Direct naar artikelinhoud
BeschouwingHoogsensitiviteit

Hoogsensitief zijn: bestaat dat echt of ben je gewoon overdreven emotioneel?

HypersensitiefBeeld Aisha Zeijpveld

Ze ervaren de omgeving veel intenser dan anderen, en ze zijn met velen. Terwijl rond hoogsensitiviteit een industrie is ontstaan, doet de wetenschap het meestal af als een modegril. Is het meer dan dat, en zo ja, is het ook een probleem?

en

Cabaretière Karin Bloemen heeft het, actrice Liesbeth Kamerling en schrijver Arthur Japin hebben het, Dolores Leeuwin van Klokhuis, het buurjongetje op de hoek, die moeder van school, de cursiste op yogales, de collega op kantoor: hoogsensitiviteit. Het fenomeen dat sommige mensen - van jongs af aan - anders zijn dan anderen. Dat ze uitgeput raken van veel geluid en licht. Dat ze na een feestje minstens een dag moeten uitrusten. Dat ze vaker moeten huilen, meer tijd alleen nodig hebben. Dat ze de emoties van anderen net zo sterk ervaren als die van henzelf - en zich ook verantwoordelijk voelen voor het welzijn van anderen. ‘Stel je niet zo aan’, kregen ze als kind vaak te horen.

Sinds het begrip hoogsensitiviteit werd gemunt, door de Amerikaanse psychologe Elaine Aron in 1996, is er een hele industrie opgetuigd. Met gespecialiseerde arbeids- en organisatie-experts, coaches, congressen, cursussen, zelftesten en internetfora waar mensen met hoogsensitiviteit elkaar steunen. Er zijn stapels survivalgidsen voor volwassenen, ouders en kinderen: Help… ik voel zoveel, Overprikkeld, Leven zonder filter en elk nieuw boek maakt een goede kans een bestseller te worden. Ondertussen blijft het aantal ‘kliks’ op websites met artikelen over hoogsensitiviteit maar stijgen.

Zoveel weerklank als hoogsensitiviteit vindt in de samenleving, zo weinig belangstelling is er vanuit de wetenschap. Ook serieuze kranten schrijven nauwelijks over hoogsensitiviteit. En áls het een keer gebeurt, wordt het - door psychiaters - weggezet als pseudo-psychologie en een modegril. De hoogsensitieven onder ons zouden slechts op zoek zijn naar een excuus voor hun overgevoeligheid.

Dat de wetenschap zijn neus ophaalt voor hoogsensitiviteit, blijkt alleen al uit het aantal studies dat ernaar is verricht: zeventig. Wereldwijd. ‘Naar andere persoonlijkheidskenmerken als emotionele stabiliteit (neuroticisme) worden elke week zeventig studies gedaan’, zegt de psychologisch onderzoeker Bertus Jeronimus van de Rijksuniversiteit Groningen, die is gespecialiseerd in de persoonlijkheidsleer. Jeronimus heeft moeite met het ‘dedain’ dat de wetenschap tentoonspreidt. ‘Als iets zo sterk leeft, kun je het als wetenschap eigenlijk niet negeren’, vindt hij.

De grote vraag die boven de markt hangt: bestaat hoogsensitiviteit wel echt?

‘Het korte antwoord is: ja’, zegt Judith Homberg, neurobioloog aan het Radboudumc op haar werkkamer in het Donders Instituut in Nijmegen. ‘Het is een persoonlijkheidskenmerk dat we verder wetenschappelijk moeten onderbouwen’, nuanceert haar collega-onderzoeker psycholoog en gedragsgeneticus Corina Greven, eveneens van het Radboudumc. Homberg: ‘Net als je introverte en extraverte mensen hebt, zijn er hooggevoelige mensen. Het komt best veel voor, waarschijnlijk is ongeveer 20 procent van de mensen hoogsensitief.’

Hoogsensitiviteit is geen eenduidig begrip. Bij de een ligt de nadruk op overgevoeligheid voor licht, geluid en drukte. De ander is super empathisch, zoals schrijver Arthur Japin vorige week in deze krant vertelde: ‘Ik weet te goed wat er in een ander omgaat. Dat gebeurt ongewild, ook bij mensen die ik niet ken of alleen van verre zie.’ Ook als het om nieuws gaat, komt alles bij hoogsensitieve mensen harder binnen. Zo kijkt Liesbeth Kamerling geen nieuws, ze leest geen kranten en gebruikt geen sociale media. Vrijwel allemaal hebben ze regelmatig de behoefte om alleen te zijn. De neiging tot piekeren - of positiever uitgedrukt - om te reflecteren, is ook iets waar veel hoogsensitieve mensen zich in herkennen.

