Direct naar artikelinhoud
InterviewWilli Lippens

Hoe het Oranje-debuut van Willi Lippens uitgroeide tot een litteken

Willi Lippens in het shirt van Rot-Weiss Essen. Lippens speelde in totaal 242 Bundesligaduels waarin 92 keer scoorde.Beeld Hollandse Hoogte / VI Images

Hij kreeg uiteindelijk zijn 'haasje’ voor zijn debuut in het Nederlands elftal, 48 jaar na dato, maar voor Willi Lippens kleven er te veel nare herinneringen aan.

Willi Lippens (73) had net zijn hond uitgelaten toen op de deurmat van zijn ­villa, op een landgoed nabij de Duitse stad Bottrop, een brief uit Nederland op de deurmat plofte. Op de enveloppe prijkte het logo van de KNVB. Nieuwsgierig liep de voormalige ‘Dribbelkönig’ van Rot-Weiss Essen er mee naar de keuken. Wat moest de voetbalbond van hem?

Het bleek om een uitnodiging voor de wedstrijd Nederland-Duitsland te gaan. En dat niet alleen: de KNVB wilde hem, 48 jaar na dato, alsnog een aandenken overhandigen dat elke international krijgt na zijn debuut voor het Nederlands elftal: zijn ‘haasje’ (een speld met een afbeelding van een konijn) . Dat was er destijds niet van gekomen. Een journalist die Lippens onlangs had geïnterviewd had de bond daarop geattendeerd.

Willi Lippens speelde één wedstrijd voor Oranje: Nederland-Luxemburg, in 1971, in ‘Stadion Feijenoord’. Het had voor de toen 25-jarige linksbuiten uit het Duitse Kleve het hoogtepunt van zijn carrière moeten worden. Maar vanwege zijn Duitse achtergrond werd hij niet geaccepteerd door zijn ploeggenoten. Die beoordeelden hem die dag niet op zijn kwaliteiten, maar op zijn afkomst.

‘Dat ik dacht Nederlander te zijn, is de grootste fout in mijn leven geweest’, zegt Lippens.

Hij wandelt door de gang van zijn restaurant ‘Mitten im Pott’ in Bottrop, een stad in het Ruhrgebied op een uur rijden van Nederland. O-benen verraden een verleden als voetballer. Lippens speelde in de jaren zestig en zeventig voor Rot-Weiss Essen, Borussia Dortmund en in Amerika voor Dallas Tornado. ‘Die Ente’ luidde zijn bijnaam, de Eend, vanwege zijn waggelende loopje. Het werd een geuzennaam. Nog steeds hangen overal in zijn restaurant afbeeldingen van eenden, tot in de wc aan toe.

Publiekslieveling

Een halve eeuw geleden was Lippens één van de meeste geliefde voetballers van Duitsland. 92 doelpunten in 242 Bundesliga-wedstrijden scoorde hij. En dat hadden er meer kunnen zijn als hij niet voor zo’n kleine ploeg als Rot-Weiss had gespeeld, meent hij. De Duitse bondscoach Helmut Schön verzuchtte in die tijd: ‘Willi heeft alles, behalve een Duits paspoort.’

Lippens werd een paar maanden na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog geboren in Bedburg-Hau, een Duits grensplaatsje bij Nijmegen. Zijn Nederlandse vader was voor de oorlog vanuit Heerlen naar het Duitse Kleve verhuisd, waar hij een tuincentrum bestierde. In Kleve ontmoette hij zijn vrouw, een Duitse.

Lippens woonde in Duitsland, sprak Duits, maar kende voornamelijk een Nederlandse opvoeding. Als Nederland tegen Duitsland voetbalde hoefde hij niet na te denken voor wie hij was. ‘Ik had niet alleen een Nederlands paspoort, ik voelde me ook Nederlander.’

Die opvoeding was gekleurd door de ervaring van zijn vader in de Tweede Wereldoorlog. Die wilde als Nederlander niet voor de nazi’s dienen. Lippens: ‘Twee jaar lang kwamen SS’ers hem elke week opzoeken. Hij werd mishandeld, onder druk gezet, maar bezweek niet. Het zorgde er voor dat hij Duitsers haatte.’

Maar terug naar Nederland gaan, was geen optie. Lippens: ‘In Bedburg-Hau had hij zijn bedrijf. En wat moest mijn moeder in Nederland? Er heerste geen klimaat waarin Duitsers met open armen werden ontvangen.’

