Direct naar artikelinhoud
reportage

Op safari door Charleroi: alles is pijnlijk lelijk

Ook een grijze, grauwe stad als Charleroi kan je hart veroveren
Beeld Jef Jacobs

Van Londen tot Amsterdam worden de hipsterplekken gevierd, in Charleroi is het omgekeerde waar. Net tussen de troosteloze kraters van de industrie borrelt de underground en smeult de schoonheid. En zelfs de humor is er nog zwarter dan de aarde ooit was, ontdekken we bij een bizar potje ramptoerisme.

Ik moet een jaar of tien geweest zijn. Op terugreis van een autovakantie in Frankrijk doorkruisten we Charleroi, een omweg die mijn vader speciaal had ingelast om ons ‘de lelijkste stad ter wereld’ te tonen. Uitstappen deden we niet. “Veel te gevaarlijk, met al die criminaliteit in de regio.” Als volwaardige ramptoeristen keken we naar de vervallen caravans, grauwe gezichten en cafés vol ­verderf. Hier kom ik nooit meer, dacht ik vol opluchting toen we weer koers zetten richting ons Vlaams patattenveld. Van The Lord of the Rings kreeg ik al nachtmerries, maar het Mordor dat we net doorkruisten leek me pas écht de hel op aarde.

Tijden veranderen evenwel, en intussen wordt Charleroi zelfs als ‘het nieuwe Berlijn’ getipt. Niet dat er nu plots overal creatieve hubs en conceptstores opduiken – wie daarnaar op zoek is, is eraan voor de moeite. Het is vooral de spirit van enkele jonge inwoners die de stad uit haar trieste imago lichtte. Anders dan het officiële bureau van ­toerisme, verstoppen zij het industriële ­verval niet langer achter misleidende ­brochures vol kerken en kastelen. De ­lelijkheid wordt net in al haar (vergane) ­glorie gevierd, oversausd met ironie en ­ surrealisme – René Magritte werd niet ­toevallig in Charleroi geboren.

Pionier van die mentaliteitswijziging is Nicolas Buissart, een lokale kunstenaar en dorpsgek van dienst. Wat begon als een studentikoze grap is intussen al jaren zijn voornaamste broodwinning: de Charleroi Safari. ‘Ontdek waar de moeder van Magritte zelfmoord pleegde, de spookmetro, de meest deprimerende straat van België en bezoek een verlaten metaalfabriek’, belooft de website. Prijs: amper 25 euro. Vroeger stonden ook de huizen van Dutroux nog in dat rijtje, tot bleek dat de ­toeristische dienst daar niet echt de humor van inzag. “Zij verweten me dat ik munt sla uit de miserie hier, maar dat klopt niet”, vertelt Nico wanneer hij ons met trekkingshort en opgetrokken sokken aan het station opwacht. “Ik ben trots op Charleroi, en ik wil meer ­mensen hierheen lokken. Het verleden verstoppen, doet juist afbreuk aan de stad.”

Kunstenaar Nicolas Buissaert toont het industriële ­erfgoed van de stad waar hij trots op is.Beeld Jef Jacobs
Vroeger ging de tour nog langs de huizen van Dutroux, tot bleek dat de toeristische dienst daar niet echt de humor van inzag

Zwarte humor

Net dat tegendraadse wordt dus ook de rode draad van onze dag. We zijn nog maar net aangekomen in het landschap van betonblokken en spookstraten, of ik voel me al in een parallel universum. Alsof het allemaal afgesproken is, steekt ook nog eens een stevige mist op en raadt een koppel ons met doorrookte stem aan de auto elders te parkeren, “want daar wordt minder ingebroken”. Op de hoek van die parking zien we dan weer wat junkies ronddolen. Ik kom ogen te kort, terwijl ik nauwelijks durf te kijken. Maar tijd om terug te krabbelen is er niet, want in sneltempo troont Nico ons mee naar het stadscentrum. In een enthousiaste mengelmoes van Frans en Nederlands (‘Het Esperanto van ons land’) vertelt hij ons over alle mislukte bouwprojecten die het bestuur er aan elkaar reeg. Er werd een kilome­ters­lange metrolijn gebouwd, maar geen enkel bankje, reclamebord of roltrap werd ooit gebruikt. De Samber werd overkapt, met een onpersoonlijk plein als nieuwe trekpleister. De oude winkelgalerij gesloopt, met een kaal shoppingcenter als alternatief.

Zwarte humor
Beeld Jef Jacobs

“Aanschouw hier de laatste onafhankelijke handelaar van Charleroi”, roept hij terwijl hij ons aan Etienne Grandchamps voorstelt, de uitbater van een café annex boekenwinkel waar regelmatig concertjes en expo’s worden georganiseerd. Het is meteen een van de hipste plekken van de stad. “We hopen nu meer volk te lokken naar de arcade, want die ligt er maar verlaten bij”, verklaart Etienne. Ook hij heeft een guitige glimlach om de lippen wanneer hij het over problemen als verloedering en ­gentrificatie heeft. “Dan had je in een marginale stad als Charleroi maar geen boekenwinkel moeten openen”, doet Nico er een schepje bovenop. Zelfspot en ­zwartgalligheid, het lijkt wel een regionale hobby.

