Belang boer boven volksgezondheid
Utrecht
‘De landbouwsector heeft zich van oudsher sterk georganiseerd, met ook een stevige lobby in Den Haag’, verklaart onderzoekster Floor Haalboom. ‘Volksgezondheid is veel meer versnipperd, en heeft zich minder sterk georganiseerd. Dat geldt tot op de dag van vandaag.’
Haalboom (29) promoveert komende donderdag aan de Universiteit Utrecht op een historisch onderzoek naar de aanpak van zoönosen (door mens en vee gedeelde infectieziekten) in de afgelopen eeuw. Aanleiding voor het promotie-onderzoek, dat mede is gefinancierd door zowel het ministerie van Economische Zaken als het ministerie van Volksgezondheid, was de Q-koortsepidemie.
Q-koorts is een infectieziekte die overslaat van geiten en schapen op mensen. Bijna 70 procent van alle infectieziekten bij mensen is oorspronkelijk afkomstig van dieren. Haalboom behandelt in haar proefschrift vier voorbeelden: rundertuberculose, influenza (griep), salmonella en BSE (gekkekoeienziekte). Ze constateert door de jaren heen één constante in het beleid: landbouw was dominant ten opzichte van volksgezondheid bij de bestrijding van zoönosen.
groen front
‘In de eerste plaats werden de concrete en financiële belangen van de Nederlandse landbouwsector van eerder en zwaarder politiek gewicht geacht dan de meer abstracte, algemene volksgezondheidsbelangen’, aldus Haalboom. ‘Vooral de handelsbelangen gaven de doorslag.’
Maar ook andere factoren speelden een rol bij de dominantie van het ‘groene front’, zoals de politieke traditie in Nederland (met vooral het CDA en zijn voorgangers, maar ook de VVD als belangenbehartigers van de boeren). Zelfs toen het ooit zo machtige groene front eind vorige eeuw wat scheuren begon te vertonen en volksgezondheid als een steeds belangrijkere overheidstaak werd beschouwd, bleven de landbouwbelangen overheersen.
Gedurende de 20e eeuw was de landbouwsector zeer succesvol in het ontlopen van onwelgevallige verplichte overheidsmaatregelen met het toverwoord ‘zelfregulering’. Zo was ook de Nederlandse bestrijding van gekkekoeienziekte van 1988 tot 2000 georganiseerd. Groot was dan ook de schok in de boerenwereld toen Europa in 2000 dwingende EU-bestrijdingsmaatregelen afkondigde om de BSE-crisis te bezweren. Voor het eerst kwam een einde aan decennia van zelfregulering in de bestrijding van zoönosen.
De gekkekoeienziekte was voor Engeland aanleiding de verantwoordelijkheid voor voedselinspectie en aanpak van dierziekten te verplaatsen van Landbouw naar Volksgezondheid. De Europese Commissie bracht de voedselinspectie onder bij consumentenbescherming. ‘Het is opvallend dat in Nederland eerder het tegenovergestelde gebeurde’, aldus Haalboom. ‘De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die waakt over onze voedselveiligheid, valt sinds 2003 onder het departement van Economische Zaken.’
Ze deed zelf geen onderzoek naar de Q-koortsepidemie, maar ook tijdens deze crisis zat Landbouw aan de stuurknuppel. Volksgezondheid leek ondergeschikt te zijn aan de belangen van de geitenboeren, hoewel duizenden mensen ziek werden van de Coxiellaburnetiibacterie – zeker 75 mensen stierven. Zowel de onderzoekscomissie-Van Dijk als de Nationale Ombudsman hekelde die rolverdeling en falende aanpak.
Sinds de Q-koortscrisis omarmen bewindslieden, beleidsmakers en deskundigen de zogenaamde One Health-strategie: nauwe samenwerking tussen artsen en dierenartsen. Dat was ook een van de aanbevelingen van de onderzoekscommissie-Van Dijk: betere samenwerking en communicatie. Maar volgens Haalboom is One Health geen oplossing. Het werkt vooral versluierend en leidt de aandacht af van botsende belangen tussen landbouw en volksgezondheid.
‘Het is zo makkelijk om te zeggen dat deskundigen van verschillende disciplines meer moeten samenwerken’, zegt ze. ‘Uit mijn onderzoek blijkt dat ze dat al lang doen. De deskundigen weten elkaar prima te vinden, ook in de vorige eeuw al. Niemand kan tegen meer samenwerking zijn. Maar door daar de nadruk op te leggen wordt wel de maatschappelijke discussie over de voortdurende frictie tussen landbouw en volksgezondheid in de kiem gesmoord. Het haalt de politieke angel eruit.’
rolverdeling
Want uiteindelijk gaat het om de vraag: wie of welk departement is verantwoordelijk voor de aanpak van dierziekten die kunnen overslaan op mensen? En hoe is de rolverdeling tussen overheidsinstanties en het georganiseerde bedrijfsleven? ‘Dat zijn politieke keuzen’, zegt de promovenda. ‘Zoals het ook een politieke keuze is om de NVWA onder Economische Zaken te scharen en niet onder Volksgezondheid. EZ kijkt met een andere blik naar zoönosen dan VWS.’
Ook na de recente dierziektecrises (Q-koorts, vogelgriep, gekkekoeienziekte) en de overdracht van resistente bacteriën van dier op mens (door het gebruik van antibiotica in de intensieve veehouderij) is er in de rolverdeling tussen Landbouw en Volksgezondheid nog weinig tot niets veranderd.
Wetenschapper Haalboom wil zich niet uitlaten over de fundamentele vraag wat de machtsverhoudingen tussen landbouw en volksgezondheid zouden moeten zijn. ‘Dat is een politieke afweging die politici met een stevig democratisch draagvlak moeten maken. Idealiter zijn het niet alleen belangenbehartigers en deskundigen die hierover beslissen, maar ook burgers: zij zijn de potentiële slachtoffers van uitbraken van zoönosen.’
Een zoönose is een infectieziekte die kan worden overgedragen van dieren op mensen. Naar schatting 60 procent van alle bekende infectieziekten en 70 procent van alle ‘nieuwe’ infectieziekten is oorspronkelijk afkomstig van dieren. De ziekten komen voor bij boerderijdieren, maar ook bij huisdieren, wilde dieren en ‘plaagdieren’ (zoals muizen en ratten). Mensen raken besmet via direct contact of via de omgeving (lucht, water, voeding, insectenbeten). Er zijn wereldwijd meer dan 850 verschillende zoönosen bekend, waarvan er ongeveer 100 in Nederland voorkomen.