Direct naar artikelinhoud
10 geboden

Peter Verhelst: "Ik schaam me voor de lomperik die ik op mijn vijftiende was"

Peter Verhelst.Beeld © Mark Kohn

Peter Verhelst (56) is dichter, schrijver en theatermaker. Voor de roman Tongkat won hij de Gouden Uil en de Vlaamse Cultuurprijs. Onlangs verscheen Voor het vergeten. Met God heeft hij niet zoveel: "Komaan zeg, zo lust ik er nog wel een paar."

1. Bovenal bemin één God

“God is voor mij een leeg begrip. Ik snap het niet. En dan zeggen ze: ‘Maar u hóéft dat ook niet te snappen; het onbevattelijke is juist een bewijs van Zijn bestaan.’ Komaan zeg, zo lust ik er nog wel een paar! Ik heb altijd het gevoel gehad dat we in een uithoekje van een onverschillig universum leven.

Daar dwarrelen we dan, niet meer dan stof, en er is geen God, er is niemand die ons hoort... Dat is toch fantastisch? Het betekent namelijk dat we zélf verantwoordelijk zijn; wij beslissen, wij geven betekenis. Als je zelf moet kiezen, is alles wat je doet een daad. Veel dingen in het leven zijn per definitie patience, een spelletje, de dag moet toch voorbij dus je doet maar wat, tegen de verveling, maar je kunt er evengoed voor kiezen om steeds opnieuw iets moois te maken.”

Peter Verhelst: "Liefde en kunst zijn mijn religie."Beeld Mark Kohn

2. Zweer niet ijdel, vloek noch spot

“Ik ben streng katholiek opgevoed, maar ik heb nooit kunnen geloven dat er een God bestaat die mij gaat straffen voor wat ik mogelijk allemaal verkeerd doe in mijn leven. Tegelijkertijd zie ik mezelf wel als een mystiek wezen. Bij mij slaat de mystiek naar binnen; ik ben bijna overgevoelig voor beelden en zinnen. De schoonheid van het menselijk lichaam, fantastisch, echt waar. Voor iemand met beeldzucht is het katholicisme fantastisch, wat een lekkere godsdienst is dat, zeg! En dan kom ik ook nog eens uit Brugge: de stad van Jan van Eyck en Hans Memling. Ik heb een eigen wereld opgebouwd met kunst. Ik weet dat het een constructie is – en ik weet ook dat, als het erop aankomt, een pilletje soms beter helpt – maar goed, dát is mijn religie: liefde en kunst.”

3. Heilig steeds de dag des Heren

“Op 23 april 2013 had ik het geluk een enorm zwaar verkeersongeval mee te maken (lees: ‘De kunst van het crashen’ uit 2015, AV). Honderdtwintig kilometer per uur, drie keer over de kop, vrachtwagens overal... En ik kroop gewoon, met nauwelijks een schrammetje, uit mijn auto. Dat is zo’n moment om de balans op te maken. Ik hoorde iedereen zeggen dat ik meer uit het leven moest halen en terwijl ik me afvroeg hoe ik dat zou kunnen doen, realiseerde ik mij plotseling dat ik het al lang deed. Dat was mijn inzicht: ik leef het leven waarvan ik altijd heb gedroomd. Ik ben een zondagskind. Ik heb fantastische kinderen, een toffe madam, geweldige vrienden en ik ben een maniak – ik schrijf, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, als je me niet tegenhoudt – zonder ooit het gevoel te hebben dat ik werk. Neen, dat is helemaal niet onrustig! Die onrust komt pas als er niks wordt gemaakt.”

4. Vader, moeder zult gij eren

“Als puber rebelleerde ik tegen alles waar mijn ouders voor stonden. Nu ik op leeftijd ben, schaam ik me voor de onnozelaar, de lomperik die ik op mijn vijftiende was.