De fotograaf wordt gek. Alles in zijn blikveld is pijnlijk lelijk, maar ook oogverblindend mooi

Industrieel erfgoed

Pas echt zwarter dan zwart wordt het wanneer we de poorten van ‘le pays noir’ passeren. We zijn op een steenworp van de stad, maar de saneringsprojecten die in het ­centrum de straten nog wat ­opkalfaterden, lijken hier een goeie grap. Dreigend ­kijken de zwijgende schoorstenen en verlaten fabrieken op ons neer. Het is een vreemd contrast: de intussen opgelichte hemel tegen de loodzware industrie, de ­menselijke leegte tussen die magistrale machines. Het maakt hun stilte haast nog oorverdovender dan het gerommel dat ze een halve eeuw geleden uitspuugden. Terwijl we daar wat staan te gapen, komt een verlept containerschip een lading ophalen. Onze fotograaf wordt zichtbaar gek – echt alles in ons blikveld is pijnlijk lelijk, maar ergens ook oogverblindend mooi.

Een deel van ‘misschien wel de langste graffitimuur van de wereld’.Beeld Jef Jacobs

Terwijl de fotograaf verwoed op knopjes drukt, loodst Nico me steeds dieper in ‘de rollercoasters van Plopsa Charleroi’. “Eigenlijk is Charleroi zoals Congo”, grapt hij. “Een kolonie van rijke Belgen, met te veel rijkdom in de grond. Toen dat niet meer rendabel was, vloeide al het geld weg. En nu zitten we met een hangover.”

We lopen verder langs een draadmakerij, een van de laatste actieve fabrieken op het domein. Sommigen ­ronkten nog tot 2008, maar gingen na de crisis de pijp uit. Nico vertelt ons dat we misschien wel de laatste getuigen zijn: in een poging om de industriële nachtmerrie te verdringen, is het stadsbestuur bezig aan een brute opruimactie. Wat ooit een bron van trots was, wordt nu tot schroot verguisd – liever afbreken dat renoveren, luidt het motto. De paar arbeiders die er wel nog werken, zijn schimmen van het verleden. Het zijn vooral koperdieven die zich nu wagen in het puin. “Soms betrap ik hen op heterdaad. Ik heb mij al aangeboden als ‘boswachter’, maar daar ging de stad niet op in.”

Voortdurend moppen tappend toont Nico ons zijn pretpark. Voor elke attractie heeft hij wel een semi-filosofische vergelijking. De mijnterrils? Mini – Parc Güell. De muskusratten aan de Samber? Pairi Daiza zonder panda’s. De condooms in het bos? De dark room voor homo’s. Met sappige details vertelt hij over hoeren en junkies. Telkens staakt hij zijn schunnig­heden met een strenge aanmaning: ‘Tu n’écrit pas ça dans ton article, hein? Ik sta nu al op de zwarte lijst!’

Voor de lunch neemt hij ons mee naar zijn atelier, gelegen in de ruïne van een oude spiegelfabriek. Het soort kamp waar je als kind om smeekte, maar evengoed de natte droom voor een Instagram-waardige shoot. We krijgen allemaal een blikje Cara Pils aangeboden, en ­ontdekken Nico’s nieuwe project: een souvenirshop. Petjes met ‘I Love Charleroi’ of ‘Ne touche pas à mon terril’ maken de maffe hersenspinsels compleet. “Dit is mijn beroep, therapie, sport en hobby. Alle kunstenaars gingen weg uit Charleroi, ik maakte er net mijn strategie van om te blijven. Want als iedereen ­wegtrekt, zal er nooit een revival komen.”

‘Mede dankzij ons ging het toerisme in Charleroi met 60 procent omhoog. Al is dat niet zo moeilijk, als je van nul komt’
Mica, uitbater van Club Cockerill
Rond Club Rockerill is de undergroundscene nog echt alternatief.Beeld Jef Jacobs

Filmdecor

Nico is een geval apart, maar al snel ontdekken we dat hij niet de enige creatieveling is die schoonheid ziet in de rauwe stad. Nog voor de Charleroi Safari van de grond kwam, herrees Club Rockerill uit de assen van een 19de-eeuwse metaalfabriek. Wat begon als een kraakpand voor undergroundfeestjes, werd een clubtempel waar zelfs technogoden als Len Faki en Laurent Garnier komen draaien. Ook expo’s, vintagemarkten en platenbeurzen krijgen er de vloer. “Vroeger was iedereen uit Brussel bang om naar Charleroi te komen. Nu ontvangen we zelfs groepen Duitsers, Britten en zelfs Amerikanen”, vertelt uitbater Mica. Gehuld in zwart en ruige jeans is hij het typevoorbeeld van het volk dat op die feestjes afkomt. “We zijn een referentie in psy- en punkmuziek geworden. Mede dankzij ons ging het toerisme in Charleroi met 60 procent omhoog. Al is dat niet zo moeilijk, als je van nul komt”, lacht hij. Dat heerlijke cynisme toch.

