Is vijf jaar federale regeerperiode te lang?

© put

De regering geeft steeds meer de indruk van een desintegrerende familie. Toch moet ze nog een jaar verder. Duurt een federale regeerperiode van vijf jaar dan echt te lang?

Bart Brinckman

Voor de federale beleidsverklaring moeten we wachten tot de tweede dinsdag van oktober. Met een rondje mondelinge vragen trok Kamervoorzitter Siegfried Bracke (N-VA) vanmiddag het laatste werkingsjaar van de ‘54ste zittingsperiode’ op gang. Steeds meer worden de tekenen van metaalmoeheid zichtbaar. De gemeenteraadsverkiezingen veroorzaken heel wat nervositeit. Niemand weet hoe partijen en/of kandidaten de resultaten zullen verteren.

De naargeestige sfeer – het debat in de meerderheid over de aanpak van transmigranten doet aan ruziënde kleuters denken – stelt opnieuw scherp op de vraag of een regeerperiode van vijf jaar niet dat ene jaar te lang duurt. Zonder het Vlinderakkoord uit 2011 hadden we in juni federale verkiezingen gehad, met een nieuwe regering die nu zou starten. Het zou het uitzicht van de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen diepgaand hebben beïnvloed.

Over het nut van samenvallende verkiezingen – het federale parlement stelde zich op één lijn met de vijfjarige frequentie van het Vlaamse en Europese parlement – kunnen politologen uren discussiëren. Ook politici blijven diep verdeeld. De voorstanders wijzen op de behoefte aan politieke stabiliteit. Samenvallende verkiezingen garanderen regeringen met een gelijkaardige samenstelling. Bovendien gaat het steeds om dezelfde mensen en dezelfde partijen. Dat verzwakt de positie van de tegenstanders die vinden dat samenvallende verkiezingen de autonomie van de deelstaten aantast.

Ongeloofwaardige grootspraak

Goede voornemens waren er in 2014 genoeg, maar de werkelijkheid viel dik tegen. De regering-Michel I beloofde ideologische coherentie. Wat een verademing in vergelijking met de tripartite (een mix van socialisten, liberalen en christendemocraten) onder leiding van de Franstalige socialist Elio Di Rupo. Het perspectief van vijf verkiezingsloze jaren opende de deur naar diepgaande hervormingen. Het communautaire spook leek getemd, de klemtoon lag op het sociaaleconomisch beleid en de gezondmaking van de begroting.

Van het beloofde radicalisme schoot uiteindelijk weinig over. De geschiedenisboeken zullen de regering-Michel I niet als uitzonderlijk omschrijven. ‘Geen enkele regering – en ik wik mijn woorden – heeft in de voorbije 25 jaar in één bestuursperiode meer gerealiseerd’, klopte Charles Michel (MR) zichzelf op de borst. Maar naarmate de grootspraak groeide, des te ongeloofwaardiger kwam de boodschap over. Het overkwam ook Vlaams minister-president Geert Bourgeois (N-VA) deze zomer.

Dat hoeft zeker niet te betekenen dat deze regering niets voor mekaar kreeg. De Leuvens politoloog Bart Maddens berekende dat twee derde van haar programma werd gerealiseerd. Maar het oeverloze gekibbel suggereert een ander beeld. De algemene visie – zoals het Globaal Plan bij Jean-Luc Dehaene tijdens de jaren negentig – ontbrak, er blijven te veel losse eindjes.

Potentieel heldere voornemens werden vanaf dag één uitgehold. Heel wat grote werven raakten daardoor niet afgewerkt. De jobcreatie oogt flink, we beleven ten slotte een economische hoogconjunctuur. Maar de begroting blijft een probleemkind, zeer in tegenspraak met de dure beloften. De invoering van het pensioen met punten – grensverleggend als toekomstproject – is sine die uitgesteld. De Arco-kwestie blijft een never ending story.