“Mijn vader komt uit een troebele familie. Ik heb geen idee wie mijn grootvader is... Hm, ja, da’s een apart verhaal, daar moet ik ooit nog eens iets mee doen. Mijn vader was de eerste die ging studeren, werkte graag, had meestal meer dan één job.

“Mijn moeder kwam uit een boerenfamilie. Ze hield heel erg van mooie dingen, het gevoel voor schoonheid heb ik absoluut van haar geërfd. Deze twee mensen hebben zichzelf een eigen, brave cultuur aangeleerd waar ik in mijn puberteit diametraal tegenover kwam te staan. Al hun conservatieve opvattingen over religie, over politiek, over seksualiteit, over cultuur: ik gruwde ervan. Nana Mouskouri? Mireille Mathieu? Shove them up your ass! Ik was van de punk, van het kabaal. Wat een kracht, jong! The Sex Pistols, fantastisch. Het waren donkere tijden, veel werkloosheid, met die walgelijke Thatcher en die degoutante Reagan. Ik ben in een andere stad gaan wonen, maar we zijn elkaar nooit uit het oog verloren.

‘Solidariteit? We zijn op een punt beland dat we het zwakkeren kwalijk nemen dat ze ons minder sterk maken’

“De kentering in onze relatie kwam toen ik, zo’n dertien jaar geleden, moest vertellen dat ik zou gaan scheiden. Ik wist niet wat hun reactie zou zijn. Een scheiding, had ik geleerd, was niet koosjer. Gescheiden mensen behoorden toch tot een minderwaardige soort. Mijn ouders waren echter een en al begrip; ik voelde me totaal door hen omarmd. Het gevolg daarvan was dat ik vanaf dat moment veel meer dingen met mijn vader en moeder kon bespreken. We namen elkaar au sérieux, ook op de vlakken waar we fundamenteel anders over dachten.

“Toen mijn moeder in 2015 overleed, probeerde men mij te troosten door te zeggen dat het niet eerlijk was; dat we juist bezig waren iets moois op te bouwen en dan... Maar dat is natuurlijk onzin. Dat is toch geen kwestie van eerlijk of oneerlijk? Mijn moeder is dood. Boem. Zo simpel is dat. Er is een gat geslagen, maar mijn leven gaat voort. Dat wil niet zeggen dat ik haar niet mis. Als ik mijn ouderlijk huis voorbijrijd, zie ik haar in de deuropening verschijnen. Ze neemt me vast, zo een beetje afstandelijk, en ik dan stevig – ik kon haar in mijn binnenzak steken – en dan staan we daar, samen... Dat lichamelijke, even mijn moeder voelen, mis ik enorm.

‘Voor iemand met beeldzucht is het katholicisme fantastisch, wat een lekkere godsdienst is dat zeg!’

“Voor het vergeten, mijn roman, gaat over mijn moeder, maar het is beslist geen moederboek. Het moest geen tranerig, sentimenteel ding worden, maar een universeel verhaal over gemis, over verdriet. Verdriet heeft mij altijd gefascineerd, ik herken het, ik kan het ruiken bij mensen, maar het mooie is dat ik steeds beter heb leren begrijpen dat iedereen een portie verdriet nodig heeft in het leven. Verdriet kan uw geluk nóg mooier maken. Verdriet is een gast die tegenwoordig gewoon bij me aan tafel mag komen zitten. Verdriet is niet langer iemand die mij dreigt neer te knuppelen.

“Op een dag gaat ook mijn vader dood, en daarmee zijn de twee mensen die onvoorwaardelijk van mij hielden verdwenen. Onuitstaanbaar, maar zo gaat dat. We gaan allemaal dood. Ik begrijp het concept nu al veel beter. Als er geen dood was, zou er ook geen verlangen bestaan. Waarom zou ik nog mijn bed uitkomen als ik wist dat ik toch het eeuwige leven had?”

5. Dood niet, geef geen ergernis

“Toen ik veertien, vijftien jaar oud was, schreef ik voortdurend testamenten. Niet dat ik zelfmoord overwoog, maar ik ging er toch wel vanuit dat ik binnen afzienbare tijd, op glorieuze wijze – bij een meteorietinslag of zo – om het leven zou komen.”