CharleroiBeeld Jef Jacobs

Enkele uren voordat het feest weer losbarst, leidt Mica ons rond in het complex. Echt alles is hier al aan zijn tweede leven toe. Oud metaal werd versmolten tot grappige sculpturen, oma’s meubels versneden tot hip decor. ‘Hell here’, staat in hanenpoten op de muur, en plassen doe je tussen muurschilderingen van psychedelische dino’s en pauwenveren. Met al dat je-m’en-foutisme heeft de Rockerill effectief veel weg van een Berlijnse club à la Tresor of Kater Blau, al blijft ze eenzaam in haar soort. De rest van de straat lijkt wel een melancholisch filmdecor van de broers Dardenne. Ironisch, want ooit was dit wel de straat waar Vlaamse fabrieksbazen een herenhuis hadden en met hun Jaguar de cafés afschuimden. Intussen wordt één huis in soms wel tien appartementjes verdeeld, gevuld met werkloze migranten. In renovatie werd nog nooit geïnvesteerd, en ook voor Mica wegen de kosten zwaar. “Eigenlijk moeten hier ­allerlei werken gebeuren, ook voor de veiligheid. Zelf hebben we dat geld niet, en de stad past maar een fractie van het bedrag bij.”

Café Cercle Saint Joseph, waar de pintjes fris zijn en de verhalen nog puur.Beeld Jef Jacobs

Langste graffitimuur

Het doet allemaal een beetje pijn om aan te zien – wie ooit in het Londense Brick Lane was, ziet ­meteen het gemiste potentieel van al deze architectuurparels. Anderzijds is ook dat een vloek: met hun gepolijste vintagemarkten hebben de fabrieken ginds lang niet dezelfde mysterieuze aantrekkingskracht als hier. Streetart is er nog slechts een toeristische reliek, hier is de undergroundscene nog helemaal vrij, wild en creatief. Langs het netwerk van autoroutes loopt zelfs de langste graffitimuur van Europa – Matthias Schoenaerts spoot er naar verluidt nog zijn zelfportret. En ook bij de 19de-eeuwse mijnterrils zit de harmonie net in de chaos. Trapjes of hekjes ontbreken, maar het werden wel echte natuurparken vol wilde dieren.

In één dag Charleroi maakte ik meer amicale praatjes dan in een jaar Brussel, ook al kon onze leefwereld nauwelijks meer verschillen. Hier is niets fake aan

“Eigenlijk is het hier een beetje een derdewereldland”, fluistert de fotograaf wanneer we een tentenkamp vol daklozen passeren op terugweg van die terril. Hij heeft een punt, maar net dat maakt Charleroi voor Vlamingen of Brusselaars bijna exotisch. De lijst kunstenaars die er inspiratie vonden is dan ook lang: Roméo Elvis draaide er een videoclip, Erik Van Looy nam delen van De ­ premier op in een oude koeltoren. Fotograaf Stephan Vanfleteren creëerde er een geheel nieuwe esthetiek in zwart-wit, en Melanie De Biasio opende hier zelfs haar eigen cultuurhuis. Allemaal werden ze getriggerd door de schaamteloze puinhoop en uitdagende brutaliteit van Charleroi. Hoe meer je ontdekt, hoe meer je het gevoel krijgt dat er nog veel grootsere dingen te vinden vallen. Al snel begin ook ik aan het syndroom van Columbus te leiden. Ik wil nog verder van het pad aftreden, nog dieper in ruïnes dwalen, nog meer ­verboden verleden ontrafelen.

Langste graffitimuur
Beeld Jef Jacobs

Na een 12 kilometer lange trektocht tussen mijnruïnes, koeltorens en spookstations, sluiten we de dag af bij Café Cercle Saint Joseph, een marginaal dorpscafé tussen de afgeleefde arbeidershuisjes, maar ook dat heeft zijn geheel eigen charme. Meteen komen café­gangers aanzetten met plastic stoelen voor ons. De gevel is zwartgeblakerd, maar de pintjes zijn fris en de verhalen nog puur. Zelfs de mensen lijken hier uit een totaal ander hout gesneden. De meest bizarre figuren kruisten vandaag onze weg, maar door iedereen werden we even ­vriendelijk begroet. Sterker nog: in één dag Charleroi maakte ik meer amicale praatjes dan in een jaar Brussel, ook al kon onze leefwereld nauwelijks meer verschillen. Hier is niets fake aan, en dat is iets wat we moeten ­koesteren dezer dagen.

Dus ja, Charleroi is oerlelijk, arm en verloederd. Maar tegelijk poëtisch, spannend en authentiek. Hou die ­hipsterplekken dus nog maar even op een afstandje.

nicolasbuissart.com