HSP/SPS

De wetenschappelijke naam voor HSP (Hoog Sensitieve Personen) is SPS: Sensory Processing Sensitivity: een verwijzing naar het gevoeliger zenuwstelsel van mensen met hsp.

Dat al die dingen bij elkaar een apart persoonlijkheidskenmerk vormen, baseert Homberg deels op de dierenwereld. ‘Bij dieren is ook pakweg één op de vijf exemplaren gevoeliger voor signalen uit de omgeving, zoals geluiden en lichten. Als een kudde dieren gaat drinken, is het handig als een aantal dieren voorzichtiger is, gespitst op dreiging, beter in staat subtiele signalen te herkennen die op gevaar duiden. Maar als er nieuw territorium veroverd moet worden, heb je ook brutale dieren nodig. De twee vullen elkaar aan.’ Homberg onderzoekt sinds 2011 welk biologisch mechanisme maakt dat sommige ratten gevoeliger zijn voor hun omgeving en daardoor, bijvoorbeeld, sneller begrijpen of een lichtsignaal iets betekent dan andere soortgenoten. De dopamine-productie lijkt een rol te spelen. De hoop is dat die resultaten op termijn vertaald kunnen worden naar de mens.

Als het al bestaat, is hoogsensitiviteit geen stoornis, maar een extra persoonlijkheidskenmerk dat aan de bestaande ‘Big Five’ toegevoegd zou moeten worden. Die ‘grote vijf’ zijn: extraversie, verdraagzaamheid, ordelijkheid, emotionele stabiliteit en openheid voor nieuwe ervaringen. De Tilburgse hoogleraar psychologie Jaap Denissen, die persoonlijkheidsonderzoek doet, vindt dat er geen extra label nodig is voor hoogsensitiviteit. ‘Hoogsensitiviteit hangt sterk samen met lage emotionele stabiliteit en hoge openheid voor nieuwe ervaringen. Daarmee kun je het fenomeen al goed plaatsen.’

Ook de Groningse onderzoeker Jeronimus ziet veel overeenkomsten tussen hoogsensitiviteit, lage emotionele stabiliteit, hoge openheid voor nieuwe ervaringen en introversie. ‘Maar dat betekent niet dat we geen onderzoek meer hoeven te doen naar hooggevoeligheid. De overlap met andere kenmerken verklaart slechts deels waarom sommige mensen zoveel gevoeliger zijn voor afwijzing, stress en andere prikkels uit de omgeving. En wie zegt dat de Big Five zaligmakend zijn? De mate waarin mensen scoren op eerlijkheid/bescheidenheid verdient volgens nogal wat vakgenoten ook een plaats in het model.’

Jung schreef er als eerste over

De eerste wetenschapper die over ‘aangeboren sensitiviteit’ sprak was de Oostenrijkse psychiater Carl Gustav Jung in 1913. Volgens Jung bepaalt onze gevoeligheid mede hoe we de wereld ervaren. Twintig jaar later publiceert psychotherapeut Eduard Schweingrüber het boek De sensitieve mens die hij omschreef als de esthetische en artistieke persoonlijkheid. Vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw krijgt de persoonlijkheids- en ontwikkelingspsychologie belangstelling voor het thema. Zo merkte de Duitse psycholoog Hans Eyseneck op dat introverte mensen gevoeliger zijn dan gemiddeld: zowel mentaal als fysiek.

Hooggevoeligheid wordt voor een deel (35 procent) bepaald door andere persoonlijkheidskenmerken: open staan voor nieuwe ervaringen, introversie en neuroticisme. Op basis van studies met tweelingen staat vast dat ook genetische gevoeligheid een rol speelt.

Een bewijs dat hoogsensitiviteit bestaat vormen de studies waaruit blijkt dat de hersenen van hoogsensitieve mensen anders werken. De Belgische klinisch psycholoog Elke van Hoof van de Vrije Universiteit Brussel vergeleek fMRI-scans van ruim vijftienhonderd volwassenen en zag dat de meesten van ons een filter hebben in het informatieverwerkingssysteem. Informatie die we op dat moment niet nodig hebben, filteren we weg. Mensen met hooggevoeligheid kunnen dat niet. Bij hen komen veel prikkels tegelijk binnen. Ook bij het uitvoeren van een opdracht zijn bij hooggevoelige mensen meer hersengebieden tegelijk actief. ‘Daardoor vindt er een diepere verwerking plaats’, concludeerde Van Hoof op basis van haar studie uit 2015, waarmee ze bedoelde dat hoogsensitieve mensen lang op een vraagstuk kauwen, het van alle kanten belichten. Negatief gezegd: dat ze dingen te complex maken, te veel piekeren.

