Direct naar artikelinhoud
Clauslezing

"Vergeet niet wie gij zijt": de integrale Clauslezing van Jeroen Olyslaegers

Jeroen Olyslaegers (bij de uitreiking van de 2017 Fintro Literatuurpriijs)Beeld Eric de Mildt

Jeroen Olyslaegers is schrijver van Wij, Winst en WIL. Hier leest u de tekst van de Clauslezing die hij uitspreekt in het Toneelhuis in Antwerpen.

Dames en heren,

Een schrijver is een kannibaal. Hij vreet alles wat hij meemaakt en tegenkomt, maar hij vreet het liefst zijn eigen soort. Zijn liefdesleven is niet veilig, en zijn naasten evenmin. Zoveel persoonlijke geschiedenissen worden materiaal in zijn ogen, zoveel wordt gelijk een diner dat hij achter de kiezen slaat in de hoop hier inzicht en boeken uit te putten. Wat bij een normale mens gezonde nieuwsgierigheid heet, valt bij de schrijver niet meer te onderscheiden van geeuwhonger of bloeddorst. En materiaal is er genoeg, ten overvloede zelfs. Al de grootse thema’s van het leven zijn te vinden – of eerder: kunnen worden opgegraven gelijk truffels door de heer everzwijn die schrijver heet - binnen de schutkring van het gezin en de familie. Wie meent dat het leven begint eenmaal hij de volwassenheid heeft bereikt, vergist zich. Qua materiaal liggen de beste jaren voor de schrijver dan al achter de rug. Dit is uw jeugd als schrijver: ge kijkt, ge luistert naar anderen, ge vreet wat u wordt voorgeschoteld. De rest van het schrijfleven betekent op inhoudelijk vlak uitbuiken, het materiaal verteren en via de ingewanden der letteren verwerken tot romans, verzen of drama. Het is een lang festijn waar de eigen soort op tafel wordt gezet en de schrijver bewust zijn tanden zet in eigen vlees en bloed, eigen pijn en ongemak, eigen angst of die van iemand heel dichtbij, eigen onbehagen, jaloezie en waan, eigen illusies of die van uw vader of moeder, of kind, of tante, nonkel of bompa. Het betekent kauwen en verteren van wieg tot voorbij het graf. Want de schrijver als kannibaal is van weinig vies. Hij keert voortdurend terug naar zulke oude festijnen van herkenning, slachtafval of maden op lijken schrikken hem niet af.

Hiervoor bestaat geen enkel excuus.

Hier heerst geen geweten, maar vaak zelfs achteloosheid bij het vreten.

Blikken doos

Beeld u nu deze scène in, o geëerd publiek. Ik ben een snaak van een jaar of vijftien, nog geen schrijver, maar wel een vreter, wel een kannibaal zonder het echt te weten, en mijn lieve grootmoeder, mijn moeders moeder, staat argeloos voor mij met in haar handen een grote doos.

Deze blikken doos zit vol met brieven, broos geworden door de tijd. Ze schenkt me deze brieven met de bede om hier iets uit te leren. Ze hoopt dat haar liefdesbrieven aan mijn grootvader en zijn antwoorden daarop stichtende lectuur mogen zijn, dat ik de liefde tussen hen, toen nog pril en vroom en met veel zoetekes-hier en engeltjes-daar, zou kunnen waarderen als een leidraad voor mijn eigen amoureus leven dat op dat moment vooral uit rukken bestaat en de dwangkoorts van de ontdekking.

Mocht ze die koorts hebben gezien in mijn zo jonge kannibalenbrein, zou ze de brieven uit mijn handen hebben gegrist. Haar eigen vlees en bloed geeft ze aan mij, maar op papier blijkt het tegendeel waar. Ik ervaar hun brievenliefde als beklemmend, ingesnoerd door van alles en nog wat, en ben niet in het minst – zo beken ik nu – vertederd. Op dat moment heb ik mijn tanden al in Hugo Claus gezet, die we hier vandaag met oesters en letteren eren, de ramskop die deuren heeft open gebeukt, ook voor mij.

