Alleen de dichtstbevolkte vierkante kilometer van Londen, in het westen van de stad, is vergelijkbaar met de gemiddelde bevolkingsdichtheid van Parijs. Zelfs New Delhi en New York City zijn minder druk.

Ik kende een onderwijzer die samen met zijn vrouw twee zoons grootbracht in een krappe tweekamerflat. Stel je dat eens voor, twintig jaar lang. Veel stellen verlaten de stad zodra de kinderen zijn geboren, wat betekent dat er een permanent ververste stroom van jonge Parijzenaars op doorreis is, genietend van hun korte periode van stadse vrijheid. Elke dag vecht je in Parijs om ruimte, waarbij de ongeveer vijftig miljoen bezoekers die elk jaar naar de stad komen onbewuste rivalen zijn. Vooral degenen die uit ruimer bemeten oorden komen, staan vaak in de weg. Parijzenaars hebben weinig geduld met het geslenter en gedraai, en het ergste van alles, met het poseren op een nauwe stoep voor een eenpersoons-selfie. Om de ultieme Parijzenaar Jean-Paul Sartre te citeren: ‘De hel, dat zijn de anderen.’

Simon Kuper over Parijs: ‘Kennismakingen beginnen hier vaak ijzig en worden dan elke paar decennia een graadje warmer, net als de planeet zelf.’Beeld TOM JAMIESON / NYT

Parijzenaars beschermen de laatste flarden van hun privacy door in het openbaar een uitdrukkingsloos gezicht op te zetten. Door de eeuwen heen hebben ze ingewikkelde oplossingen bedacht om kleine stukjes ruimte te besparen: het luik in de vloer van het café dat een trap naar de kelder overbodig maakt, of een schuifdeur in de badkamer omdat er geen ruimte is voor een openslaande deur.

Het is deels omdat de woningen hier zo klein zijn dat de openbare ruimte van Parijs zo weergaloos is. Het grootste deel van het stedelijk leven hier speelt zich noodgedwongen af in cafés en parken. Rijkere Parijzenaars vinden rust in hun buitenhuizen. De chiquere westelijke arrondissementen van de stad zijn elke vrijdagavond één lange file de stad uit, en op zondagavond gaat die file de stad weer in. Maar zelfs dan wordt Parijs geteisterd door een permanente claustrofobie. Parijzenaars raken eraan gewend intieme gesprekken te voeren in cafés waar de tafeltjes maar vijf centimeter uit elkaar staan, en ze proberen hun toiletbezoeken en orgasmes stil te houden voor de buren.

In veel landen zijn buren potentiële vrienden, maar in Parijs is geografische nabijheid alléén een te willekeurig criterium voor vriendschap. Zelfs levenslange buren blijven hier mensen die toevallig naast je wonen, en dus puur worden beschouwd als bronnen van lawaai en gedoe.

Vriendschap is in Parijs sowieso spaarzaam. Frankrijk is wat sociologen een low-trust society noemen. Van alle West-Europeanen hebben de Fransen het minste vertrouwen in anderen, volgens onderzoek van de Europese Commissie. In de grootschalige World Values Survey van 2009 was slechts 19 procent van de Fransen het eens met de stelling ‘De meeste mensen zijn te vertrouwen’, tegenover 30 procent van de Britten en 40 procent van de Amerikanen.

***

Het vertrouwen winnen van Parijzenaars kan een half leven vergen. Het gevolg is dat vriendschappelijke, zakelijke en zelfs politieke contacten meestal beperkt blijven tot hechte groepen, waarvan de leden elkaar vaak al sinds de schoolbanken kennen. Nieuwkomers kunnen jarenlang op afstand worden gehouden, terwijl Parijzenaars hen in sociale en geografische vakjes proberen te plaatsen.

Kennismakingen beginnen hier vaak ijzig en worden dan elke paar decennia een graadje warmer, net als de planeet zelf. Als je het juiste moment mist om de temperatuur te verhogen met een tu (jij), moet je misschien jaren wachten op een volgende kans. In onze eerste jaren in het gebouw mochten we slechts één van onze buren tutoyeren. De meesten zagen we amper. Hun gesloten rolluiken gaven opzettelijk niets vrij. Als je langs de ramen van Londense huizen loopt, zie je vaak een kindertekening of een sjaal van een voetbalclub hangen. In Parijs blijft individualiteit voor buitenstaanders verborgen. Maar tegelijkertijd, dankzij de krakende 19e-eeuwse parketvloeren in ons gebouw, deelden we allemaal onbedoeld een stukje intimiteit.