In vergelijkbare fMRI-studies zagen andere onderzoekers dat hoogsensitieve mensen sneller en beter subtiele verschillen opmerken tussen twee plaatjes die op het eerste gezicht identiek lijken. En in rust blijkt het brein van hooggevoelige mensen actiever. ‘Ook in rust zijn ze waakzaam. Alert op gevaar’, zegt onderzoekster Homberg daarover.

Blijft de vraag wat er eerder was: de kip of het ei. Is hoogsensitiviteit het gevolg van afwijkende hersenactiviteit? Of is het andersom en is die hersenactiviteit juist het gevolg van hoogsensitiviteit?

Of iemand hoogsensitief is, wordt vastgesteld met een vragenlijst die is ontwikkeld door de Amerikaanse Aron. En vragenlijsten, dat blijft behelpen. Want iedereen is gevoelig voor zijn omgeving, anders kun je niet overleven. En dus herkennen we allemaal wel wat van onszelf in vragen als: schrik je snel, heb je een hekel aan harde geluiden, kun je slecht tegen ruzie in je omgeving, stelde je als kind altijd waarom-vragen en heb je vaak de behoefte om je even terug te trekken? De vragenlijsten worden steeds beter wetenschappelijk onderzocht, en er worden nieuwe elementen aan toegevoegd, maar honderd procent accuraat zijn ze beslist niet.

Jung schreef er als eerste over
Beeld Aisha Zeijpveld

Volgens de Amerikaanse expert Elaine Aron ben je ofwel hooggevoelig – of niet. Zo zwart-wit ligt het volgens de meeste andere experts niet. ‘Het is waarschijnlijk een glijdende schaal’, meent psycholoog en gedragsgeneticus Greven. ‘Maar we zijn nog wel op zoek naar een goede afkapwaarde om te weten wie wel en wie niet hoogsensitief is. Anders kun je geen diagnose stellen.’

Wacht even, een diagnose? Maar hoogsensitiviteit is toch geen ziekte? En we willen toch niet wéér een label? ‘Nee, klopt’, corrigeert Greven. ‘De term diagnose moeten we alleen gebruiken voor aandoeningen en daar is hier geen sprake van.’ Homberg: ‘Sommige mensen willen geen label, maar het is wel een manier om een probleem op de agenda te krijgen en onderzoeksvoorstellen gehonoreerd te krijgen.’ Greven: ‘De samenleving hongert naar kennis over hoogsensitiviteit en alles wat daarmee samenhangt en de wetenschap heeft hier een verantwoordelijkheid in.’

Hooggevoeligheid zelf is niet zozeer het probleem, benadrukken de twee onderzoekers. Wel de verhoogde kwetsbaarheid voor psychische problemen die ermee samenhangt. Hooggevoeligen lijken gevoeliger voor (werk)stress, depressie, angst en burn-out.

De hooggevoeligheid werkt waarschijnlijk twee kanten op. Niet alleen de ontvankelijkheid voor negatieve prikkels is groter, ook die voor positieve. Greven: ‘Het effect van een positieve film op de stemming is bij hoogsensitieve mensen groter. Uit onderzoek met 11-jarige schoolmeisjes blijkt dat een hogere score op sensitiviteit gepaard gaat met een groter effect van psychologische hulp door de school bij depressie. Hooggevoelige meisjes profiteerden meer van dat hulpprogramma. De gevoeligheid gaat dus twee kanten op.’

‘Life coach’ Annet de Zwart, opgeleid in Amerika door Elaine Aron, heeft de afgelopen jaren zo’n honderd cliënten begeleid die hoogsensitief zijn. ‘Er is prima te leven met zo’n persoonlijkheidskenmerk. Vooral als je weet waarom je je al van jongs af aan anders voelt. En als je begrijpt waarom je meer tijd nodig hebt om te herstellen en waarom andermans emoties zo hard binnenkomen.’ Meestal zijn vier tot twaalf sessies genoeg. Het is een kwestie van doorhebben dat je hoogsensitief bent. ‘En daarna moet de cliënt leren zijn grenzen te bewaken, soms zijn leven wat aan te passen’, aldus De Zwart.

