Direct naar artikelinhoud
Sara zag als kind veel huiselijk geweld: ‘Het ergst vond ik de avond dat de slaapkamerdeur op slot ging’
Mishandeling

Sara zag als kind veel huiselijk geweld: ‘Het ergst vond ik de avond dat de slaapkamerdeur op slot ging’

Beeld joren joshua

‘En toen ging de slaapkamerdeur op slot.’ Sara (*) was jarenlang getuige van ernstig partnergeweld. Haar vader sloeg en vernederde haar moeder, bijna elke dag. Op een congres in Antwerpen vertelt ze welke impact dat had en welke hulp ze miste. 

Dat haar moeder een hoer is. Die zin heeft ze honderden, nee, duizenden keren uit de mond van haar vader gehoord. Soms was hij dronken, als hij begon te roepen, maar het kon evengoed nuchter. “Ik heb geen herinneringen meer aan gewone gesprekken met hem.”

Wat ze vooral herinnert, is dus die zin. Dat haar moeder een hoer is. En het geweld dat daar vaak op volgde. Een duw, een klap. “De details duw ik weg. Ik vind het te pijnlijk om ze terug op te roepen. Daar gaat het ook niet om.”

Waar het wel om gaat, is om het congres dat het Antwerpse Vertrouwenscentrum Kindermishandeling donderdag en vrijdag organiseert, omdat het veertig jaar bestaat. Ik zie, ik zie wat jij niet ziet, heet dat congres. De focus ligt op de impact van partnergeweld op kinderen. Sara zal er aan meer dan honderd hulpverleners en welzijnswerkers vertellen hoe het is om in een huis met veel ruzie en agressie op te groeien. “Het ergst vond ik de avond dat de slaapkamerdeur op slot ging en ik niet meer bij hen raakte. Toen ben ik uit paniek beginnen hyperventileren. Ik had zoveel schrik dat dat mijn moeder dat niet zou overleven.” 

Sara vertelt het heel rustig en beheerst, alsof niet zij maar iemand anders het meemaakte. Ze zegt dat dit haar wel wat typeert. Veel mensen noemen haar afstandelijk. 

“Ik vind het nochtans niet makkelijk om mijn verhaal te delen”, benadrukt ze. “Maar iets diep in mij zegt dat ik dit moet doen.” Ze hoopt dat iemand die een vermoeden heeft van familiaal geweld het oppikt ​of dat een slachtoffer er kracht uit haalt om actie te ondernemen. “Misschien kan mijn verhaal helpen om een vicieuze cirkel te doorbreken.” 

Sara vertelt in de twee uur die volgen over hoe moeilijk het is om als kind hulp te zoeken. Ze wil hulpverleners niet met de vinger wijzen, benadrukt ze. “Maar ik wil hen wel inlichten over de steken die sommigen bij mij hebben laten vallen. Zo kunnen zij het misschien anders aanpakken.”

Dichtklappen

Sara is niet de enige die in Antwerpen het woord neemt. Hoofdspreekster is Chandra Ghosh Ippen, een Amerikaanse die al decennialang werkt rond familiaal geweld en er onder meer het boek Don’t Hit My Mommy over schreef. Ze geldt als een internationale autoriteit.

Haar hoofdboodschap op het congres zal zijn: dat wat Sara en ongeveer een op de tien kinderen in Europa meemaken, een miskende vorm van kindermishandeling is. “De gevolgen worden vaak onderschat.”

“Ouders denken vaak dat kinderen het geweld vergeten, maar dat is niet zo.” De herinnering aan het trauma blijft volgens haar aanwezig, zelfs bij de allerjongsten. “Tussen het eerste en derde levensjaar ontwikkelen de hersenen zich het snelst, het is dan dat de belangrijkste stressresponssystemen worden gevormd.”

De blootstelling aan geweld kan kinderen op uiteenlopende manieren beïnvloeden, stelt de experte. Ze heeft het over spraak-, concentratie- en gedragsproblemen. “Opgroeien met geweld zorgt ervoor dat kinderen een heel andere visie op zichzelf en de wereld krijgen. Het beïnvloedt ook de manier waarop ze omgaan met verdriet, woede en frustratie. Zonder hulp kan het voor hen heel moeilijk worden om met dit soort gevoelens geconfronteerd te worden. Sommigen klappen helemaal dicht, anderen reageren net heel heftig.” 

Schone schijn

Dat Sara voor een hele congreszaal haar verhaal doet, is bijzonder. Meer dan tien jaar geleden, in het tweede middelbaar, kreeg ze van de ene dag op de andere geen woord meer over haar lippen. “Een een-op-eengesprek lukte nog wel, maar als er twee of meer mensen rondom mij waren, dan blokkeerde ik volledig.” 

Het zwijgen was volgens de nu 25-jarige vrouw een gevolg van de opeengestapelde stress. Ze was in haar hoofd voortdurend bezig met haar vader en moeder. “Zover als ik mij herinner, was er agressie tussen hen. Vanwaar dat kwam, weet ik niet. Er werd niet echt over gesproken.”

