© Frederik Beyens

Op pad met Cisse Severeyns: “Ik ben Antwerp-supporter, maar liever zou ik één ploeg van ’t Stad willen zien”

“Ik sta ervan versteld hoeveel mensen me nog kennen.” Dat zegt Cisse Severeyns, Antwerp-icoon en vooraanstaande spits van de succesvolle Wembley-generatie van R. Antwerp FC, die in 1993 de finale van Europacup II speelde in het mythische, Londense voetbalstadion. Intussen is hij succesvol immobiliënmakelaar, maar zijn liefde voor het voetbal en voor de Sinksenfoor-oude-stijl is niet over. We bezochten met hem vijf plaatsen in Antwerpen die hem na aan het hart liggen.

Johan Van Baelen

De jeugd van Cisse Severeyns(49) draaide – hoe kan het anders – rond voetbal. Van zijn zevende tot zijn veertiende speelde hij bij Westmalle. “Tot Rik van Goethem, hulptrainer van de latere bondscoach Aimé Antheunis bij Lokeren, me wilde inlijven. Ik kreeg er zelfs een privétraining.”

Keeperstrainer Lucien Huth stapte met Cisses adelbrieven naar zijn club Antwerp. “Lucien deed toen de zogenaamde Vakla-selectie (Vereniging van Antwerpse Clubs Lagere Afdelingen, red.). Met de selectie Noorderkempen scoorde ik zes van de negen goals, waardoor ik ineens naar de provinciale selectie klom. Ook daar scoorde ik en een week later lag er een brief van de nationale jeugdploeg in de bus.”

En hup, ook Beerschot klopte aan. “Maar Louis de Vries, de manager van Antwerp, kwam bij ons thuis praten. Ik wilde Lokeren kiezen, maar mijn vader drukte Antwerp door als beste keuze. Want ook de bereikbaarheid en de school speelden mee. Ik verkaste van het Sint-Jan Berchmanscollege in Westmalle naar Sint-Eligius op het Cogelsplein. Mijn vader pikte me op aan school en bracht me naar Antwerp, waar hij me achterliet bij Jenny van het Buffet. Terwijl vader thuis warm eten ging ophalen, maakte ik mijn huiswerk of speelde op de flipperkast.”

© Frederik Beyens

Bar Cisse

Op zijn zestiende debuteerde Cisse in de eerste ploeg van Antwerp, op zijn zeventiende tekende hij zijn eerste profcontract. Op zijn twintigste werd Cisse nationaal topscorer met 24 doelpunten en kreeg hij een transfer naar Pisa. Na een seizoen was het Italiaanse avontuur afgelopen en lijfde KV Mechelen hem voor drie jaar in. Daarna keerde hij voor vijf jaar terug naar R. Antwerp FC. “Als prof speelde ik nog vijf seizoenen bij Innsbruck, Germinal Ekeren, Germinal Beerschot en Westerlo, maar Antwerp bleef wel de ploeg van mijn hart”, bekent Cisse als we het stadion binnenwandelen. Hij troont ons mee naar de achterzijde van Tribune II, naar Bar Czernia en Bar Cisse, twee supportersbars die naar hem en Alex Czerniatynski genoemd zijn. Cisse bleef tot zijn 47ste voetballen. “Ik ben gestopt bij FC Westmalle, de ploeg waar ik begon toen mijn zoon de tweede oudste van onze ploeg was.”

“Of ik binnen ben? Nee, jong. Ik mag niet klagen, maar ik ben te vroeg geboren. Wie nu op zijn twintigste topscorer is, is bij wijze van spreken twee jaar later binnen. Ik ben niet ontevreden over mijn carrière, maar ik heb wel spijt dat er wellicht niet het maximum is uitgekomen. Ik was jonge profvoetballer van het jaar, maar haalde amper acht selecties voor de nationale ploeg. Met de ploeg ben ik drie keer tweede geëindigd en won ik één keer de Beker van België. We verloren met Antwerp de Europese beker voor Bekerwinnaars, hoewel ik in die finale scoorde. Op Antwerp ben ik nog steeds topscorer aller tijden. Maar toch was ik liever één keer kampioen geworden.”

Idyllisch beeld van Flandria

Antwerp kampioen, dan zouden ze in Cisses tijd zeker zijn rondgevaren in een Flandriaboot. “Als jongen die opgroeide in Westmalle, was Antwerpen een waanzinnig verre stad, zeker toen. Onze ouders namen ons jaarlijks mee voor een tochtje op de Flandria. Samen met de Zoo blijft dat toch een referentiepunt in de stad. Dat was een enorme belevenis. Wij kwamen van de boerenbuiten, voor een kind lijkt Antwerpen dan immens.”

