Direct naar artikelinhoud
AchtergrondPsychologie

‘Optimisme is niet alleen gerelateerd aan succes, het leidt tot succes’

‘Optimisme is niet alleen gerelateerd aan succes, het leidt tot succes’
Beeld Annabel Miedema

Het klimaat, oorlogen, democratieën in verval: de wereld stemt niet bepaald vrolijk. Pessimisme ligt op de loer, merkt Trouw-redacteur Rick Pullens. Hij vraagt zich af: hoe word ik een optimist in dit soort tijden? En moet ik dat wel willen?

Het boterde nooit zo tussen mij en Mozart. Dacht ik. Zijn muziek was te braaf. Te beheerst. Als zestienjarige speelde ik liever Rachmaninov. Dat soort werk. Toch is uitgerekend Mozart nu, dertig jaar later, een trouwe huisvriend. Ik speel hem bijna elke dag: acht maten uit het andante van zijn Piano Concerto no. 23. Acht maten die me telkens weer goede moed geven.

En dat is welkom, want het zijn gure tijden. Oorlogen die voortduren, een klimaatcrisis, democratieën die fragieler zijn dan gedacht. Pessimisme ligt op de loer. En daarmee in mijn geval ook opvoedkundige uitglijders. Tegen mijn dochter (16) hoorde ik mezelf onlangs zeggen: ‘Jouw generatie gaat het echt heel moeilijk krijgen.’ Gevolgd door iets met ‘overstromingen’ en ‘misschien een oorlog’. Tja, het kwam er zomaar uit.

Een Vlaamse vriend vertelde dat hij al maanden het nieuws mijdt. Mijn schoonmoeder besloot extra conservenblikken en contant geld in te slaan, ze had een podcastaflevering van Boekestijn & De Wijk beluisterd waarin de mannen de kans op een Russische cyberaanval bespraken. En zelf stond ik onlangs net iets té instemmend mee te blèren met Nick Cave’s ‘People Ain’t No Good’. Er hangt iets in de lucht.

Morgen zal het beter zijn dan gisteren. Dat geloof was generaties lang de kern van ons wereldbeeld. Die vanzelfsprekendheid lijkt verdwenen. Dat besef stemt somber. Op dat soort momenten kruip ik achter de piano en speel ik die acht maten Mozart. Als een pleister op de wonden. En vooral als oppepper.

“Optimisme is een plicht”, zei zoöloog en klimaatactivist George Monbiot in januari bij het tv-interviewprogramma Wintergasten, verwijzend naar de bekende uitspraak van wetenschapsfilosoof Karl Popper. “Want er is geen andere keuze.” Meer optimisme dus. Graag. Maar hoe dan? Hoe word je een optimist in dit soort tijden? Ik besloot op onderzoek uit te gaan.

Ouders als voorbeeld

Wie iets over optimisme wil weten, kan niet om Madelon Peters heen. De hoogleraar experimentele gezondheidspsychologie aan de Universiteit van Maastricht wordt ook wel een ‘optimisme-expert’ genoemd. Als ik haar vertel wat ik tegen mijn dochter zei, fronst ze haar wenkbrauwen. Heel even maar.

Waarom wordt me later duidelijk. Hoe optimistisch je bent, wordt deels al in je (vroege) jeugd bepaald, vertelt ze vanuit haar werkkamer in de Franse Jura. Ze verwijst naar de invloed van wat in de psychologie modeling wordt genoemd: het voorbeeld dat ouders geven. “Ouders die op een luchtigere manier met problemen omgaan en er niet een al te groot drama van maken, dragen dat ook over op de kinderen.”

Duidelijk. Punt gemaakt. Daarover straks meer. Maar eerst een basale vraag: wat is optimisme eigenlijk? “De verwachting dat in de toekomst alles weer op zijn pootjes terechtkomt en dat het goed met jezelf en je naaste omgeving zal gaan”, vat Peters het samen. Het is een gemoedstoestand, stelt ze, een denkpatroon dat als persoonlijkheidstrek in iemand zit. “Optimisme is van zichzelf noch actief, noch passief, maar kan wel aanzetten tot actief gedrag.” Zoiets als de brandstof die in de auto gaat dus.