Onze dagen begonnen ’s ochtends om kwart voor zeven, als onze buurvrouw op twee meter van ons bed haar deur opendeed om naar haar werk te gaan. Daarna stonden wij op om de strijd aan te gaan met de kinderen. Als de jongens vielen bij hun pogingen om te leren lopen, of te luidruchtig over de grond kropen, bonkte de advocaat die onder ons woonde geërgerd tegen zijn plafond. We hadden de pech dat we een overloop deelden met de bazigste bewoners van het gebouw, een ouder echtpaar dat ik Monsieur Vieux en Madame Vieille zal noemen. Ze waren van een bekend Frans type: de overactieve gepensioneerde. In Frankrijk stopt de gemiddelde persoon kort na zijn zestigste met werken en leeft dan nog ongeveer 25 jaar. Het is waarschijnlijk de langste gemiddelde nationale pensionering in de geschiedenis van de mensheid. Het resultaat zijn miljoenen Franse gepensioneerden die op zoek zijn naar een uitlaatklep voor hun energie. M. Vieux en Mme Vieille vonden dat in de heerschappij over ons gebouw. Ze beschouwden zichzelf als bewakers van heilige Parijse codes, zo subtiel dat die onbegrijpelijk waren voor binnendringende bobo’s, vooral voor les bobos anglosaxons.

Regel één in hun codeboek was dat kinderen niet gezien of gehoord mochten worden. We hadden moeite om hieraan te voldoen. Ons gebouw had de kenmerkend krappe Parijse lift, die met veel moeite in het oorspronkelijke trappenhuis paste. Hij was te klein voor de dubbele kinderwagen die we nodig hadden voor onze tweeling. We woonden op de vierde verdieping en parkeerden de kinderwagen dus beneden, bij de deur naar de kelders. Het echtpaar Vieux-Vieille concludeerde daaruit dat wij van die buitenlanders waren die hun kinderen behandelen als enfants rois, kleine koninkjes.

Een andere oudere man in het gebouw runde vanuit de binnenplaats zo’n ouderwets Marais-bedrijfje waarvoor hij dagelijks in de kelder moest zijn. Hij raakte begrijpelijkerwijs geïrriteerd dat hij zich steeds langs onze kinderwagen moest wringen. Voor hem was de kinderwagen een asociale blokkade, terwijl zijn geparkeerde auto voor het gebouw een soort natuurverschijnsel was. Op een ochtend kwamen we beneden en zagen we dat hij de kinderwagen op z’n kop had gezet.

***

Ik leed onder de vijandigheid van onze buren, en onder de muizen die rondspookten in de nog niet van beton gemaakte muren in de hausmanniaanse appartementen. We huurden een hele serie van weinig effectieve verdelgers in om de muizen te bestrijden. De buren leken een subtielere benadering nodig te hebben. Wat te doen? Op een dag bracht mijn vrouw Monsieur Vieux een fles port. Hij nam die met een air van grootmoedigheid aan, alsof wij gecapituleerd hadden, alsof ze Elzas-Lotharingen aan hem had overgedragen. Het leverde ons niks op.

Ik heb een slecht karakter, dus met de advocaat onder ons gooide ik het over een andere boeg. Op de vierde verjaardag van mijn dochter maakten we de fout een piñata te kopen, zo’n stuk speelgoed van papier-maché waar de gasten op moeten slaan tot het openbarst en al het snoep eruit valt. Na een paar klappen hoorden we een soort echo: iemand bonkte op onze voordeur. Toen ik opendeed, begon de advocaat te schreeuwen, waarop tien kleine meisjes nieuwsgierig aan kwamen rennen. Monsieur Vieux, waakzaam als altijd, deed zijn voordeur open om ons terecht te wijzen, maar de advocaat en ik waren zo druk met schreeuwen dat we hem negeerden. Ten slotte ging de advocaat weer naar beneden en het feestje ging verder, min of meer.

Ik deed een boos briefje in zijn brievenbus met de boodschap dat hij het partijtje had verpest. Verbazingwekkend genoeg klopte hij de volgende dag op onze deur met een vredesgebaar: een fles champagne. Hij viel ons nooit meer lastig. Ik had me een echte Parijzenaar getoond, die niet met zich laat sollen. Toevallig had de advocaat zelf kleine kinderen, die soms zo hard huilden dat we bij onze eigen kinderen gingen kijken of het geluid soms van hen kwam. Zijn kinderen en de onze werden geleidelijk vriendjes, en soms speelden ze met elkaar in ons appartement of in dat van hem. Gelukkig verhuisde hij toen met zijn gezin naar een arrondissement dicht bij de stadsrand, op zoek naar meer ruimte. Onder ons kwam een bijna stokdove tachtiger wonen die nooit klaagde over lawaai. In ruil daarvoor lieten we haar elke zondagochtend op het hoogste volume naar de tv-mis kijken.

***

Een van de merkwaardige dingen van de Parijse claustrofobie is dat bijna elk appartementengebouw in de stad beschikt over een grote en aantrekkelijke publieke ruimte: de binnenplaats. Maar die is vrijwel altijd verlaten. Als iemand er ook maar eventjes met de buren stond te kletsen, deed de schrijfster op de tweede verdieping, bezig aan alweer een roman die niemand zou lezen, meteen haar raam open om de overtreders te berispen.