Elke moraalridder hangt onder het zaad en geniet heimelijk van de vrijheid die hij bekampt. Zo hypocriet zijn we en zo vrij zijn we ook in het diepst van onze gedachten. En wie heeft ons dat beter geleerd dan de ramskop Claus?

Vergeef me dat ik meteen al een zijpad insla tijdens de aanhef van deze lezing, maar we kunnen het in deze tijden niet genoeg zeggen: eer aan de wegbereiders gelijk de ramskop, eer aan de bewustzijnsrevolutionairen, eer aan de vrijheid die zij met daden en woorden hebben afgedwongen. Want soms lijkt het wel alsof we voor de zoveelste keer omgeven zijn door zedenmeesters van alle kanten en alle gezindheden. De verwijten over verval gaan weer van mond tot oor, de ondergang van het Avondland wordt openlijk van de daken geschreeuwd en tegelijk zijn er moraalridders die overal een toename van hypocrisie zien, of een heropleven van puriteinse gedachten. Vrijheid, zowel die van u als van een ander, blijft een gevecht, maar hypocrisie, ik zweer het u, hoort net zoals de drang naar vrijheid bij de condition humaine. Zonder hypocriet gedrag hebt ge nauwelijks een mens, en nauwelijks wat om over te schrijven. Het is de boer achter de hand na een voortreffelijk maal, hypocrisie is de afgeknepen scheet die alsnog stinkt tussen vrienden. Elke moraalridder hangt onder het zaad en geniet heimelijk van de vrijheid die hij bekampt. Zo hypocriet zijn we en zo vrij zijn we ook in het diepst van onze gedachten. En wie heeft ons dat beter geleerd dan de ramskop Claus?

'Ge gaat toch niet bij de SS?'

Maar soit, ik wil het met u over nationalisme hebben, en moet daarom terug naar die brievendoos van mijn moeders moeder. Verscholen tussen vroomheid en wederzijds eerbiedig verlangen, van de zorg voor elkaar van verloofden uit een vervlogen tijd, zat immers ook een andere brief, allicht niet door mijn lieve grootmoeder opgemerkt. De overgrote meerderheid van de brieven werd geschreven tijdens de zogenaamde drôle de guerre tussen eind augustus 1939 en mei 1940 waarbij mijn grootvader zich als reserveofficier dood verveelt achter zandzakjes en in legerbarakken omdat de Duitsers ons land maar niet binnen vallen. Er is één brief bij die verstuurd werd in november 1940, wanneer de Duitsers ons land al een half jaar onder controle hebben en die werd geschreven door een vriend van mijn grootvader. Ergens halverwege komt de aanmaning aan het adres van mijn bompa. ‘Vergeet niet wie gij zijt, Richard.’ Mijn vijftienjarig brein slaat tilt. Ik voel de polsslag van de geschiedenis, want de vriend vervolgt: ‘Wij zijn Vlamingen, geen Duitschers. Ge gaat toch niet bij de SS?’

Wij zijn zoogdieren, o publiek, die elkaar verhalen vertellen. Na de moedermelk komt het verhaal. We weten nog niet wie we zijn en het eerste verhaal is onze naam. We weten nog niet waar we terecht zijn gekomen en ons wordt moeder en vader aangewezen. Onze angsten worden opgewekt met verhalen, ze worden zo bezworen nog voor we rillen in ons eenzaam kinderbed. Nog voor we kunnen lopen krijgen we verhalen te horen over de juiste richting. Nog voor we een verleden op onze schouders voelen drukken, krijgen we er een aangemeten. Nog voor we grenzen hebben verkend, zijn er poortwachters die ons een verhaal vertellen over wat er achter die grenspost ligt en velen van ons, wie weet de meerderheid, keert daarna schouderophalend terug naar huis zonder die grens ooit nog op te zoeken. We moeten weten wie we zijn, want ons werd een verhaal verteld. En eenmaal dat verhaal verteld, is de herinnering eraan een opdracht.