Ouders als voorbeeld
Beeld Annabel Miedema

Peters deed jarenlang onderzoek naar optimisme, onder andere bij patiënten met chronische pijn. Hebben zij baat bij een optimistische houding? Het antwoord: ja. Optimistischer ingestelde patiënten ervaren meer geluk en hebben minder last van depressieve gevoelens. Hun pijn is niet weg, maar zit ze in hun dagelijks leven wel minder dwars. Daarnaast, blijkt uit ander onderzoek, kan optimisme stressverlagend werken.

Een optimist loopt gemiddeld ook minder risico op hart- en vaatziekten en leeft langer, lees ik in Hoop voor hart en hersenen van neuropsycholoog Erik Scherder en cardioloog Leonard Hofstra. Hun conclusie: ‘Wij zijn ervan overtuigd, op basis van wetenschappelijke inzichten, dat optimisme een beschermengel is voor het hart.’ Dat komt deels doordat optimisten gezonder leven. Ze bewegen meer, eten gezonder, roken en drinken minder. Wat weer te maken kan hebben met het feit dat ze een gevoel van controle hebben over hun leven. ‘Optimisme creëert zijn eigen, zichzelf versterkende dynamiek.’

Ook Matthijs Steeneveld benadrukt dat gevoel van controle hebben in zijn boek Optimisme, hoop, veerkracht, zelfvertrouwen. Optimisme draait volgens hem en andere psychologen juist ook om ‘het vertrouwen dat jij invloed hebt op de situatie’. Optimisten gaan dus anders om met tegenslag en stress. Ze kunnen zichzelf beter mobiliseren om in actie te komen, vermijden problemen minder en zijn meer bezig met het oplossen van een probleem. De pessimist wijt een mislukking aan zichzelf, de optimist denkt: morgen weer een kans!

Openstaan voor pessimisme

Een paar dagen later valt mijn oog op de aankondiging van Optimisme kun je leren, een try-out van de nieuwe voorstelling van Paul Haenen en Dammie van Geest. Ik ben benieuwd: wat zou hun geheim zijn om een optimist te worden?

Halverwege de avond in het Amsterdamse Betty Asfalt Complex verschijnt Dominee Gremdaat op het toneel, het bekende typetje van Haenen: “Je hebt mensen die optimistisch willen zijn, maar het niet kunnen. Ze worden wanhopig en gaan mopperen; niks deugt nog in de maatschappij”, stelt hij vast. “Het is soms heerlijk om te klagen, over het weer, over een tegenvallende voorstelling, over het lied ‘Europapa’. Pessimisme kan leuk zijn voor een tijdje, maar daarna is het ook fijn om weer optimistisch te zijn.” De boodschap: je kunt met meer kracht voor optimisme gaan, als je ook hebt opengestaan voor het pessimisme. Dank Dominee Gremdaat.

Waarom is voor de één het glas altijd halfleeg en voor de ander juist halfvol? Ik vraag het Meike Bartels, hoogleraar genetica en welbevinden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Haar onderzoeksspecialiteiten: geluk en optimisme. Een grote gele smiley staart me in haar werkkamer aan vanuit de boekenkast achter haar bureau.

Volgens Bartels is het verschil in optimisme deels genetisch bepaald. Dat blijkt uit onderzoek dat ze deed onder een- en twee-eiige tweelingen. Als je een schaal hebt van laag naar hoog optimisme, wordt de een hoger op de schaal geboren dan de ander. Maar, verduidelijkt Bartels: “Ook al heb je een enorm hoge aanleg voor optimisme, als jij in een omgeving wordt geboren waar geen enkel toekomstperspectief is of niemand voor je zorgt, dan heb je daar weinig aan.” Een samenspel van nature en nurture dus. “Het gezin waarin je opgroeit, de plek waar je woont, je vrienden, dat wat je meemaakt: dat soort zaken speelt allemaal een grote rol.”

