Direct naar artikelinhoud
Opinie

Waarom Philip Roth voor sommigen even beroemd als verguisd was

Christophe Vekeman.Beeld Steven Richardson

Christophe Vekeman is auteur, zijn jongste roman Mensen als ik verscheen onlangs.

Beter nog dan de roman zelf herinner ik mij de consternatie die Tom Lanoyes Kartonnen dozen in 1991 wist te wekken door de waarlijk overvloedige aanwezigheid erin van masturbatiescènes, met als hoogtepunt een specifiek fragment waarin de zevende hemel bereikt werd met behulp van een tweetal uit vaders slagerswinkel afkomstige, ongetwijfeld zijdezachte lapjes vlees die de ik-figuur schaamteloos aanwendt teneinde er zijn jongensdeel eens goed mee, zeg maar, in de watten te leggen. 

De verontwaardiging bij een belangrijk deel van het publiek was, onvoorstelbaar als het heden klinken mag, niet van de lucht, en nooit heb ik bijvoorbeeld in die tijd iemand Lanoyes verdediging op zich horen nemen door er fijntjes op te wijzen dat de gevierde Amerikaan Philip Roth het 22 jaar eerder, in 1969 dus, wel degelijk nog heel wat bonter had gemaakt. 

Niet alleen biecht de verteller van Portnoy’s Complaint ten aanzien van zijn Dr. Spielvogel genaamde psychoanalyticus op dat hij ooit het zijne gedaan heeft met een overigens volmaakt onschuldig stuk lever, dat vervolgens, diezelfde dag nog, door moederlief in gebakken vorm ter tafel gelegd werd, het is bovendien niet overdreven te stellen dat het manhaftig beroeren van zijn vrijwel onverzadigbare lid in het leven van de genaamde Alexander Portnoy het ronduit voornaamste houvast is.

Zeker, er wordt in de roman ook, door de ik-figuur op latere leeftijd, gepijpt en genaaid en wat je maar wil – ik gebruik de werkwoorden die ik aantref in de vertaling door Elsje Hoog –, maar nooit met zoveel drift als er door de jonge snaak in de eerste helft van het boek aan zijn snikkel gesnokt wordt. Dit geschiedt zelfs "Tijdens het eten. Ik spring van tafel op en grijp dramatisch naar mijn buik – diarree! roep ik uit, ik heb diarree! – en zodra ik de badkamerdeur op slot gedaan heb trek ik een onderbroekje over mijn hoofd dat ik gestolen heb uit de toilettafel van mijn zusje." Waarna een poosje later, tijdens een tweede sessie, opnieuw moederlief ten tonele verschijnt, of daar in elk geval aanstalten toe dreigt te maken, meer bepaald wanneer de jonge driftpik plots beseft dat zij met kracht aan de deurknop van het toilet staat te rammelen, hem luidkeels bevelend open te maken en tezelfdertijd de vraag stellend of hij zo ziek is omdat hij na schooltijd wellicht patat heeft gegeten. En ze vervolgt: "Alex, ik wil niet hebben dat je de wc doortrekt (…) Ik wil zien wat je gedaan hebt."

Het is niet overdreven te stellen dat het manhaftig beroeren van zijn vrijwel onverzadigbare lid in het leven van de genaamde Alexander Portnoy het ronduit voornaamste houvast is

Desondanks opgelucht dat, in tegenstelling tot wat hij in een schier dodelijk angstwekkende flits heeft gevreesd, de toiletdeur godlof op slot blijkt te zitten, stel je maar even voor, slaagt Alex er hierop alsnog in zijn vierde orgasme van de dag te bereiken. "Wanneer zal ik bloed beginnen te lozen?"

Voer voor freudianen

Het is één van de grappigste en smerigste scènes die ik persoonlijk ooit heb gelezen, en over psychoanalisten gesproken, ik ken weinig pagina’s uit de wereldliteratuur die in eenzelfde mate voer voor freudianen zijn als deze, zéker met de eerste zin van de roman in gedachten, waarin gemeld wordt dat ‘ik’ in zijn eerste schooljaar geloofde dat "al mijn onderwijzeressen vermommingen van mijn moeder waren".

Het is deze zelfde moeder die tegelijk met haar zoon aan gene zijde van de deur bezig is aan een knop of klink te trekken, het is zij ook die zien wil, straks, wat hij ervan gebakken heeft – in hoeverre hij, zo zou de freudiaan dus in triomf uitroepen, zijn ziekelijk geconstipeerde vader overtroffen heeft. "En ik," klaagt laatstgenoemde immers, "ik heb de hele week nog niet een keer gekund"…

Of Roth ooit een beter boek geschreven heeft dan 'Portnoy's Complaint' is in elk geval míj niet bekend

Dat de dominante moeder en de liefhebbende maar zwakke en tekortschietende vader niet enkel personages zijn in het befaamde Oedipus-drama, maar daarnaast in Portnoy’s Complaint nadrukkelijk opgevoerd worden als typische leden van een – of zelfs ‘hét’ – Joods gezin, maakte van Philip Roth in 1969 een even beroemd als (in Joodse kringen) verguisd auteur, en dus allesbehalve de gedoodverfde Nobelprijswinnaar die hij al vele jaren was toen hij stierf. Maar of hij ooit een beter boek geschreven heeft, is in elk geval míj niet bekend.