Vergeet niet wie gij zijt. Die raad heeft mijn grootvader ter harte genomen, hoewel hij na de oorlog voor collaboratie werd veroordeeld. Hij is altijd een Vlaming gebleven

Vergeet niet wie gij zijt. Die raad heeft mijn grootvader ter harte genomen, hoewel hij na de oorlog voor collaboratie werd veroordeeld. Hij is altijd een Vlaming gebleven, hoewel hij in juni 1944 alsnog meevocht met de Duitsers, meer op de vlucht voor de gevolgen van zijn daden, hoewel… ook uit zucht naar avontuur, zoals hij het me later heeft verteld.
Vergeet niet wie ge zijt… hoewel, hoewel, hoewel.

Want ironisch genoeg bleek net dat, achteraf bekeken, een pijnlijk punt te zijn voor hem. Toen ik hem een paar jaar later vroeg waar zijn idealisme was ontstaan voor het Vlaams-nationalisme liet hij me weten dat dit op de speelplaats was gebeurd en dat het kwam door pestgedrag, niet van hem, maar van anderen jegens hem. Mijn overgrootouders waren in 1914 op de vlucht geslagen voor de Duitsers en in Frankrijk, meer bepaald in het plaatsje Mont-Richard, werd mijn grootvader geboren. Pas toen hij een jaar of twaalf werd keerde het gezin terug naar Klein-Brabant. En daar op de speelplaats van een middelbare school in een klein dorp stond plots, onbeschermd en door het noodlot uitverkoren, die knokige Richard met zijn lichtblauwe ogen. Hij sprak veel beter Frans dan zijn leerkrachten en hij werd daarom ongenadig gepest, als de outsider, of beter: het Fremdkörper dat hij was. ‘En daarom, Jeroen,’ zo vertelde hij, ‘werd ik een betere Vlaming dan heel die hoop luiszakskes bij elkaar, ik werd de beste Vlaming van hen allemaal.’
Vergeet niet wie ge zijt, Richard.
Wie weet hoe wrang die woorden in zijn hoofd moeten hebben geklonken toen hij ze op dat goedkoop briefpapier van een van zijn beste maten las. Idealisme dat ontstaat uit pestgedrag, het is me tot op de dag van vandaag blijven fascineren.

Idealisme dat ontstaat uit pestgedrag, het is me tot op de dag van vandaag blijven fascineren.

Zou het kunnen dat nationalisme ontstaat uit pijn en niet uit trots? Uit wrok en niet uit zelfvertrouwen? Uit elitarisme en niet uit populisme? Uit haat en niet uit liefde? Ik vind het zelf smerige vragen, want een mens krijgt alles uitgelegd door standpunten te psychologiseren en vervolgens te veralgemenen. De kans bestaat dat ik daarom de verkeerde vragen stel omdat ik oorzaak en gevolg verwar. Misschien komt het verhaal van het nationalisme altijd eerst, en dan de pijn, de wrok, de trots.

'Gij niet dus'

Een van de meest revelerende zaken die uit de Canvas-reeks De kinderen van de collaboratie naar boven kwam was hoe het verhaal van de repressie en het slachtofferschap daar rond al vlak na de oorlog doelbewust werd ingezet, zoals blijkt uit de briefwisseling die oud-VNV-leider Hendrik Elias vanuit zijn gevangeniscel voert met zijn raadsman Frans Van der Elst, een van de latere oprichters van de Volksunie. De repressie moest worden voorgesteld als anti-Vlaams en de eis voor amnestie hoorde daar meteen bij. Het verhaal van het geleden onrecht moest worden benadrukt. Aan de keukentafel bij mijn grootvader heb ik dat verhaal van de onderdrukte Vlaamse idealisten decennia later mogen horen. Onverwoestbaar was het, niet kapot te krijgen. Het was weer een variant op ‘Vergeet niet we ge zijt, Richard’ waarbij mijn grootvader zich zag als een man die zich louter voor zijn Vlaams nationalisme gestraft zag. Het is pas vele jaren later dat we kunnen vast stellen hoe zeer dat verhaal het narratief over de Tweede Wereldoorlog grondig heeft overwoekerd in dit land en daardoor een aantal belangrijke zaken zoals de Jodenvervolging heeft verdrongen. Want elk verhaal kent een blinde vlek, elk verhaal gedijt bij verdringing. Slachtoffers achten zich altijd op de eerste plaats, pas na hen komt eventueel ander lijden.

