Meekijken met restauratie De Nachtwacht
Amsterdam
Directeur Taco Dibbits van het Rijksmuseum kondigde dinsdag het ‘grootste onderzoeks- en restauratieproject in de geschiedenis van het Rijksmuseum’ aan. Een speciale glazen wand maakt het mogelijk om de restauratoren van De Nachtwachtaan het werk te zien. Die vitrine houdt de bezoekers op zeven meter afstand van het schilderij.
Voorafgaand aan het restauratiewerk wordt er eerst grondig onderzoek gedaan met nieuwe röntgentechnieken, vertelt Robert van Langh. Hij is hoofd van de afdeling restauratie en wetenschappelijk onderzoek van het Rijksmuseum. ‘We willen transparant te werk gaan, zodat mensen het kunnen volgen. De geheimen die we tegenkomen kunnen we direct delen met het publiek.’
Het onderzoek, waarbij het hele schilderij in kaart wordt gebracht, zal maanden in beslag nemen. Is het niet vervelend om minutieus werk te doen terwijl bezoekers hen op de vingers kijken? ‘Ze kijken niet óp de vingers maar staan op afstand. De wand is een aantal meter hoog, dus er is geen directe communicatie mogelijk.’ Bovendien zijn restauratoren het wel gewend dat mensen meekijken bij hun werk, vertelt hij.
deelgenoot
De restauratoren zullen zeven dagen per week aan het werk zijn, op de tijden dat het museum open is voor bezoek. ‘Elke dag zal er iets gebeuren’, aldus Van Langh. ‘We willen dat mensen deelgenoot worden van alles wat met zo’n schilderij te maken heeft.’ Om het schilderij goed te kunnen opknappen, wordt het uit de lijst gehaald en op een speciale beweegbare ezel geplaatst. ‘In de lijst staat het doek onder een kleine hoek. Op de nieuwe ezel kunnen we het precies zo manoeuvreren als nodig.’
Sinds de voltooiing van het schuttersstuk in 1642 is er veel gebeurd met De Nachtwacht. Er zijn diverse keren stukken van afgesneden om het passend te maken. Drie keer is het schilderij flink beschadigd. In 1911 en 1975 met een mes, en in 1990 met zoutzuur. De reparaties werden destijds uitgevoerd met technieken die inmiddels verouderd zijn. ‘Bij de restauratie in 1975 is er geretoucheerd met olieverf. Maar de veroudering van die verf zal anders zijn dan de verf van Rembrandt. Wat wij gebruiken is synthetisch en dat verkleurt niet.’
Aan de onderkant van De Nachtwacht is een waas te zien, die er niet hoort. Ook bij het hondje, rechtsonder op het schilderij, is een witte waas te zien. ‘We weten hoe het komt dat die plekken verbleken.’ De waas is ook zichtbaar voor niet-kenners, zegt Van Langh, ‘maar veel mensen denken dat dat deel van het schilderij is. Dat is niet het geval.’
De witte waas maakt de restauratie urgent, vertelt Van Langh. ‘We zijn al tien jaar bezig met de Technische Universiteit Delft en de Universiteit van Antwerpen om de juiste onderzoeksapparatuur te maken. Nu kunnen we zonder gaten te boren het hele schilderij doorlichten. Dit is het moment waarop we de juiste expertise en apparatuur hebben, daarom gaan we juist nu ingrijpen.’ <
Rembrandts beroemdste werk gaat door het leven als De Nachtwacht, maar dat is niet de oorspronkelijke naam. Afgebeeld is de compagnie of het korporaalschap van kapitein Frans Banninck Cocq en luitenant Willem van Ruytenburch, waarnaar het aanvankelijk ook werd genoemd. Het heet vermoedelijk De Nachtwacht omdat inmiddels verwijderde bruine vernislagen lange tijd hebben doen denken dat het om een nachttafereel ging.
Het schilderij werd in 1642 niet enthousiast ontvangen. De compagnie zou zelf niet erg tevreden zijn geweest. De opstelling van de mannen werd te wanordelijk gevonden en lang niet iedereen stond er naar zijn zin op. Later werd de artistieke vrijheid die Rembrandt zich zo permitteerde, juist geprezen als origineel en vernieuwend. Dat was mede de oorzaak van de enorme faam van het werk: geen statig stelletje, maar bijna een momentopname.
Er stond het olieverfschilderij, waarvoor Rembrandt althans volgens oude verhalen 1600 gulden ontving, aanvankelijk een wat zwervend bestaan te wachten. Tot 1715 hing het in de Kloveniersdoelen in Amsterdam, om via het stadhuis en het Trippenhuis in Amsterdam uiteindelijk in het Rijksmuseum te belanden.
Daar hing het uiteindelijk rustig tot 1939. In verband met het oorlogsgevaar maakte het een tocht langs verschillende schuiladressen, waarbij het uit zijn lijst moest worden gehaald en, met was soepel gemaakt, werd opgerold om in een cilinder te kunnen. Ten slotte ging het schilderij naar de grotten bij Maastricht om na de bevrijding in het Rijksmuseum terug te keren, waar het nog altijd te zien is, in bruikleen van de gemeente. <