Geïnterneerden die er klaar voor zijn, mogen af en toe naar buiten. Onze reporter gaat mee: “Buiten braaf zijn hé, gasten”

Het is een gesloten en hoogbeveiligd centrum, FPC Gent. Maar dat betekent niet dat de patiënten er nooit naar buiten ­mogen. Op jaarbasis zwaait de deur meer dan 5.000 keer open. Om ­buiten te gaan werken. Voor een bezoek aan ­familie of de dokter. Of gewoon, om even te gaan wandelen. “Binnenkort wordt het spannend, dan mag ik ­alleen op de tram.”

Steven De Bock

“Je mag erbij blijven. Ik heb niets te verbergen”, zegt ­Pierre. Hij is 61 jaar, heeft een ­verstandelijke beperking en heeft Merksplas drie jaar ge­leden verruild voor het Forensisch Psychiatrisch Centrum in Gent. Nu is hij zover dat hij ­elke woensdag een halve dag naar buiten mag om in de tuin van een klooster de boel op ­orde te houden. Snoeien, ­bladeren bijeenharken, klimop weghalen, ...

Maar vandaag is het een extra speciale dag, want hij moet geëvalueerd worden. Annelien van Obra | Baken, de organisatie achter het werkproject, wil van hem horen wat er goed loopt, en wat minder. Wat hij zelf graag anders zou zien. Pierre is voorbereid. Heeft een blauw kaftje bij met alle vorige evaluaties. In schoonschrift heeft hij er notities bij gemaakt. “Maar eigenlijk heb ik maar één vraag: ik zou graag een hele dag buiten werken.”

Hij is niet alleen in de kloostertuin. Elke woensdag pikken de begeleiders van Obra |Baken met hun minibus hetzelfde groepje mannen op. Vijf à zes. Allemaal mannen met een verstandelijke beperking die na een misdrijf geïnterneerd werden. De meesten zijn zestig jaar, of iets rond die leeftijd. Ze vormen een hecht team ondertussen, ook met de twee vaste begeleiders. Dat voel je aan het onderlinge grappen en grollen.

Vandaag is er extra veel hilariteit, want gisteren hebben ze tegen elkaar gevoetbald in de sportzaal van het centrum. Begeleiders tegen patiënten. Einduitslag 10-10. “Maar wij hadden moeten winnen.”

Zoals schoolreisje

Als de buitendeur van het FPC opengaat en ze allemaal naar buiten mogen, voelt de sfeer nog het meest aan als die van een schoolreisje. De mannen zijn opgelaten. Uitbundig.

Met de glimlach zwaait de onthaalmedewerkster hen uit: “Buiten braaf zijn, hé­ ­mannen!”

“Het mooiste van dit project? Dat we toch nog eens buiten kunnen komen. En dat we ons toch weer even een deel van de wereld kunnen voelen”, zegt Dave. Net als Pierre zit hij al jaren opgesloten. Het heeft van de wereld buiten iets beangstigends gemaakt. Te veel chaos, gewend als hij is aan de strakke regels binnen. Elke onverwachte gebeurtenis is een bron van stress en spanning. Zoals het feit dat er vandaag een onbekende – ik dus – zal meerijden naar het klooster. “Gaat die wel in het busje passen?” “Hoe gaan we dat doen?”

Hun geluk zit in kleine dingen. Zoals vorige week, toen ze exact een jaar in de tuin aan het werk waren. “Er was taart. Een echte taart. Met alles erop en eraan”, zegt Gino. Het enthousiasme straalt nog van zijn gezicht. “En binnenkort mag ik alleen naar het werk komen. Zonder begeleiding.” “Met de fiets?” vraagt Dimitri, een van de begeleiders.

“Neen”, antwoordt Gino. “Dat durf ik niet. Het verkeer is veel te druk. Te voet en met de tram. Ik heb het gisteren al eens mogen uitproberen. Het was wel heel vermoeiend, maar het is gelukt. Ze zullen mij ook goed controleren. Ik mag niet de verkeerde kant uitrijden. Dat zou gevaarlijk zijn, want dan zou ik weer drugs kunnen scoren.”