6. Doe nooit wat onkuisheid is

“Dat vond ik altijd het interessantste gebod. Er was een zeer ruime interpretatie van het begrip onkuisheid, maar de nadruk werd uiteraard gelegd op de ‘voorhuwelijkse betrekkingen’. Geen seks voor het huwelijk! Er bestond een heilige afkeer en tegelijkertijd een bijna erotische fascinatie voor het menselijk lichaam. Vooral voor het lichaam dat pijn leed. En dan had je, in mijn tijd, nog die pedofiele priesterleraars. Op elke school – en ik heb er op heel wat gezeten – was er wel een te vinden. Ik was groot van postuur, straalde uit dat ik er onmiddellijk op zou slaan als ze mij ook maar met één vinger zouden aanraken, maar we wisten allemaal welke jongetjes wél de pineut waren. Op één school was een man, we noemden hem ‘de mustang’, die voortdurend leerlingen op zijn kamer uitnodigde ‘om over de voortgang van de studie te praten’.

“Ik herinner me, van een andere school, een lieve, brave jongen die op kamp gewoon werd aangerand. En weet je wat er gebeurde met die priester? Hij werd verbannen naar Diksmuide, een uithoek van Vlaanderen waar hij uiteindelijk zelfmoord heeft gepleegd door met zijn auto de IJzer in te rijden.

“Ik heb aan die tijd geen rare ideeën over seks overgehouden – misschien wel doordat ik op tijd de juiste boeken heb gelezen – maar ik voel me nog wel altijd schuldig over het feit dat ik niets heb gedaan om die jongens, toen, te helpen.”

7. Vlucht het stelen en bedriegen

“België is gebouwd op de graven van Congo. Dieven en moordenaars waren we, niks meer en niks minder. Maar goed, wat nu gebeurt is óók onthutsend. De overheid beloofde een bepaald percentage van haar rijkdom aan arme landen te schenken, maar men laat het afweten. Daarom moeten wij, de burgers, het doen. Ja, sorry, dat zie ik als mijn morele plicht. Ik ben trots op de waarden van de verlichting. Maar wie zoiets nu zegt, wordt meestal op een smalend glimlachje getrakteerd.

“Onlangs stelde staatssecretaris voor Asiel en Migratie Theo Francken nog voor om artikel drie van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (Wie in eigen land gevaar loopt, mag niet worden teruggestuurd, AV) te omzeilen omdat door het vluchtelingenprobleem ‘het voortbestaan van de EU’ op het spel zou staan. Pardon? Hadden we die paar grondregels niet juist bedacht om de wereld beter te maken?

‘Ik weet wat het is, die materiële begeerte. Ik hou van mooie spullen. Ik koop ze, ik verzamel ze, en ik sleep ze naar mijn hol en ik hou ze bij me’

“De hele westerse politiek is gebaseerd op het recht van de sterkste. Ik ben opgegroeid met het socialisme, namelijk dat je zorgt voor wie zwakker is. Solidariteit bestaat. Het is een totaal onderschat woord. Wat zeg ik? Ze spuwen naar je, als je zoiets zegt. Wij zijn op een punt aangekomen in onze samenleving waarop we het de zwakkeren kwalijk nemen dat ze ons minder sterk maken. We gooien de grenzen dicht. En de armen die al binnen zijn, dumpen we listig door hen steeds minder steun te geven. Misschien is het goed om nog eens terug te denken aan de boodschap die zovelen van ons tijdens de godsdienstles hebben meegekregen: wat gij niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Het is de enige manier om een toekomst mogelijk te maken.”