Het verhaal van het nationalisme is weer in heel Europa aan een opmars begonnen, zo schrijven aardig wat commentatoren. Ik heb het eerlijk gezegd nooit anders geweten. Er zijn altijd zoveel redenen om een nationalist te worden en dat hoeft zich niet te beperken tot een pestsfeertje op een speelplaats. Vlaams-nationalisme betekent het kapitaliseren van de wrok van mensen die menen niet te worden gehoord, die nog steeds niet hebben gekregen waar ze recht op hebben, die vragen om genoegdoening. Maar de tijden zijn wel veranderd. Bloed en bodem is voor de aanstellers, vendelzwaaien is een grap en de recente acties van die mannen van Schild en Vrienden vallen niet meer te onderscheiden van de satire van de Ideale Wereld.

Een partij zoals N-VA beweert dat zij staat voor een modern, want inclusief, nationalisme waarbij ieder een Vlaming kan zijn, mits respect voor die eeuwig schimmige normen en waarden die Vlaams-nationalisten lijken te delen, maar die nooit echt concreet worden gemaakt.

Een mens past beter op wanneer hij het over een inclusiviteit heeft. Een ‘wij’ is steeds begrensd. Het kan enkel echt gedijen door uitsluiting. Met andere woorden: een ‘wij’ bestaat alleen maar als het wordt gedefinieerd als ‘Gij niet dus’, zoals ik het zelf in een van mijn romans heb beschreven. Wie hoort erbij en wie niet? Ook een inclusief nationalisme heeft poortwachters nodig. Om de zoveel tijd moet er weer worden gezegd wat die inclusiviteit dan wel mag zijn. En telkens weer worden daarbij mensen uitgesloten en telkens weer is het op basis van een verleden.

Flandre à papa

Zo ook afgelopen maand waarbij Antwerps burgemeester en voorzitter van N-VA Bart De Wever duidelijk maakte waar mei 68 nu eigenlijk over ging en wat de gevolgen daarvan waren. Met ‘Leuven Vlaams’ heeft hij geen probleem, integendeel: het werk dat die studentenleiders en de protestbeweging hebben geleverd zijn volgens hem een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van de Vlaamse strijd. Slechts weinigen zullen hem dat betwisten. Maar wanneer het over de andere kant van mei 68 gaat, is meneer De Wever veel minder inclusief. Over de emancipatiebeweging die de 68ers op gang hebben gebracht krijgen we te horen dat alles draaide om het individu en dat die strijd is doorgeslagen. Niet het ideaal, maar het nihilisme heeft daar gewonnen. Niet de cultuur, maar de consumptie beleefde daar een dijkbreuk. En uiteraard is ook daar het postmodernisme ontstaan dat de gewone mens elke collectieve identiteit wil ontzeggen.

Gij weet blijkbaar wie gij zijt, meneer De Wever: niet-nihilistisch, geen consument, geen postmodernist en een groot cultuurmens. Mijn grootvader zou het niet beter hebben kunnen verwoorden, mocht hij hebben geweten wat postmodernisme was