Vakbonden en ziekenfondsen kortwieken

Ideologische convergentie is mooi, maar het impliceert dat aan Vlaamse kant N-VA, CD&V en Open VLD in dezelfde electorale vijver vissen. Bijgevolg maakt elke partij het verschil ten koste van de ander. Zeker bij CD&V, en in mindere mate bij Open VLD, borrelt daarbij een diepe ergernis – of noem het jaloezie – over dat instant succes van de N-VA. In nauwelijks tien jaar groeide de partij uit tot de grootste formatie van het land. Nog steeds worstelen de christendemocraten met hun rol als junior partner in de Vlaamse en federale regering. Wie, op twaalf jaar na, sedert de Tweede Wereldoorlog altijd eerste viool kon spelen, heeft aan vier jaar niet genoeg om zich aan te passen.

Samen met de Franstalige liberalen (MR) besloot CD&V zich te profileren als de sociale luis in de pels. De besparingsmaatregelen van de Vlaamse en federale regering creëerden sociale onrust, die nog steeds aansleept. Het wees de regering op een wetmatigheid waarmee ze aanvankelijk onvoldoende rekening hield. De N-VA benadrukt steeds het primaat van de politiek, ze wil daarom het middenveld met zijn actieve vakbonden en ziekenfondsen kortwieken. Maar een rist stakingen en actiedagen onderstreepten de mislukking van deze strategie en misten hun doel niet. Besparingen werden heel moeilijk, zo niet onmogelijk. Van de weeromstuit kwam er een rem op bijkomende lasten.

Uiteindelijk voedde ook de regering het beeld dat het vet van de soep was. In mei gaf de virtuele premier Bart De Wever (N-VA) openlijk toe dat de regering haar dash kwijt was. In hun ijver om de bevolking van het tegendeel te bewijzen, bevestigden alle meerderheidspartijen de analyse van de Antwerpse burgemeester. Dat zijn woorden de politieke week beheersten, maakte duidelijk dat de N-VA-voorzitter de vinger op de wonde had gelegd. In juli trachtte Michel met een tweede zomerakkoord dat beeld te weerleggen. Toen dat mislukte, haalde hij erg kribbig uit.

Bijkomend stressmoment

De dag na de verkiezingen start de nieuwe campagne. Politici, zowel van de meerderheid als van de oppositie, snakken naar een nieuw ijkpunt. De verliezers van 2014 willen hun verlies goedmaken, de winnaars willen hun winst consolideren. Naar het hoogtepunt van de democratie werken doet iedereen vermoeid naar adem happen. In tussentijd zijn peilingen niet meer dan ersatz, ze creëren een virtuele realiteit die de politici des te nerveuzer maakt.

Daarom speelde de N-VA vorig jaar met de gedachte om de federale verkiezingen te laten samenvallen met de gemeenteraadsverkiezingen. Het ‘nationaliseren’ van de lokale verkiezingen zou de partij goed uitkomen. In 2012 lukte het wonderwel met de strijd tegen de regering-Di Rupo. Dit jaar kon er een remake volgen met de nadruk op veiligheid en identiteit.

De gemeenteraadsverkiezingen vormen slechts een opstapje naar de regionale en federale verkiezingen van mei volgend jaar. Maddens, een verwoed tegenstander van samenvallende verkiezingen, wijst op een bijkomend stressmoment. De winnaars worden onevenredig beloond, de verliezers in dezelfde mate gekortwiekt. Toen Groen in 2003 uit het federale parlement werd geknikkerd – de kiesdrempel die ze mee had ingesteld, werd nergens gehaald – kon ze in 2004 bij de Vlaamse verkiezingen terug uit het dal klimmen. De afwezigheid van deze ontsnappingsroute bezorgt sommige voorzitters existentiële angstaanvallen.

Er lijkt geen politologisch onderzoek te bestaan over de optimale frequentie voor verkiezingen. Vier of vijf jaar, wie zal het zeggen? Op zijn minst moet de periode lang genoeg zijn om plannen te concipiëren, uit te werken, te beslissen, te implementeren en, als het even kan, te genieten van de resultaten. Politici regisseren dit allemaal zelf. Op zich schiet daarom het systeem niet te kort. De Wetstraat oogst gewoon wat ze de afgelopen jaren heeft gezaaid. Wie weet doet een ander kabinet beter.

Een Vlaamse regeerperiode duurt vanaf 1999 vijf jaar, waarbij een vervroegde ontbinding van het parlement voor de stabiliteit onmogelijk werd gemaakt. Nooit kwamen er klachten over dat ene jaar te veel. Misschien moeten we twintig jaar wachten vooraleer we een definitieve afweging kunnen maken.