8. Ook de achterklap en ’t liegen

“Soms roddel ik over anderen, maar ik weet mij gelukkig omringd door mensen die me erop wijzen dat zoiets beneden alle peil is. Overigens, dit, wat wij nu doen, een openhartig gesprek voeren, zou ik tien jaar geleden niet hebben gedaan. Er werd bij ons thuis niet over emoties gepraat. Ik heb altijd een zekere gêne gevoeld, hygiëne noemde ik dat toen, maar ik heb geleerd hoe belangrijk het is om te vertellen wat me dwarszit, of simpelweg te zeggen hoeveel geluk ik heb met de mensen om mij heen.”

9. Wees steeds kuis in uw gemoed

“Maud, de vrouw met wie ik binnenkort ga trouwen, was er nog niet, gelukkig niet zeg, het was dus niet vanwege háár dat ik ben gescheiden, maar het is toch gebeurd. Ik ben gescheiden van de moeder van mijn kinderen. Mijn katholieke schuldgevoel heeft daar behoorlijk opgespeeld. Door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld. Dat is er toch behoorlijk ingehamerd. Je moet bepaalde verantwoordelijkheden op je nemen, trouw zijn tot in den dood... Maar als beiden moe en ongelukkig zijn. Gelukkig zijn de kinderen nooit getuige geweest van ruzies of zo. We hebben het hen ook duidelijk kunnen uitleggen, maar dat moment – dat we het moesten zeggen: wij gaan scheiden – dat had ik toch liever niet willen meemaken. Ze waren onthutst. Misschien was het beter geweest als ze ons wél hadden zien ruziemaken, want ze begrepen er niets van. Scheiden? Jullie? Maar waarom? Ja, waarom. Het was op. Het ging niet meer. En ergens bleef toch nog een stemmetje zeuren in mijn hoofd: had je niet iets beter je best moeten doen?

‘Toen ik scheidde van mijn vrouw, bleef er toch een stemmetje zeuren in mijn hoofd: had je niet iets beter je best moeten doen?’

“Ik ben bij een psychiater geweest die me vertelde dat ik het recht, nee, misschien zelfs de plicht had om gelukkig te zijn. Dat betekent dat je je eigen geluk belangrijk genoeg vindt om daarvoor een breuk te veroorzaken. In ons geval was het iets complexer, er wás al een breuk, maar toch: voor jezelf kiezen, daar komt het dan uiteindelijk toch op neer. Mijn kinderen zijn het inmiddels wel beu dat ik iedere keer weer vraag of het wel goed gaat, of ik hen niet in het ongeluk heb gestort. ‘Nee pa, ik héb geen trauma!’ We hebben het goed gedaan, mijn ex-vrouw en ik, maar het is natuurlijk nooit goed genoeg. Je kunt nooit goed genoeg zorgen voor de mensen die je graag ziet.”

10. En begeer nooit iemands goed

“Misschien wordt mijn gebrek aan begeerte wel gevoed door het feit dat ik alles al heb, enfin, alles, ik heb natuurlijk geen Rothko aan de muur hangen en helaas moet ik ook het werk van Jan van Eyck met heel veel museumbezoekers delen...

“Soms sta ik voor dat ene doek, de Madonna met kanunnik Joris van der Paele en dan denk ik: wel verdomme toch, dat is toch perfect? Dan krijg ik zo’n goesting om het aan te raken, om het mee te nemen. Ik zou het in mijn living willen hebben, ik zou het te pas en te onpas willen zien: ’s nachts als ik even naar de wc moet, ’s ochtends als ik wakker word. Ik zou er bij wijze van spreken een hap uit willen nemen, het willen proeven!

“Ik weet dus wat het is, die materiële begeerte. Ik hou van mooie spullen. Ik koop ze, ik verzamel ze, en ik sleep ze naar mijn hol en ik hou ze bij me. Het hoeft niet duur te zijn hoor; zelfs met een Apple Air kan ik blij zijn. Zo’n prachtig ding. Daar kan ik eindeloos naar kijken, en er zo’n beetje overheen gaan zitten wrijven. Kunst en liefde, voilà. Zelfs als ik oud, arm en seniel ben, kan ik nog altijd van zo’n onnozele laptop blijven genieten.”