Vergeet niet wie gij zijt, Richard…
Gij weet blijkbaar wie gij zijt, meneer De Wever: niet-nihilistisch, geen consument, geen postmodernist en een groot cultuurmens. Mijn grootvader zou het niet beter hebben kunnen verwoorden, mocht hij hebben geweten wat postmodernisme was. Maar de kans is groot dat er aardig wat volk zich niet herkent in het Vlaams-nationalisme en een heel andere lezing geeft van wat er is gebeurd in mei ’68 en wat de gevolgen daarvan zijn in deze tijd. Die mensen horen er simpelweg niet bij, ook al hebben ze meegedaan aan deze emancipatiestrijd. Ze worden niet enkel uitgesloten van hun eigen verleden, maar ook in het heden zijn ze niet welkom. Iedereen dient zich te schikken naar dat ene verhaal, want dat is het enige dat telt. Dit zogenaamd ‘inclusief Vlaams-nationalisme’ is immers gebaseerd op wat meneer de Wever de ‘objectieve werkelijkheid’ noemt en als ge dat niet meteen ziet, dan hebt ge teveel geblowd, vriend, of anders zijt ge een nihilist, dat kan ook. Met de blik op het verleden wordt het heden ingesnoerd met de woorden ‘objectieve werkelijkheid’ als linten van het korset, en wordt er weer een en ander verdrongen.

Het doet denken aan een klassiek gezin, dat Vlaams-nationalisme, een ‘Flandre à papa’ en daar kan ik als schrijver niet over klagen. Meer nog: ik durf daarin te zwelgen gelijk een zwijn dat de stal knorrend herkent. Vader verafschuwen en hem graag zien, dat herken ik. De muren oplopen vanwege al die verdringing en tegelijk de vingers voelen jeuken aan het klavier; het is me bekend. Al deze verdringing, al dat uitsluiten levert me materiaal op. Al die Vlaams-nationalistische papa’s die menen de boel bij elkaar te houden zijn als garçons die mij het ene gerecht na het andere voorschotelen. Want dat zijn ze: papa’s met een schort rond hun middel die hopen dat hun gerecht, hun verhaal van zogenaamde inclusieve uitsluiting in de smaak blijft vallen. Het levert een permanent gezinsdrama op van tweettweettwitters en one-liners en het is permanent onthullend. Zoals ik zelf schreef in mijn boek Wil is dat immers de tragikomedie; dat er in elke heerser in dit land een knecht verscholen zit, een garçon, die bibbert van de schrik. We zijn een klein land met kleine heersers die doen alsof, ingesnoerd door hun eigen verhaal, en met de zichzelf aangemeten en zegerijke arrogantie die daarbij hoort.

Zogenaamde heersers

Vergeet niet wie ge zijt.
Alsof ooit een van die zogenaamde heersers hier u de kans wil geven dat te vergeten.
Weet ge wie ge zijt? Gij zijt het eeuwig verleden.
Weet ge waarom? Omdat de papa’s u dat zeggen.
En waarom zeggen ze u dat? Omdat ze geen ander verhaal hebben.

Helaas bestaat het leven niet alleen uit eten of uit oesters en letteren.
Helaas, en dat meen ik, ben ik niet enkel een romanschrijver.
Ik ben ook een burger gelijk ieder van u.
En ik deel met u de 21ste eeuw, en die stopt niet aan wat voor grens ook, wat ook de poortwachters, de papa’s en de garçons mogen beweren.

Zodra men even de grote uitdagingen van deze eeuw overloopt wordt elk nationalisme onrustwekkend, gelijk een dieselwagen die eindeloos staat te draaien in een file en waarvan de chauffeur ons tracht gerust te stellen met de mededeling dat de achteruitkijkspiegels het goed doen