Pierre, Dave en Gino zijn trouwens uitzonderingen. Want lang niet alle patiënten van het FPC mogen buiten gaan werken. De regels zijn streng. Na hun overbrenging uit de gevangenis verliezen de patiënten alle privileges, ook de uitgangspermissies. Ze starten weer van nul, en alleen wie er klaar voor is, mag opnieuw naar buiten. Altijd na akkoord van de Kamer ter Bescherming van de Maatschappij. Altijd weloverwogen en geleidelijk. Het begint met korte uitstapjes onder begeleiding. In een latere fase volgen werkprojecten, zoals dat in de kloostertuin, en familiebezoekjes in het weekend. Mannen in de laatste fase van hun behandeling mogen elke ochtend naar buiten om te gaan werken, enkelingen zelfs in de reguliere economie.

Af en toe een terugval hoort erbij. Onlangs nog bleek een van de verst gevorderde pa­tiënten spoorloos na een dagje buiten. “Binnen de kortste ­keren wordt dan alarm geslagen en wordt de politie verwittigd”, zegt Sandra Vansteenkiste van het FPC. “We kunnen altijd perfect beschrijven hoe een patiënt eruitziet, want vóór iemand naar buiten mag, wordt elke keer een nieuwe foto gemaakt.” Voor de betrokken vluchter leidde het pad naar de vrijheid tijdelijk weer naar de gevangenis.

Verloren gereden

Ludo (50) heeft de voorbije maanden bewezen dat hij die vrijheid aankan. Het is maandagmorgen 7.30 uur als ik hem aan de deur van het FPC opwacht. We ­zullen samen naar zijn werk fietsen.

Hij heeft me vooraf gewaarschuwd. “Blijf achter mij, want we moeten enkele drukke kruispunten over. Het verkeer kan gevaarlijk zijn.”

Hij blijkt ook opvallend grote wegen te kiezen om Gent te doorkruisen op weg naar De Moester, het dagcentrum waar hij drie keer per week in de tuin werkt. “De eerste keren ben ik verloren gereden. Heb ik moeten bellen om te zeggen dat ik later zou zijn. Maar je moet je geen zorgen maken: nu ken ik de weg.”

Hij is een praatvaar. Een open boek ook. “Nu gaat het goed met mij, maar het is ooit anders geweest. Ik ben lang verslaafd geweest. Een combinatie van speed en cannabis. En ik leed aan psychoses. Stemmen in mijn hoofd vertelden mij dat er bommen waren. Meestal kon ik eraan weerstaan. Maar soms niet. Dan deed ik bommeldingen.”

Hij heeft die duur betaald. Voor hij drie jaar geleden naar het FPC kon, zat hij al acht jaar in de gevangenis van Merksplas. Hij huivert als hij erover vertelt. Over de hardheid, het geweld soms. “Ook van cipiers.”

Er zijn patiënten die nochtans liever in de gevangenis zaten, zeg ik hem. “Ik weet het”, antwoordt hij. “Maar die zijn zot.”

“Pas op, wij rijden hier! Kan je niet uitkijken!” Plots foetert hij naar een automobilist die niet genoeg vertraagt terwijl we een drukke straat over­steken. Maar hij kalmeert snel. “Ik laat mij niet meer doen. Nooit meer. Dat is ­misschien wel het enige wat ik in de gevangenis geleerd heb: opkomen voor mezelf.”

Normaal begint de werkdag op De Moester om 9 uur, maar hij is veel te vroeg. Tijd nog om even op adem te komen. Voor een tas koffie te midden van de vele andere mensen die er rust en een nuttige tijds­besteding komen zoeken. Dan mag hij samen met twee begeleidsters naar een uithoek van het uitgestrekte domein, waar de perken nood hebben aan een grondige opkuis. “Hard werk”, zegt Ludo. “Maar het kan voor mij niet hard en vuil genoeg zijn. Laat mij maar wroeten. Het geeft voldoening om achteraf te zien hoe het veranderd is.”

Duistere gedachten

Het werk zou symbool kunnen staan voor zijn eigen leven. Toen hij drie jaar geleden naar het FPC verhuisde? Een grote chaos, duistere gedachten, agressieve buien. Nu? opgekuist en opgeblonken. Met zicht op een toekomst buiten. Binnen afzienbare tijd zou hij vanuit het gesloten centrum kunnen verhuizen naar een systeem van beschut wonen. “Dan kan ik eens wat vaker naar mijn moeder. Ze is ­dement en zit in een rusthuis. Nu kan ik alleen af en toe op zondag op bezoek. En dan kan ik ’s avonds eindelijk nog eens een kebab gaan eten.”