Meer optimisten

Wereldwijd zijn de meeste mensen overigens eerder optimistisch dan pessimistisch ingesteld. Het merendeel heeft zelfs een té optimistisch (lees: niet realistisch) beeld van hun kansen, vertelt de Britse neurowetenschapper Tali Sharot in haar Ted Talk uit 2012. Bij 80 procent van de mensen is sprake van deze ‘optimisme-bias’: de neiging om het goede te overschatten en de kans op het slechte te onderschatten.

Kijk alleen al naar zoiets als het scheidingspercentages van 40 procent in de westerse wereld, stelt zij: van de vijf getrouwde koppels zullen er twee uit elkaar gaan. “Maar als je pasgetrouwde stellen vraagt naar de kans dat hen dat gebeurt, schatten ze die in op nul procent.” Zo onderschatten we ook onze kans op kanker of een ongeval, en overschatten we de kans om heel oud te worden.

Deze bias komt wereldwijd voor, in allerlei culturen, zowel bij vrouwen als mannen, onder alle leeftijden. En dat heeft ook een positieve kant, stelt Sharot. “Mensen met hoge verwachtingen voelen zich altijd beter.” Succes koppelen ze aan hun eigen handelen. En ze doen harder hun best. “Optimisme is niet alleen gerelateerd aan succes, het leidt tot succes.”

Realisme

Misschien is het verstandig om nog even terug te komen op mijn schoonmoeder. Op een zondag in maart, als ze met een kop koffie als ontbijt bij ons op de bank zit, vertelt ze me over de voorraad conserven en water die ze in huis heeft gehaald. Zes pakken met elk zes flessen spa blauw (‘houdbaar tot eind 2026’) en blikken kikkererwten en kidneybonen (‘van de Lidl, daar zit geen suiker in’). Ook overweegt ze zonnepanelen en een thuisaccu ‘voor het geval de stroom eraf gaat door een cyberaanval’.

Daar is niets pessimistisch aan, stelt ze. Ze is geen doemdenker. Sterker nog, ze geniet de laatste tijd zo ontzettend van de dingen: de skivakantie met de (klein)kinderen, vrijwilligerswerk in het filmhuis. Het geeft haar een rustig gevoel om op dingen voorbereid te zijn. “Boekestijn en De Wijk zijn gewoon realistisch”, zegt ze resoluut. Misschien heeft ze ook wel gelijk.

Realisme dus, de term duikt vaker op als het over optimisme gaat. Zo benadrukte de Vlaamse filosoof en zelfbenoemd realist Tinneke Beeckman onlangs in een interview in Trouw dat ze met optimisme weinig op heeft. “Ja, het heet dan wel een morele verplichting om optimistisch te zijn, maar ik zie er niets in. Positief blijven – ook al zo’n leus die me de strot uitkomt.”

Net als filosoof Paul van Tongeren. Hij omschreef optimisme twee jaar geleden in Trouw als een "lakse houding die neigt naar berusting". “In een echte crisis heb je er niets aan”, zei hij met het oog op het klimaat en de oorlog in Oekraïne. In de Volkskrant voegde hij daaraan toe: “Ik denk dat het een morele plicht is om realistisch te zijn, en om te doen wat binnen je macht ligt om bij te dragen, hoe bescheiden ook, aan een oplossing.”

Ik begin te twijfelen: moet ik wel een optimist willen zijn?

Realisme
Beeld Annabel Miedema

Terug naar de deskundigen dan maar. Madelon Peters reageert vanuit haar Franse werkkamer. Volgens haar is het niet zo dat optimisten per definitie gemakzuchtiger zijn of hun ogen sluiten voor de werkelijkheid. Ze verwijst naar lopend onderzoek naar klimaatoptimisme. “De verwachting daarbij is juist: optimisten hebben de neiging om niet bij de pakken neer te gaan zitten, dus de kans is groter dat ze actie ondernemen voor het grotere geheel. Wie zeer pessimistisch is, wordt juist tot geleerde hulpeloosheid aangezet.” Maar dat wordt dus nog onderzocht.