Toen de Vrije Universiteit Brussel in 2015 een congres organiseerde over hoogsensitiviteit, dacht de Belgische psycholoog Elke van Hoof dat de academische scepsis overwonnen was. Maar niet dus. Greven wordt geregeld door collega’s gewaarschuwd om ‘voorzichtig’ te zijn met het thema omdat hoogsensitiviteit slechts een ‘uitvinding’ is van ouders die een vriendelijk etiketje zoeken voor hun kinderen met autisme.

Jung schreef er als eerste over
Beeld Aisha Zeijpveld

Wat niet helpt is dat er rondom hoogsensitiviteit een cultus is gebouwd van mensen die hun hoogsensitiviteit – en die van hun kinderen – koesteren als iets speciaals. ‘We zijn geen betere mensen’, zegt Elaine Aron in haar boek Hoogsensitiviteit, om vervolgens een citaat van de Britse romancier E. M. Forster af te drukken over de ‘aristocratie’ van ‘sensitieve en attente mensen die aan een half woord genoeg hebben’. Sommige new-agebewegingen menen dat hoogsensitieve kinderen zó empathisch kunnen zijn dat ze feitelijk helderziend zijn. Denk aan de zogenoemde Nieuwetijds- of Indigo-kinderen. Daar wil de wetenschap natuurlijk niet mee ‘besmet’ raken.

Wat ook niet helpt is dat het onderzoek naar hoogsensitiviteit veelal uitgevoerd wordt door onderzoekers die zelf ook hooggevoelig zijn, zoals de Amerikaanse Aron en de Belgische Van Hoof. Alleen al de terminologie in sommige studies stemt ongemakkelijk: een Britse wetenschapper noemt hoogsensitieve mensen in een recente studie ‘orchideeën’. Minder sensitieve stervelingen worden aangeduid als ‘paardebloemen’. Want paardebloemen groeien toch wel, ondanks de omstandigheden. Orchideeën niet.

De Groningse onderzoeker Jeronimus snapt wel dat hoogsensitieve mensen graag benadrukken dat deze karaktereigenschap ook voordelen heeft en niet alleen maar betekent dat je emotioneel instabiel bent. ‘Ze willen het als iets positiefs zien. Dat levert flauwe teksten op, maar het is natuurlijk wel waar. Als iemand emotioneel heel stabiel is, krijgt hij weinig van zijn omgeving mee. Dat is heel handig als je chirurg bent of straaljagerpiloot. Maar van de juf of meester die lesgeeft aan je kinderen hoop je wel dat ze empathisch zijn, dat ze het zien als je kind het moeilijk heeft. En aan je ziekenhuisbed wil je ook iemand die zich in jou kan inleven.’

Actrice Liesbeth Kamerling (42): ‘Het is lastig om toe te geven, het is al snel gezeur’

‘Vorig jaar benaderde Psychologie magazine me als Hooggevoelige Bekende Nederlander. Ik dacht: huh? Ik had nog nooit van hoogsensitiviteit gehoord. Adhd, Add, Hsp, al die namen, daar had ik ook een beetje moeite mee. Toen ben ik me erin gaan verdiepen. Er ging een wereld open, eindelijk snapte ik wat er met me aan de hand was. Of eigenlijk, wie ik ben en hoe ik daar het beste mee om kan gaan.

‘Op mijn vijftiende ben ik een keer ingestort, ik kon alleen nog maar huilen. Omdat ik zo uitgeput was geraakt van alle gevoelens van anderen die ik had opgezogen. Dat begreep ik vorig jaar pas. Een aantal jaar geleden heb ik een burn-out gehad. Ik was een brok zenuwen, had een permanent stressgevoel. Alsof ik niet meer uit mijn rode zone kwam. Nu weet ik: ik moet mijn grenzen goed bewaken en mezelf serieus nemen. Als ik dat zo hardop zeg denk ik meteen, wat klinkt het suf. Maar het is echt megabelangrijk en heeft me zoveel gebracht. Het is lastig om toe te geven dat je snel overprikkeld raakt of hooggevoelig bent. Het is al snel gezeur. Nu denk ik: hoe meer mensen erover weten hoe beter.

‘Die grenzen kunnen heel sullig zijn. Af en toe nee zeggen, niet altijd denken: dat doe ik wel even. Stille momenten inbouwen, even alleen zijn, de natuur in, vroeg naar bed, lezen, klassieke muziek luisteren. Niks groots eigenlijk. Je hoeft er ook helemaal niet over te praten. Goed voor jezelf zorgen, dat kun je gewoon stiekem doen.