Bij Rot-Weiss Essen groeide Lippens uit tot een publiekslieveling. Hij was een ‘Spassvogel’, een vrolijke goaltjesdief, die regelmatig de bal met zijn kont stopte. ‘Neem je een pass op je voet aan, dan kan die wegspringen. Onder je kont ligt-ie meteen stil.’

Zijn verrichtingen bleven in Nederland niet onopgemerkt. In 1970 dacht Ajax hem te hebben binnengehaald als versterking, maar op het laatste moment haakte Rot-Weiss Essen af. Het bestuur vreesde een opstand van de fans als hun idool zou vertrekken.

Een jaar later kreeg hij een uitnodiging voor Oranje, van bondscoach Fadrhonc, nadat Jan Mulder geblesseerd had afgezegd. Die uitverkiezing voelde voor Lippens als erkenning vanuit zijn vaderland. Bovendien: spelen met Cruijff en Van Hanegem, wie wilde dat nou niet?

Rot-Duitsers

De haat tegen Duitsers was 26 jaar na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog nog steeds voelbaar in Nederland. Een Duits nummerbord was in die tijd geen pretje, zegt Lippens, en als hij met zijn moeder tijdens het winkelen in Nijmegen bij de C&A een broodje ging eten, hoorde hij een tafel verderop mensen fluisteren: ‘Dat zijn die rot-Duitsers.’

Anders was het als ze op vakantie aan de zeekust van Noordwijk waren. ‘Iedereen vriendelijk.’ Hij draait met zijn duim en wijsvinger over elkaar. ‘Ze konden geld aan je verdienen. Zo gaat dat.’

De Duitslandhaat liep ook dwars door het voetbal heen. Scheidsrechter Frans Derks liet onder zijn leiding liever geen Duitse club winnen. Willem van Hanegem was tegen Duitse ploegen extra gemotiveerd, omdat hij bij het bombardement in Breskens, in 1944, zijn broer en vader had verloren. ‘Een Duitser’ in Oranje, dat kon hij niet verkroppen.

Van Hanegem sprak Lippens die dagen voor Nederland-Luxemburg continue aan met ‘Donald Duck’. Minstens net zo erg vond Lippens dat hij genegeerd werd op trainingen. ‘Ik merkte dat ze me niet aanspeelden. Ze keken wel, maar dan speelden ze de bal naar iemand anders.’ Wim Suurbier schamperde in de pers: ‘Ach joh, Duitsers zijn ook maar gewoon mensen.’

Wat ook meespeelde: Lippens zou weleens een bedreiging kunnen vormen voor Piet Keizer, maatje van de machtige spelers in de selectie. En de bondscoach had te weinig persoonlijkheid om de gevestigde orde tot de orde te roepen. ‘Ze duldden hem, maar uiteindelijk deden spelers wat ze zelf wilden.’ En aan zijn kamergenootje Theo Pahlplatz had hij ook al niets. ‘Hij was net zo’n eenling als ik.’

Op weg naar de wedstrijd in Rotterdam, gebeurde het. De buschauffeur zocht op de radio naar een geschikte zender en hield even stil bij een Duits radiostation, dat schlagermuziek uitzond. Het was Rinus Israel die door de bus riep: ‘Hé, kan die nazi-zender uit?’

In zijn restaurant neemt Lippens een slokje van zijn Fanta. Hij schudt zijn hoofd. ‘Achteraf is dat het moment geweest dat ik uit de bus had moeten stappen. Waarom zegt iemand zoiets? Ik heb de oorlog niet meegemaakt, mijn vader is nota bene mishandeld door de nazi’s en dan roept hij zoiets.’

Lippens scoorde die avond in Rotterdam de openingstreffer tegen Luxemburg (nota bene na een afzwaaier van Israel), maar kwam nooit meer uit voor het Nederlands elftal. Hij kreeg nog één keer een uitnodiging, maar was toen geblesseerd. Daarna kwam een nieuwe bondscoach, Rinus Michels, en vormde zich langzaam het elftal dat in 1974 de finale van het WK speelde.