© Frederik Beyens

“Turnhout, dat was voor ons de stad. Dat was achttien kilometer van huis, Antwerpen 25. Maar met het ouder worden, verlegde het begrip stad zich van Turnhout naar Antwerpen. Je loopt school in de stad, je gaat eens naar Cinema Rex en zo wordt je horizon gaandeweg verlegd. Met mijn kinderen heb ik ook op de Flandria gevaren. Maar door deze reportage is dat idyllische beeld van vroeger teruggekomen. Ik denk dat ik stilaan tijd moet maken om de tocht met mijn kleinkinderen van vijf en twee te maken.”

“Hoewel, ik weet niet of het nog aanspreekt. Veel zaken van vroeger zijn op sterven na dood. Er is nu ook zoveel te doen. Vroeger had een dorp niet meer dan een voetbalploeg. Tegenwoordig heeft elk dorp ook basket, volley, noem maar op.”

Toch is de adoratie van de kleine Cisse wat weggedeemsterd. “Antwerpen is een metropool, maar geen grootstad”, oordeelt Cisse. “Maar voor mensen die Antwerpen niet kennen, is het wel een grootstad. Voor mij niet meer: je bent er in vijftien minuten door. Vergelijk Flandria met de Bateaux Mouches in Parijs. Alleen al het aantal mensen dat overdag en ’s avonds op de Seine gaat varen, is enorm.”

“Maar goed, het is aan de nieuwe bewoners van het Eilandje en het Zuid om de stad te doen bruisen. Of ik hier zelf zou investeren? Ik ben nu vastgoedmakelaar, geen projectontwikkelaar die iets opkoopt. Dat is een totaal andere job.”

Maandag voetballersdag

Het eerste project dat Cisse Severeyns als vastgoedmakelaar verkocht, was het pand Riemstraat 12 met op de benedenverdieping Galerie Van der Planken. “Het was mijn eerste nieuwbouwproject. Ik kwam vaak langs met de bouwheer, om foto’s te nemen en de vorderingen van het project te bekijken”, aldus Cisse die onlangs als makelaar te zien was in het tv-programma Huizenjagers.

“Logisch dat je dan af en toe in café De Vischmijn belandt aan de overkant van het steegje hier. Samen met het Licht der Dokken schenkt dat café het beste bier van Antwerpen. Ik weet niet waaraan dat ligt. Toevallig hebben ze beide Stella op de tap. Maar ze hebben ook veel klanten die voor een groot debiet zorgen”, stelt hij lachend vast.

© Frederik Beyens

“Zo’n pintje moet af en toe kunnen, vind ik. Maar ook daar is er een immens verschil met vroeger. Als je vandaag als voetballer een pintje drinkt, staat het meteen op de sociale media. Terwijl ik iemand ben… Elke maandag hadden wij iets aan de hand. Ah ja, dat is de dag van de kappers, de horeca en de voetballers. Je wil de positieve sfeer vasthouden, dus legde ik altijd de etentjes van de ploeg vast. Ik verklap een geheimpje: Rudi (Smidts, ploegkapitein, red.) en ik, wij kenden zowat iedereen die businessseats huurde. In het begin van het seizoen moesten nieuwe spelers een etentje betalen. Dan nodigden we ook altijd enkele mensen van de businessseats uit. Gegarandeerd zat er daar eentje tussen die ons op zijn beurt opnieuw trakteerde. En dan zorgde ik dat daar wéér sponsors bij waren. Zo bleven we efkes bezig.”

“Mijn weg naar de immowereld liep niet via die contacten. Dat gebeurde op Cappellen FC, waar ik de laatste twee jaar ook sponsors ontving en wat public relations deed. Ik leerde er Stefaan Janssens van Janssen en Janssen uit Brasschaat kennen, die later werd binnengehaald als sponsor. Hij vroeg me om in de immobiliën te komen werken. Maar ik wilde in de Malse politiek. We spraken af dat als ik niet verkozen raakte, we opnieuw zouden praten. Bon, we kwamen dus stemmen te kort. Ik ben naar Stefaan gegaan en zou een maand met hem optrekken. Na twee weken gaf ik hem mijn akkoord.”

“Ik vind immobiliën nogal vergelijkbaar met voetbal. Ook in de immo kom je alle rangen en standen tegen. Je verkoopt huizen aan mensen met veel geld en je ontmoet mensen die hun huis moéten verkopen. Vroeger kwam ik op het voetbal evengoed rijke sponsors tegen als mensen die hun laatste geld gaven aan een ticket en een pintje na de match. Het belangrijkste is dat je met iedereen kan omgaan.”