‘Het leven is er leuker van geworden, eenvoudiger. Ik vind mezelf geen zeikerd meer als mijn hersenen op error gaan wanneer mijn man luidruchtig de bestekla inruimt. Ik zie het zo: mijn voelsprieten staan gewoon scherper afgesteld. Er zijn veel geluiden die bij mij heftiger binnenkomen. Mijn zonen die gillen, en eentje schraapt soms zijn mes en vork over elkaar - een marteling.

‘En ik ben heel gevoelig voor sfeer. Een onaardige ober in een restaurant kan maken dat ik weg wil. Of boodschappen doen. Dat kan bij de ingang al misgaan als een moeder boos is op haar kind, en ik dat zielig vind. Een chagrijnige caissière, de drukte, de muziek, dat felle licht, en geïrriteerde mensen als ik dan niet snel genoeg op mijn fiets vol tassen wegrijd. Daar kan ik helemaal op leeglopen.

‘Nu weet ik dat ik mezelf in acht moet nemen. Doe ik dat niet, omdat ik denk, ach stel je niet aan, dan wordt het alleen maar erger. Dan verdwijnt mijn relativerings- en incasseringsvermogen. Dan word ik kattig en ongeduldig tegen mijn kinderen, ben permanent onrustig en gestrest en tegelijkertijd heel moe. Als ik goed voor mezelf zorg kan ik intens genieten, van kleuren, lieve mensen, wandelen met de hond, de bomen in de straat.’

Blogger Cynthia Schultz (28): ‘Huisfeestjes met twintig mensen, daar kan ik weinig mee’

‘Ik was een jaar of 17 toen ik het boek van Elaine Aron las. Dat ben ík, dacht ik opgelucht. Er is niks aan de hand, ik ben gewoon hoogsensitief. Helaas hangt er een zweem van zeurderigheid en zweverigheid omheen. Daarom praat ik er liever niet te veel over.

‘Ik zie het nuchter. Dit is hoe ik ben, blijkbaar zijn er een hoop mensen zo en dat is helemaal niet gek of bijzonder. Het is niet iets dat je ‘hebt’, het is gewoon je persoonlijkheid. Als kind wilde ik bijvoorbeeld niet bij andere kinderen spelen na school en kinderfeestjes vond ik verschrikkelijk. Het liefst speelde ik in mijn eentje: tekenen, lezen of met mijn barbies.

‘Ik ben nu een paar dagen in Maastricht voor werk, heel leuk, maar mijn dagen zitten propvol. Morgen ben ik weer thuis, dan trek ik me een dagje terug. Opladen. Alleen zijn. En ik heb filters voor mezelf ingebouwd. Altijd in de stiltecoupé in de trein, ik heb een noise cancelling-koptelefoon en ik draag buiten meestal een zonnebril.

‘Ik ben enthousiast, werk hard en doe veel, maar ik weet dat ik mijn grenzen moet bewaken. In het verleden ben ik er tot tweemaal toe ver overheen gegaan. Ik heb geleerd mezelf te monitoren, hoe voel ik me vandaag, wat heb ik nodig. Ik ben sowieso graag alleen, ga graag alleen op reis. Geef mij een boek en ik verdwijn erin. Ik verveel me nooit. Ik kan ook intens genieten van dingen, van smaken en geuren en ik kan goed voelen wat iemand nodig heeft.

‘Met mijn vriend thuis zijn noem ik ook ‘alleen’ trouwens. Dan houden we allebei onze mond. Hij zou zichzelf nooit als hooggevoelig omschrijven. Maar we lijken erg op elkaar, hij hoeft ook niet elke dag met mensen af te spreken. Sommige mensen houden van prikkels en drukte: feestjes, festivals, de stad in, gezelligheid, ik spreek liever één op één af, of met een klein groepje. Huisfeestjes met twintig mensen, daar kan ik weinig mee. Zoveel mensen met hun eigen verhaal, wat ze die dag hebben meegemaakt, al die gevoelens, harde muziek, overal beweging, geuren en flarden van gesprekken – doodmoe word ik dan.

‘Als ik moe ben, of niet lekker in mijn vel zit, staat alles nog meer op scherp en komt het tien keer harder binnen. Gisteravond was ik met een vriendin uit eten. Dan moet ik mijn best doen om me op ons gesprek te focussen. Ik hoor de koffiemachine, de glazen, het bestek op de borden, de serveerster die iets uitlegt aan het tafeltje naast ons en dan ook nog alle smaken en geuren van het eten – al die indrukken vreten energie.’