Lippens was tijdens die finale op vakantie in Spanje. Hij keek de wedstrijd, uit pure nijd, niet uit. ‘Ik zeg nog altijd: met mij was Nederland was wereldkampioen geworden. Als ik in de Bundesliga tegen Berti Vogts moest spelen, was ik hem altijd de baas. Tegen hem had ik minstens één keer gescoord, zeker weten.’

Allemaal Europeanen

Later begon zich in zijn hoofd talloze malen een ander scenario af te spelen. ‘Als ik die bus was uitgestapt, na die opmerking van Israël, had ik nog voor Duitsland kunnen uitkomen, waar ik wel welkom was. Bondscoach Helmut Schön wilde me er graag bij hebben. Omdat ik in Duitsland woonde, zou een Duits paspoort geen probleem zijn geweest. Ik was dus sowieso wereldkampioen geworden. Maar spelen voor Duitsland, dat zou mijn vader nooit hebben geaccepteerd. Hij zei: ‘Als je dat doet, hoef je nooit meer thuis te komen.’

In 1984 overleed Lippens vader. Op zijn sterfbed betuigde spijt. ‘Hij zei: ‘Je had voor Duitsland moeten spelen. Dan had je een grote, internationale carrière gehad. Sorry Willi, het is de grootste fout uit mijn leven geweest.’

‘Ik heb hem toen gezegd: vader, het is goed zo. Zo is het leven, zo gaan die dingen. Ja toch? Ik had moeilijk kunnen zeggen: klootzak, wat heb je me aangedaan? Als zoon volg je het pad van je vader. Na al die verhalen over de nazi’s kon ik niet met mijn hart kiezen voor Duitsland. Dat kon gewoon niet.’

Willi Lippens maakt de openingstreffer in de interland Nederland tegen Luxemburg (6-0) in 1971.Beeld Anefo

Lippens kwam in zijn carrière Willem van Hanegem nog één keer tegen, in de Amerikaanse competitie, toen Lippens voor Dallas Tornado speelde en Van Hanegem voor Chicago Sting. Spijt betuigde hij niet. ‘Hij ging me uit de weg. Dat is de mentaliteit van Van Hanegem.’

Na zijn voetbalcarrière werd Lippens restauranteigenaar. ‘Mitten im Pott’ wordt nu gerund door zijn zoon, maar overal hangen nog foto’s uit zijn voetbalcarrière. ‘Kijk’, wijst hij naar een foto waarop Frans Beckenbauer lachend een arm om hem heen slaat, ‘dat ben ik’. Daarna staat hij stil bij een grote foto waarop hij schittert in het uitverkochte stadion van 1860 München. En even verderop poseert hij met een eend, weer breeduit lachend.

Een ingelijst shirt van Nederland-Luxemburg uit 1971 ontbreekt in de collectie. ‘We speelden die avond in het blauw-wit. Dat was niet het echte Oranje-shirt. Ik dacht: dat komt de volgende keer wel. Niet dus. Volgens de Duitse pers behoorde ik tot de tien beste spelers uit de Bundesliga, maar in Nederland ben ik alleen maar tegengewerkt. Het heeft mijn carrière geruïneerd.’

Van Duitslandhaat, die zijn voetbalcarrière zo kleurde, merkt hij niets meer. ‘We zijn nu allemaal Europeanen. De grenzen zijn verdwenen en er kwam een nieuwe generatie voor wie de oorlog niet meer telt.’ Zelfs Willem van Hanegem merkte eens op dat zijn haat tegen Duitsers was verminderd, omdat hij prins Claus zo’n aardige man vond.

In een uitzending van Andere Tijden Sport betuigde Rinus Israel halfslachtig spijt van zijn actie in de spelersbus. Lippens: ‘Hij wist niet meer precies hoe het was gegaan, zei hij. Onzin. Reken maar dat hij het nog weet. Zeg gewoon: het was niet goed. Klaar.’

Zo is zijn debuut in Oranje, 48 jaar later, nog altijd een litteken; de geste om het haasje te overhandigen ten spijt. ‘De KNVB had beter hiernaartoe kunnen komen’, meent Lippens. ‘Dan hadden ze hier een hapje kunnen eten. Nu moet ik helemaal naar Amsterdam. 250 kilometer heen, 250 kilometer terug. Alleen maar om een haasje op te halen, dat me gewoon toebehoort. Dat ga ik op mijn leeftijd niet meer doen. Ze sturen het maar op.’