Direct naar artikelinhoud
ColumnSylvia Witteman

Het pubergedrag van mijn zoon zou veroorzaakt worden door een onrijpe hersenkwab. Kwab, mijn reet

Het pubergedrag van mijn zoon zou veroorzaakt worden door een onrijpe hersenkwab. Kwab, mijn reet

Mijn 17-jarige zoon ging met school op ‘kunstreis’ naar Berlijn. Hij had er zin in, niet om de kunst, of om Berlijn, maar omdat het op die leeftijd nog gezellig is om vele uren in een bus te zitten met je klasgenoten, van wie bovendien de helft uit leuke meisjes bestaat.

Die bus zou om zes uur 's ochtends vertrekken. Hij zette de wekker op vijf uur. Om kwart over zes werd ik wakker, een verdieping onder hem, van zijn telefoon. Hij niet. Van mijn geschreeuw uiteindelijk wél. De leuke meisjes meldden telefonisch dat hij de bus gemist had.

Goede raad was duur, namelijk 130 euro, die ik vloekend en tierend ophoestte voor de trein.( ‘Wat bén je dan, jongen?’ ‘Een paardenlul.’ ‘Precies.’) De trein ging pas om negen uur, ik zette me aan het werk. Nou, veel plezier in Berlijn, vergeet je boterhammen niet.

Om tien over half negen, toen ik een was in de machine kwam stoppen, trof ik mijn zoon nog steeds thuis, in zijn onderbroek. ‘Mam, schreeuw niet zo! Die trein gaat pas over...mam, doe normaal! Niet slaan! Oké, oké, ik gá al!’

Met ongestrikte veters stommelde hij 5 minuten later de trap af, terwijl ik hem, wit van woede, allerlei onvermeldbaars achterna krijste. Nog nahijgend begon ik rond te klikken op sites over pubergedrag. Ze kunnen er niets aan doen, heet het; iets met een ‘onrijpe frontale hersenkwab’. Onrijpe hersenkwab, mijn reet. Was er nog maar dienstplicht! Daar doen ze niet aan kwabben, maar maken van elke slappe paardenlul een mán.

‘Vreemdelingenlegioen’ tikte ik in. Kijk eens aan! Daar mag je vanaf je 17de in! Mooi zo, dan waren we meteen ook van dat geworstel met huiswerk en proefwerken af. Getroost zette ik koffie. In de keuken vond ik zijn boterhammen en sapjes voor onderweg. Vergeten. Met zijn kwab.

Een verontrustende gedachte kwam in me op. ‘Heb je die trein eigenlijk wel gehááld?’, appte ik. Een kwartier later kwam er een bescheiden ‘ja’. Hmm. Geen gepoch, van ‘Zie je nou wel dat ik tijd zát had?’ Vreemd.

De avond viel. ‘Bén je er nou?’, appte ik. ‘Is het leuk? Stuur eens een foto?’ Na geruime tijd wachten kreeg ik een foto van de Berlijnse televisietoren bij Alexanderplatz. Géén selfie. Waarom niet? Pubers sturen toch altijd selfies?

Had hij nou tóch die trein gemist en uit schaamte voor mij een foto van internet geplukt? En lag hij nu de komende drie nachten, met zijn onrijpe kwab, onder een versleten deken bij het Amsterdamse Leger des Heils tussen de rochelende zwervers smartelijk zijn moedertje te missen?

Mooi zo. Dan kan hij vast wennen, voor het Vreemdelingenlegioen.