Ze probeerde regelmatig om haar moeder te beschermen. De agressie was volgens Sara altijd op haar gericht. “Ik werd meestal gewoon met rust gelaten. Ik vertrouwde daar na een tijdje op en kreeg dan de kracht om tussenbeide te komen.” 

Toen Sara 8 werd, kon dat tussenkomen niet meer. Haar ouders stuurden haar op internaat. Haar moeder vond dat beter, veiliger ook. Zelf twijfelt ze nog altijd over die oplossing. Ze vond het verschrikkelijk. Telde de uren tot ze weer naar huis mocht. “Elke vrijdag dacht ik: wat ga ik aantreffen? Papa zal mama toch niet hebben doodgeslagen?” 

Op haar zestiende trok Sara de deur van haar ouderlijk huis achter zich dicht. Sindsdien heeft ze geen contact meer met haar vader. Heel af en toe ziet ze haar moeder. “We hebben nooit met elkaar gesproken over wat er jarenlang gebeurd is.”

Ze kan zich niet voorstellen dat ze ooit met haar ouders in dezelfde ruimte zou hebben gezeten om dat te doen. Nochtans is dat precies waar Chandra Ghosh Ippen hulpverleners in Antwerpen van wil overtuigen. Ze zal er pleiten voor een wetenschappelijk onderbouwde therapievorm waarin erg jonge kinderen die getuigen zijn of waren van huiselijk geweld, samengebracht worden met hun ouders. “Verschillende studies hebben al aangetoond dat de gevolgen van trauma daardoor erg verminderd kunnen worden.” Het komt volgens haar ook de relatie tussen beiden ten goede. 

“We proberen hen stapsgewijs te benaderen, en als dat lukt zijn ouders vaak heel erg bereid om mee te werken. Ze willen de cyclus van geweld vaak zelf graag doorbreken.” Ghosh Ippen probeert daarom eerst met hen stil te staan, bij de trauma’s van de ouders zelf, hoe die hen hebben beïnvloed. “Vaak willen ze veel dingen anders doen, voor zichzelf maar ook voor hun kinderen.” 

Uithuilen

Sara gelooft niet dat zoiets mogelijk zou zijn. “Dan moet je vader inzien wat hij misdoet en dat doet de mijne tot op heden nog altijd niet.”

Zelf moest ze als kind regelmatig naar de kinderpsycholoog, naar het CLB en het CAW om er te praten. Het was haar moeder die haar naar daar stuurde. Ze huilden dan vooral. “Ik hoop dat veel hulpverleners dat beseffen. Dat een kind niet zomaar zegt wat er thuis aan de hand is.” 

Ze hoopt dat hulpverleners vandaag of in de toekomst meer gaan vertrouwen op het initiatief van het kind. “Ik werd telkens overdag uit de klas of het internaat geplukt om met iemand te gaan praten. Dat werkte niet goed. Omdat dan telkens de aandacht volledig op mij werd getrokken.” Sara zou het beter vinden dat hulpverleners regelmatig laten weten dat ze graag willen luisteren en dat hun deur openstaat. “Dan kan een kind zelf een gepast moment zoeken, wanneer het minder opvalt. Zo komen er misschien ook geen lastige vragen van de omgeving.”

Een keer deed Sara het op haar eigen initiatief, tegen iemand zeggen dat haar vader haar moeder sloeg. Het was tegen de directrice van haar school. Die stapte naar haar ouders om het aan te kaarten. “Daar is het dan bij gebleven. Mijn ouders deden alsof er niets aan de hand was.” Mensen verwachtten ook niet dat er bij haar thuis geweld zou zijn, meent Sara. Haar ouders waren welgestelde en graag geziene mensen in het dorp. “Ik hoop dat mijn verhaal hier ook een ander licht op werpt.”

Misschien was het toeval, zegt ze nog, misschien is de hulp nu anders en beter. “Maar ik blijf toch zitten met het gevoel dat mensen in mijn geval vermoedden dat er wat mis was, maar er niets mee deden. De opvoeders in het internaat, de leerkrachten op school, de vrienden van mijn ouders: die moeten toch gezien hebben dat ik een ongelukkig kind was?”

Sara probeert nu haar nieuwe, eigen leven uit te bouwen. Ze werkt, heeft haar middelbaar diploma met vertraging behaald en studeert nu verder. Ze heeft een vriend ook, en af en toe denkt ze met hem aan een eigen gezin. “Ik heb heel lang geen kinderen gewild. Maar nu begin ik daar wel nieuwsgierig naar te worden. Ik vraag mij af wat voor ouder ik zal zijn.” Een ding weet ze heel zeker: dat er op geen enkel manier geweld toegestaan zal worden in huis. “Dat gaat mij niet nog eens overkomen.”

(*) omwille van haar privacy en die van haar ouders gebruikt Sara een schuilnaam.