Direct naar artikelinhoud
Vanop de bank

De laatste minuut is voor een columnist wat de standaardsituatie voor een voetballer is

De laatste minuut is voor een columnist wat de standaardsituatie voor een voetballer is
Beeld rv

Tijdens het WK schrijven de Nederlandse thuisblijvers Daan Heerma van Voss en Frank Heinen elke dag om beurt over wat hen opvalt aan het voetbalfeest in Rusland. Vandaag: Frank Heinen. 

Ik schrijf dit in de laatste minuut. Ieder moment kan het fluitje van de deadline klinken. Tussen mij en Document 1 is het, ondanks talloze kansen aan beide zijden, nog 0-0. Maar het kán nog. Kalm blijven. Koppie erbij, de woorden het werk laten doen en hopen op die ene briljante ingeving. Of op een ode. De ode is voor de columnist in de deadline wat de identieke tweelingbroer voor de met de plot worstelende thrillerauteur is, of de standaardsituatie voor de voetballer. Een ode kan alles omgooien. Vraag is: over wie?

De Bruyne? Al zo vaak gedaan. Lukaku? Kan hij zelf veel beter. Messi? Even niet nu. Harry Kane? Beetje ongeloofwaardig. “O Harry, met je gezicht als dat van zo veel anderen, met je degelijke kapsel, je roeispaanbenen, je accent als een smoothie van alles wat lelijk is aan het Engels en je doelpunten die doen denken aan de man die koffie over zijn krant stoot, het resultaat inlijst en miljonair wordt.” Nee.

Blijven bouwen. Woord voor woord, punt voor komma. Eens moet het lukken. Even overwoog ik een ode aan Ola Toivonen. Vanwege zijn goal zaterdagavond, voor Zweden en tegen Duitsland. Over hoe hij, die lange, Zweedse darm, voelde hoe negentig kilo Duitse verdediger hem ieder moment om de nek kon vallen, hoe hij de Duitse keeper op hem zag afstormen en hoe hij toen, in een krankzinnig eurekamoment, de bal over de doelman in het doel liet ploffen. 

Marco Reus kijkt na een toveractie meestal alsof hij net een euro in een winkelwagentje heeft gestopt

Daarover zou ik kunnen schrijven, aan de doses brille die door de wereld zweven, en soms zomaar een sterveling in de oksel pakken en kortstondig boven de rest uit te tillen. Zaterdag overkwam dat Toivonen, wiens optredens bij PSV jarenlang een soort doorlopende open sollicitatie waren voor opname in de Kliniek voor Geniepige Scandinaviërs in Waalwijk. Je hebt voetballers voor wie je naar het stadion gaat, en je hebt voetballers door wie je het stadion het liefst zo snel mogelijk weer zou willen verlaten. Toivonen leek een stamgast uit de tweede categorie en sinds zaterdag hoort hij plots in allebei – verwarrend. 

Nee, over Toivonen pers ik er, ook met de hevigste aandrang ooit, geen ode uit. En net nu, terwijl de eindredactie de fluit al in de mond heeft, denk ik aan Marco Reus. Reus, de Duitse aanvaller die er tot nog toe altijd in slaagde zich kort voor een groot toernooi te blesseren. 

Zaterdagavond speelde Reus mee. Vergeten geblesseerd te raken, denk ik. Hij draafde als een hengst, gaf een paar prettige passjes en maakte een doelpunt met zijn knie. Maar wat ik altijd zal onthouden, is dat moment, bij een hopeloze 1-1-stand, dat Boateng de bal naar voren peerde. Geen pass. Eerder een vuurpijl van leer. En Marco Reus rende naar de plek waar de vuurpijl zou neerkomen, stak zijn been uit en doofde het ding op zijn veters. Daarna werd de pijl weer een bal, die Reus simpel terugtikte.

De magie ging kopje-onder in de hectiek van de naderende uitschakeling, en in de achteloosheid van Reus zelf, die na een toveractie meestal kijkt alsof hij net een euro in een winkelwagentje heeft gestopt. En in de laatste tellen van de wedstrijd, was hij het die Toni Kroos toefluisterde: schiet maar gewoon. Schieß!