Zodra men even de grote uitdagingen van deze eeuw overloopt wordt elk nationalisme onrustwekkend, gelijk een dieselwagen die eindeloos staat te draaien in een file en waarvan de chauffeur ons tracht gerust te stellen met de mededeling dat de achteruitkijkspiegels het goed doen. Dan krijgt ge dus een burgemeester van een havenstad die graag ermee uitpakt dat hij af en toe een marathon loopt of aan de Ten Miles meedoet terwijl hartspecialisten onlangs met klem hebben afgeraden om nog in Antwerpen te joggen vanwege de heersende luchtkwaliteit die simpelweg illegaal is volgens de heersende EU-normen en die van de Wereldgezondheidsorganisatie. Uit niets blijkt dat deze bewindvoerders zich zorgen maken over wat er echt aan de hand is. Meer nog: de laatste plannen die ze als garçons aan de EU serveren is dat ze tegen uiterlijk 2050 gezonde lucht zullen kunnen garanderen in dit schone Vlaamse land. Laat dat even bezinken. Ik hoop van harte dat we dan nog met z’n allen Claus lezen en vieren, maar het zal gepaard gaan met aardig wat hoesten, vermoed ik. Aanschouw het perspectief: de toekomst komt er aan binnen drieëndertig jaar. Juicht, gij Vlaming, of hoest nu al een fluim op. Ik hoor u al zeggen dat ik astmatische klap verkoop, want wat heeft dat Vlaams-nationalisme nu ineens met luchtkwaliteit te maken? U hebt gelijk. Helemaal niks. Het heeft ook niets met een vooruitstrevend energiebeleid te maken, of met de ecologische grenzen aan de economische groei. Het laat zich integendeel bezetten door een eindeloos chanterende energiegigant of elke multinational die wat voorwaarden afvinkt vooraleer zich nog rijker te maken en weer te vertrekken. Is dit Vlaams? Ach kom, zelfs dat is het niet. Het is zo Belgisch als wat. De verdringing is totaal, het bedrog even zeer.

Therapeutische klap

Vergeet niet wie ge zijt… Vlaams-nationalisme wordt in de huidige ecologische omstandigheden therapeutische klap voor een gezin dat zich heeft verschanst in een fermette met airco, terwijl er buiten een storm woedt die door de klimaatopwarming wordt veroorzaakt. Maar geen nood, daar is papa weer met een schort rond zijn middel en weer met hetzelfde gerecht.

Laat ons vergeten wie we zijn en de wereld opnieuw uitvinden. Het is nodig. Want verdringing blijft niet voor eeuwig duren

Vergeet niet wie ge zijt in de 21ste eeuw.
Wat weegt al dat verleden en dat ingesnoerde heden op tegen wat er ons staat te wachten, tegen vragen waarop antwoorden moeten komen?
Meer dan ooit is ons lot verbonden met iedereen op deze planeet.
Als schrijver zit ik aan een eeuwige dis als kannibalistische ramptoerist, als burger blijf ik hongerig naar mensen die echt in de toekomst geïnteresseerd zijn en daarom verhalen vertellen die kunnen worden gedeeld met iedereen.
Maar in dit land heersen de garçons van de verdringing en de koks van het gezapige bedrog.
Het maakt me woedend als vader van een zoon in dit land. Ik wanhoop echter niet, vergeet dat maar. Verzet begint met kleine dingen, dichtte schrijfbroeder Remco Campert ooit. Verzet begint ook met een beter verhaal, een verhaal waar die toekomst wel aan bod komt, een verhaal dat antwoorden geeft en waarin de hoop en de kracht glinstert dat het beter kan en waarbij machteloosheid wordt bestreden.

Vergeet niet wie ge zijt?
Moge er meer verhalen in deze samenleving worden geserveerd die net al die ballast wél willen vergeten om de toekomst beter te kunnen visualiseren en de eeuwige terugkeer der papa’s die het beter lijken te weten naar de uitgang van de geschiedenis begeleiden.
Laat ons vergeten wie we zijn en de wereld opnieuw uitvinden.
Het is nodig.
Want verdringing blijft niet voor eeuwig duren, ooit breken de dijken, zijn de feiten echt de feiten, en wordt de rekening gepresenteerd door een garçon met lieslaarzen aan.

Intussen wens ik u, en mezelf, smakelijk eten bij al het lekkers dat u vanavond nog wordt voorgeschoteld.
En lang leve de Ramskop. Ook hem wens ik, zoals u, een échte toekomst toe.
Ik dank u zeer.