© Geert Van de Velde

Wem-be-lee 1993, de story van Cisse Severeyns: “Na die goal tegen Parma was ik weg van de wereld”

In mei 1993 reisden meer dan 23.000 fans van Royal Antwerp Football Club naar de Londense voetbaltempel Wembley. Om de ‘liefdevolle kleuren’ aan te moedigen op hun afspraak met de geschiedenis: de finale van de Europacup der Bekerhouders tegen het Italiaanse Parma. Antwerp verloor met 3-1. Francis ‘Cisse’ Severeyns (50) scoorde in die wedstrijd het voorlopig laatste Belgische doelpunt in een Europacupfinale. 25 jaar later vertelt hij in ‘Wem-be-lee 1993’ zijn verhaal. Wij brengen u vandaag een exclusieve voorpublicatie met enkele fragmenten uit het boek.

Uiteraard gaf de wetenschap dat we een Europese finale mochten spelen op het ‘heilige gras’ van Wembley een heel speciaal gevoel. Al denk ik wel dat die ‘verheerlijking’, als ik het zo mag noemen, nog veel meer leefde bij de supporters en de entourage van de ploeg, dan bij de spelers zelf. Voor mij was Wembley het stadion van de Cup Final. Die finale tegen Parma had om zo te zeggen even goed in het Olympisch Stadion van Amsterdam gespeeld kunnen worden.

Maar bij de supporters leefde natuurlijk die mythische weerklank van Wem-be-lee enorm. Wat meer was, het gras op Wembley lag er niet eens goed bij. Op de training de dag voor de finale trokken we allemaal grote ogen omdat die zo gereputeerde magische grasmat eigenlijk verschrikkelijk tegenviel.

We hoorden en zagen wel dat er een ware volksverhuizing van Antwerpen naar Londen op gang was gekomen. Maar als spelers waren we van die euforie toch min of meer afgeschermd, in ons hotel een beetje buiten Londen. Walter moest en zou in het Sopwell House in Saint Albans logeren. Het jaar daarvoor had Barça daar overnacht voordat het op Wembley de finale van de Champions League had gewonnen tegen Sampdoria. En ook Liverpool logeerde daar in 1978 toen het de Europabeker voor Landskampioenen won tegen Club Brugge.

Sopwell House was wel een poepchic hotel in een historisch landgoed, maar we kregen ’s middags wel hetzelfde menu voorgeschoteld dat we al op al onze Europese verplaatsingen voordien hadden gekregen. Vissticks met aardappelpuree. Hadden we het voordien al eens niet over bijgeloof?

© Bob Thomas/Getty Images

Ontgoocheling

Eigenlijk hadden we tegen Parma altijd moeten winnen. Als het geluk dat we de hele campagne al aan onze kant hadden nog één match langer geduurd had, dan zou de grote kans die Wim Kiekens in de tweede helft kreeg altijd binnen gegaan zijn. In dat scenario hadden we standgehouden en dan zouden we ook nog hebben gewonnen in de verlengingen. Misschien was Parma wel te sterk, maar dat ze onoverwinnelijk waren? Dat zeker niet.

De finale winnen zou helemaal in de lijn van de hele campagne gelegen hebben. In de eerste ronde werden we tegen een amateurploeg in de penaltyreeks overeind gehouden door onze keeper van 42, in de tweede ronde leken we helemaal ten onder te gaan ondanks een voorsprong van 6-2, tot we gered werden door een gekraakt schot waarvan we nog altijd niet echt weten wie die goal eigenlijk gemaakt heeft. Derde ronde: we werden in de terugwedstrijd onder de voet gelopen tot Alex tien minuten voor tijd met een achterwaartse kopbal scoorde. In de halve finale had het bij de rust van de terugmatch al gespeeld kunnen zijn voor Spartak als het een enorme kans op 0-2 niet had laten liggen. Je kunt niet zeggen dat we niet verdienden om telkens door te gaan, maar voor hetzelfde geld hadden we in elk van die rondes uitgeschakeld kunnen worden.

In de finale had eenzelfde scenario ons dus even goed naar de overwinning kunnen leiden. We kwamen al na minder dan tien minuten achter, maar direct daarna scoorde ik de gelijkmaker en daardoor kwamen we toch wat in de wedstrijd. Ook niet vergeten dat Parma in de tweede helft wel de betere ploeg was, maar uiteindelijk stond het vier minuten voor tijd nog altijd maar 1-2. Bijna tot op het einde van de wedstrijd zaten verlengingen er dus nog altijd in.

De goal die ik scoorde op Wembley was in elk geval een ongelooflijk hoogtepunt in mijn carrière. Ik herinner me maar twee momenten waarop ik even van de wereld weg was op een voetbalveld. De gelijkmaker scoren in de Europese finale was daar één van.