Meike Bartels bekijkt het door een andere bril. Evolutionair gezien is de variatie tussen mensen heel belangrijk, benadrukt ze. “Maar onder andere door alle algoritmes waar we op leven, segregeren we in groepen met mensen die allemaal hetzelfde denken. De optimisten versterken elkaar, de pessimisten ook, terwijl de combinatie van verschillende gevoelens en visies voor de samenleving als geheel the way forward is.”

Als ik ’s avonds mijn acht maten Mozart oefen, vraag ik me af waarom juist deze muziek me zo’n opgewekt gevoel geeft. Is het de hoopvolle klank van de strijkers, die het (in het origineel) in deze acht maten overnemen van de piano? Nee. Het komt door Petite Mort, een ballet dat choreograaf Jiří Kylián in 1991 maakte voor het Nederlands Dans Theater. Een goede vriend liet me ooit een opname zien. Zes dansers met sabels, hun gespierde lichamen ontbloot, trekken precies bij deze acht maten een zwart doek over het toneel. Als een golf, waarna een nieuw hoofdstuk begint en zes vrouwelijke dansers verschijnen.

De verbeelding van een nieuw begin. Een nieuwe kans. Blijkbaar is mijn brein zo ingesteld op deze voor mij positieve associatie dat ik onbewust aan die scène met dat doek denk als ik Mozart speel. Het is de knop geworden waarmee ik het verlangen naar optimisme in mezelf aanzet. Een ander rent waarschijnlijk liever een rondje in het bos.

Trainen kan

Dan het goede nieuws: optimisme kun je trainen. En meteen ook maar het slechte nieuws: er is geen toverformule. Een echte pessimist zal nooit een super optimist worden. Door (langdurig) te trainen kun je wel wat stapjes opschuiven op het spectrum.

Maar hoe dan? Madelon Peters schreef er samen met Elke Smeets een boek over: Geluk en optimisme; een bewezen werkzaam programma op de basis van positieve psychologie. Met daarin de ‘best-mogelijke-zelf-oefening’ die ze gebruikte in het onderzoek onder chronische pijnpatiënten. Kort samengevat: door je actief in te beelden wat er zou gebeuren in de toekomst als je het beste uit jezelf zou halen, en dat langere tijd te doen, kun je uiteindelijk optimistischer worden. Toewerken naar een doel speelt daarbij een belangrijke rol.

De ‘best-mogelijke-zelf-oefening’ blijkt vooral succesvol in combinatie met oefeningen waarbij mensen leren negatieve gedachtes om te buigen. Meike Bartels geeft in haar werkkamer aan de VU een voorbeeld van zo’n ‘positieve interventie’: “Spreek eens met jezelf af om een dag lang elke e-mail die je typt of elk gesprek dat je voert optimistisch in te zetten.”

Deze en andere oefeningen komen eigenlijk allemaal op hetzelfde neer: wees je bewust van wat wél goed gaat, wat je wél kunt en waar je mogelijkheden wél liggen. Een benadering die volgens Bartels vertaald zou moeten worden naar de hele maatschappij. Ons welbevinden zou leidend moeten zijn: “Als mensen vanuit hun intrinsieke drive doen wat ze willen, worden ze gelukkig én optimistischer.”

Thuistest

Inmiddels begin ik mezelf iets af te vragen: ben ik wel de pessimist die ik denk dat ik ben? Ik besluit het testje te doen dat wordt gebruikt als basis in wetenschappelijk onderzoek naar optimisme: de Life Orientation Test-Revised. Een simpele thuistest, met tien stellingen die gewoon aan de keukentafel beantwoord kunnen worden.