Botsauto’s en rappe rups

Misschien leer je dat wel het best op de kermis, waar ook alle rangen en standen samenkomen? “Mijn vader komt uit een gezin met zeventien kinderen en was de enige van die bende die niet op de kermis stond: hij werkte in de haven. Mijn ooms en tantes hadden vooral grote attracties. In Westmalle hadden we zelf nog Den Hamer of de Kop van Jut, je weet wel, zo hard mogelijk met een hamer meppen in een poging om de bel te doen afgaan.”

“Wij zagen de familie één keer per jaar op 1 januari in zaal ’t Paradijs in Vlimmeren. Ah ja, zeventien kinderen, hun partners en in de veertig neven en nichten, dat steek je niet zomaar weg. Maar tijdens de Sinksenfoor kwamen wij dan naar hier op bezoek”, wijst hij naar de Gedempte Zuiderdokken. Als je naar een stad als Antwerpen komt, zoek je eerst referentiepunten bij familie. Dat was hier.”

En niet in Park Spoor Oost? “Nee. De foor hoort thuis op de Zuiderdokken. Ik heb het nooit anders geweten. Voor een kind was dat imméns, zeker in vergelijking met een dorpskermis. In Westmalle was die, mee door onze familie, nog vrij groot. Maar de Sinksenfoor, dat was een pretpark op zich.”

© Frederik Beyens

“Tot mijn achttiende ben ik vaak meegegaan. Er waren twee jobkes die ik het liefste deed. Mijn peter had botsauto’s en daar hing ik dan achter op de wagentjes, je weet wel. En dan was er de rappe rups van mijn andere oom. Plezant, want net voor de kap dichtklapte, sprong ik er mee onder”, zegt hij met een twinkeling in de ogen.

“Hier is de kermis in Antwerpen groot geworden. De verhuizing naar die uithoek was een zwaar verlies. Ik blijf het een belachelijke klacht vinden van die tegenstanders. En dat voor een periode van zes weken dat het hier wat drukker is. Zij zijn toch later gekomen dan de kermis? Het verschil met de huidige locatie is dat je vroeger naar de foor ging als je even op het Zuid was. Want hier is altijd wel iets te doen. Je hebt hier veel terrasjes en cafés van honderd jaar oud. Als het uitgaansleven leeft, dan wel hier. Dat trekt ook volk naar de Sinksenfoor. Nu moet je je speciaal verplaatsen als je naar de kermis wil. Ach, we zullen zien hoe het evolueert.”

De kelner van Da Giovanni

Etentjes organiseren en feestjes bouwen, dat is er bij Cisse nooit uitgegaan. Nog steeds, als hij met een bende in de stad afspreekt, dan is de vaste stek Ristorante Da Giovanni bij de kathedraal. “Iedereen eet spaghetti of pizza. Dus waar beter kan je met vrienden afspreken en ‘met de gauwte’ iets eten? In vijftien minuten ben je bediend, want zelfs tijdens het uitgaan hebben mensen geen tijd. Iedereen kent Da Giovanni, dus da’s ook geen probleem.”

“Bovendien, dat is hier een fabriek hé. Met die ‘binnenlokkers’ erbij, net zoals in Italië. En ik kan vergelijken hé, want in Pisa ging dat net zo. En bij Da Giovanni heb je échte pizza, met een dunne krokante korst.”

Eens goed en wel binnen, wordt Cisse door enkele mensen herkend. “Onwaarschijnlijk. Dat blijft me verbazen. Alleen om medailles of zo aan jongeren uit te delen, pas ik tegenwoordig. De oudere mensen die me vragen, kennen me nog maar de jeugdspelers helemaal niet.” Alsof hij gewacht heeft om die stelling te bewijzen, vraagt een jongeman Cisse om een lepel, een dame vraagt de weg naar het toilet. Toegegeven, voor de foto poseert hij met een pizza in de hand, maar ze zijn inderdaad te jong om hem te herkennen als oud-voetballer.

© Frederik Beyens

Een iets oudere Antwerp-supporter klopt Cisse op de schouder en bedankt hem. “Soms hoor ik nog wel eens het verwijt dat ik bij Beerschot heb gespeeld, al was het dan Germinal Beerschot. Ik heb nooit bij Beerschot getekend, hé. Wel bij Germinal Ekeren, dat later fuseerde met Beerschot. Eerder had ik een aanbieding van Beerschot afgeslagen, hoewel ik daar het dubbele kon verdienen. Ik heb het niet gedaan en Rudi evenmin. Ik ben Antwerp-supporter en snak naar de derby. Maar liever nog zou ik één ploeg van ’t Stad willen zien.”