Ik was begonnen over stedenbouw te lezen en raakte enthousiast over het idee om verwaarloosde ruimtes te gebruiken. Andere steden richtten officiële ‘speelstraten’ in. Wat als de kinderen in ons gebouw elke zaterdagmiddag een uur lang op de binnenplaats zouden mogen spelen? Het zou mijn vrouw en mij een korte pauze geven in de bijna militaire operatie die nodig was om drie peuters in winterkleding tien minuten naar de dichtstbijzijnde speeltuin met smerige toiletten te laten lopen. Als alle kinderen in het gebouw samen konden spelen, zouden ze elkaar leren kennen, en hun ouders ook. Meer sociale banden tussen buren moest toch een goede zaak zijn, zelfs in Parijs?

Onze buurvrouw van kwart voor zeven bood zich aan als bondgenote in onze strijd. De gelegenheid om de kwestie aan te kaarten was de jaarlijkse vergadering van woningeigenaren van het gebouw. De agenda werd strak geregisseerd door de Vieux-Vieilles, als een zitting van de Opperste Sovjet van de USSR, maar mijn vrouw slaagde erin om ons idee voor te stellen. De oudere bewoners waren ontzet dat zoiets zelfs maar werd geopperd: Pas possible! De tandarts die zijn praktijk op de begane grond had, legde uit dat hij zijn kinderen had opgevoed zonder dit soort leuke dingen, dus waarom zouden wij die wel krijgen? Na onze nederlaag legde de beheerder van het gebouw, een pion van de Vieux-Vieilles, mijn vrouw welwillend uit: ‘U bent Amerikaans, dus u begrijpt het niet, maar wat u wilt is ondenkbaar.’ Hij deed geen moeite om uit te leggen waarom. Voor hem leek het een vanzelfsprekende waarheid: Parijs is voor volwassenen.

***

Jarenlang haastte ik me als ik thuiskwam van mijn werk over de binnenplaats naar ons trappenhuis, in een poging geen enkele buur tegen het lijf te lopen. Ik voelde me een ongewenste indringer in mijn eigen gebouw. Gaandeweg realiseerde ik me dat we gewoon de nieuwste strijders waren in de eeuwenoude geschiedenis van Parijse burenruzies. Marcel Proust woonde bijvoorbeeld in zijn inmiddels legendarische kamer met kurken wandbekleding om geen last te hebben van het lawaai van zijn buren. Iemand heeft zelfs een boek gepubliceerd met Prousts elegante klaagbrieven aan zijn bovenburen op de Boulevard Haussmann, het echtpaar Williams. (De man was een Amerikaanse tandarts en zijn vrouw speelde helaas harp.) Proust verliet het gebouw in 1919, om ergens te gaan wonen waar de situatie nog problematischer bleek. ‘De buren van wie ik gescheiden ben door een tussenschot bedrijven om de dag de liefde met een razernij waar ik jaloers op ben’, schreef hij aan een vriend, de zoon van zijn hospita, in een brief die in 2017geveild zou worden voor 28.336 euro. (...)

Boze briefjes gericht aan overtreders, die in de hal naast de postbussen zijn geprikt, blijven een Parijs’ literair subgenre. Op de website Chersvoisins.net staan enkele mooie voorbeelden:

Aan de klootzak die zijn hond elke dag voor onze garage laat poepen zonder op te ruimen, laat ik even weten dat ik net heb ontdekt dat rattengif dodelijk is voor honden.

Onbevoegde voertuigen zullen worden bewerkt met een knots, omvergetrokken door een woedende menigte en in brand gestoken.

Door een enorm toeval is er een schildpad op mijn balkon gevallen!!

Een rubriek op genoemde site heet ‘Orgasmes’:

Hallo, Voor liefhebbers van seks is het heel goed om condooms te gebruiken. Maar neem de tijd om ze in te pakken en in de vuilnisbak te gooien. Niet uit het raam.

Aan de serieneuker van het gebouw: ik smeek jou en je vriend om wat minder lawaai te maken tijdens jullie momenten van intimiteit (of niet-intimiteit, gezien het feit dat wij er ook aan deelnemen)...

Weet wel, lieve buren, dat als jullie tegen elkaar schreeuwen en met je klote deur slaan en nog eens slaan, wij jullie horen. Als jullie direct over kunnen gaan naar de fase ‘neuken als konijnen om het goed te maken’ (aanzienlijk minder luidruchtig en veel sneller), zou dat ons goed uitkomen.

Bericht voor de nieuwkomer op de tweede verdieping van ons gebouw: In korte tijd hebben we ontdekt, of beter gezegd gehoord, dat u:
– Een groot voetbalsupporter bent
– Een fan bent van comedyseries
– Een liefhebber bent van seks (...)

We horen hoe uw partner u feliciteert met uw performance, en hoe ze uiting geeft aan haar genot, en dat uw forse geslachtsdeel haar is opgevallen, en ze uit dit alles zo luidruchtig dat de hele noordoostelijke vleugel ervan kan meegenieten. (...) Zou u voortaan gewoon uw ramen dicht kunnen doen? Vanavond gaan we vrijen.

P.S. Onze excuses voor het lawaai.

Simon Kuper, Parijs nu, Nieuw Amsterdam, 256 p., 22,99 euro.

De ware aard van Parijs, door de ogen van een Brit
Beeld RV