Anderlecht

Zoals ik zei was het toen de tweede keer dat me zoiets overkwam. Je moet weten, als klein aapje was ik supporter van Anderlecht. Vooral Rob Rensenbrink was mijn idool en later ook Frankie Vercauteren. Toevallig twee linksvoetige spelers. Allicht kwam dat omdat ik bij de jeugd van Westmalle als rechtsvoetige bijna altijd linksbuiten speelde. Wij hadden een uitstekend ploegje, maar geen linksvoetige aanvallers. En omdat ik iets beter mijn linker kon gebruiken dan de anderen, speelde ik dus op links. Achter mij stond Stefaan Timmermans, die ook als rechtsvoetige linksmidden speelde. Stefaan is nu overigens de uitbater van de kantine van Westmalle.

In november 1987 speelden we op de Bosuil voor veertigduizend supporters tegen mijn voormalige favoriet Anderlecht, wat voor mij dan ook een formidabel evenement was. Dat seizoen had ik in het begin het ene doelpunt na het andere gescoord, maar in de weken voor die wedstrijd tegen Anderlecht was het net iets minder beginnen draaien. Georg Kessler zette me in een uitwedstrijd tegen Winterslag op de bank. We wonnen met 1-5. Mijn vervanger Harry Cnops speelde een dijk van een match en scoorde twee keer. Ik wilde er dus alles aan doen om de week nadien tegen Anderlecht te spelen, al wist ik dat ik weinig kans had door die sterke prestatie van Harry op Winterslag.

© BELGA

Ik was de week voor die match zo opgenaaid dat me op training alles lukte. Kess-ler had dat natuurlijk in de gaten. In de voorbereiding op die topmatch trainden we in wedstrijdjes tussen de A- en de B-ploeg op tactische spelfases. De ene keer liet Kessler mij meespelen bij de A-ploeg en de andere keer Harry.

De dag voor de match warmden we zoals gewoonlijk op met wat wij ‘kutbal’ noemden. Vier spelers die de bal naar elkaar speelden en een vijfde stond in het midden om te proberen de bal te veroveren. Dat werd dan gevolgd door een training op stilstaande fases, waarbij Kessler opnieuw de ene keer Harry in de spits zette en de andere keer mij. Daardoor kreeg ik steeds meer hoop dat ik toch kans zou maken om te starten tegen Anderlecht.

Na die training riep Kessler me op weg van het trainingsveld, dat wij toen nog het ‘hockeyveld’ noemden, naar de kleedkamer bij zich. ‘Cies’, zoals hij dat altijd uitsprak. ‘Cies, kom eens bij me.’ In zijn kantoortje deed hij zijn uitleg. ‘Cies, ongelooflijk man. Jij was de beste deze week!’ Ik dus heel blij. ‘Ik ben er bij’, dacht ik meteen. Maar Kessler ging voort: ‘Toch jongen, ik ga je niet laten spelen. Ik laat Harry spelen.’ Hup, de hoop weer vervlogen. ‘Maar ik heb een plan, jongen. Harry gaat een uur lang van links naar rechts lopen om die verdedigers van Anderlecht, Van Tichelen en consoorten, moe te maken. Dan kom jij in. En jij jongen, jij gaat de match beslissen!’

Zo waren die laatste dagen in de voorbereiding op Antwerp - Anderlecht zowat een emotionele rollercoaster. Kessler zag uiteindelijk toch een belangrijke rol voor mij weggelegd, ook al zou ik op de bank beginnen! Reken maar dat de motivatie om dat waar te maken op het toppunt stond…

© DBA

Het straffe van het verhaal was dat het ook nog uitkwam zoals Kessler het voorspeld had. Na vijfenvijftig minuten verving hij Harry door mij. De eerste actie was meteen gevaarlijk. Tweede actie: ik speelde Peter Lehnhoff vrij, die de bal klaarlegde, zodat Poortvliet kon scoren. 1-0. Volgende actie: Frans van Rooij buitenkant voet naar Marc Van der Linden. Marc lobte doelman Jacky Munaron, de bal botste hoog terug op en ik voelde aan dat hij op de lat zou belanden. Ik volgde dus, met de snelle Adri van Tichelen naast mij. Niemand geloofde achteraf dat het de bedoeling was, maar ik smeet me met twee voeten naar de bal. Met mijn rechter probeerde ik eerst te zijn en de bal over de lijn te tikken. Maar ik trok ook mijn linker in de hoogte, want ik voelde aan dat, als Van Tichelen toch sneller zou zijn, hij nauwelijks anders zou kunnen dan de bal tegen mijn andere voet te trappen. Zoals ik het hoopte, gebeurde het ook. Van Tichelen duwde de bal tegen mijn linker en ik scoorde. Ik besef dat het onwaarschijnlijk klinkt dat je dit scenario in zo’n fractie van een seconde kunt bedenken, maar het was toch zo. Ik veronderstel dat net in dat soort fases naar boven komt wat ze in het Duits zo mooi Torinstinkt noemen.

Met alles wat er rond die wedstrijd gebeurde, was dat de eerste keer in mijn toen nog prille carrière dat ik eventjes helemaal weg was van de wereld. Na die goal nam ik zo’n duik en bleef ik zo lang met mijn handen voor mijn ogen liggen, dat iedereen dacht dat ik mijn nek gebroken had. Maar het was uit puur ongeloof dat ik even heel de wereld rond me heen vergat. Om kort te gaan, op Wembley overkwam me dat dus voor de tweede keer.