En dan begint dit verhaal verwarrend te worden. Ik eindig niet in het rood: ik ben duidelijk geen pessimist, maar (gelukkig) ook geen hyperoptimist. Eerder een gemiddelde optimist. Een optimist die dacht dat hij een pessimist was.

Nu de diagnose is gesteld, besluit ik ook maar meteen wat positiviteitsoefeningen uit te proberen. Waarom niet? Dat doet een optimist toch? Ik besluit een dag lang bewust te benoemen wat ik allemaal goed doe en wat mijn bijdrage daaraan is geweest. Best lekker eigenlijk. Verslavend.

Ik besluit mijn gezin erbij te betrekken. Tijdens het avondeten doen we een rondje: waar geef je jezelf vandaag een compliment voor? Mijn dochter is trots dat ze met hardlopen is begonnen. Zoonlief dat hij minder op zijn telefoon zat. En mijn vriendin dat ze rustig bleef tegenover die brutale leerling. En ik stel tevreden vast dat ik om half zeven opstond om voor het werk nog even te sporten. Een dag later volgt spontaan nóg een rondje (en daar is het niet bij gebleven).

Vleugje pessimisme

Een paar dagen later lees ik voor het slapengaan het essay Zo houd je moed in een tijd van verdeeldheid van de Brits-Turkse schrijfster Elif Shafak. ‘Het geruststellende optimisme van de voorgaande decennia is verdampt en heeft een verharde pit van pessimisme achtergelaten, die razendsnel ontkiemt’, schrijft zij. ‘Een bepaalde dosis pessimisme is op zich niet zo erg. Ze maakt de geest alerter, bewuster van wat er hier, daar en overal aan de hand is. Maar te veel pessimisme drukt zwaar op ons gemoed, zuigt onze energie en motivatie op.’

Om te concluderen: ‘Misschien hebben we, om meer moed te houden in een tijdperk waarin alles voortdurend in beweging is, behoefte aan een mengeling van bewust optimisme en creatief pessimisme. Om met Gramsci (Italiaanse filosoof, 1891-1937, red.) te spreken: ‘Het pessimisme van het intellect, het optimisme van de wil’.’

Ze heeft gelijk, denk ik terwijl ik mijn bedlampje uitknip. Het mag er allebei zijn: optimisme als brandstof, met een vleugje pessimisme om de realiteit te blijven zien. Want ik wil blijven bewegen, zonder mijn ogen te sluiten. Ik denk aan Mozart, de dansers en het zwarte doek dat als een golf over het toneel valt. En aan mijn dochter die op de bank zat toen ik eerder op de dag die acht sublieme maten speelde. ‘Het klinkt mooi, papa’, zei ze. En kort daarna: ‘Trouwens, morgen ga ik met oma shoppen.’

‘Defensief pessimisme’ is soms ook handig

Een lichte vorm van pessimisme kan een manier zijn om teleurstelling te voorkomen. Wie de lat niet hoog legt voor zichzelf, heeft minder kans op falen, en kan daardoor juist boven verwachting presteren. Dit beschermingsmechanisme (met angst als onderliggende basis) wordt door psychologen aangeduid als defensief pessimisme.

Een milde vorm van pessimisme kan soms ook een gunstig effect op de gezondheid hebben. Erik Scherder en Leonard Hofstra verwijzen in Hoop voor hart en hersenen naar een studie waaruit blijkt dat juist mensen die licht pessimistisch zijn een gezonder hart- en vaatstelsel hebben, mede doordat ze minder roken, meer bewegen en gezonder eten. Dit is opvallend, omdat dit ook bij de echte optimisten het geval was. De verklaring is opnieuw: angst. De gezonde leefstijl komt bij deze ‘milde pessimisten’ voort uit voorzichtigheid. Een rasoptimist kan denken: ach, ik drink er nog een, het komt wel goed. Een lichte pessimist zal dat risico niet eens durven nemen.