Direct naar artikelinhoud
interview

David Van Reybrouck zingt teder en frivool de lof: “Voluit bewonderen is tegenwoordig een taboe”

David Van Reybrouck  zingt teder en frivool de lof: “Voluit bewonderen is tegenwoordig een taboe”
Beeld Illias Teirlinck

Lofprijzingen. Het genre wordt met argwaan bekeken, vindt David Van Reybrouck (47), en dat vindt hij niet terecht. In zijn verzamelde Odes hanteert hij daarom gul en zonder gêne het wierookvat. “Wie durft er nog schaamteloos enthousiast te zijn?”

“Een zelfportret in scherven”, zo typeert David Van Reybrouck zijn Odes. “Maar door al deze mozaïek­steentjes samen te leggen, is er een patroon van mijn leven ontstaan. En verdorie, ik heb blijkbaar al 47 jaar intens geleefd. Ik heb veel gereisd, veel beleefd en zeer veel liefgehad. Het kreeg hier allemaal zijn plaats. Misschien is dit het intiemste wat ik ooit heb geschreven.”

In de Odes verkent non-fictie­boegbeeld en theater­auteur Van Reybrouck voorzichtig nieuwe horizonten. Schaamteloos geeft hij zich over aan ‘de ziekte van de bewondering’, om het met de Nederlandse essayist Kees ’t Hart te zeggen. Ongeremd zingt hij in afwisselend tedere en frivole essays de lof van de meest uiteenlopende emoties, mensen, voorwerpen of verschijnselen.

Zo lezen we odes aan de ex, de poets­vrouw, orgaan­donatie, David Bowie, Leonard Cohen of het tapijt van Bayeux. Van Reybrouck prijst het offline zijn, de concentratie en de mislukking. “Ik wou de totale vrijheid en pendel van het abstracte naar het concrete, en van het kleine naar het grote.” Vandaar dat hij zich ook wijdt aan bindingsangst, stille liefde, jaloezie en moed. Of aan troost, bij de dood van een vader. “Troost is minder een kwestie van bieden dan van wieden: ruimte maken, lucht toelaten. Het kaartje wit laten, je ziet wel of het helpt.”

‘Voor de buitenwereld lijk ik erg cerebraal – altijd maar redeneren, debatten leiden… Maar ik heb ook een lichaam dat voelt, klopt, jubelt en rouwt. En lacht’
David Van Reybrouck

Het fraai geïllustreerde Odes, gebaseerd op stukken uit De Correspondent, laat een speelse maar tegelijk melancholische indruk na. Het boek bulkt van levens­lust. Evengoed stuit je op stil verdriet.

“Ik wou de januskop in mezelf laten zien”, zegt Van Reybrouck tijdens dit interview, dat zich vertakt van zijn Schaarbeekse huis naar een trein richting Eupen. “Er schuilt vooral veel verleden in deze Odes. Het is sinds mijn roman Slagschaduw (2007) geleden dat ik deze fond de tristesse weer in mijn teksten toeliet. Toch is er ook dat lichtvoetige. Na mijn Congo-boek werd ik een sprekend hoofd. Voor de buitenwereld lijk ik erg cerebraal – altijd maar redeneren, interviews geven, debatten leiden... Maar ik heb ook een lichaam dat voelt, klopt, jubelt en rouwt. En lacht. Dat toon ik in deze Odes.”

Het grootste deel van de teksten uit Odes verscheen vanaf 2015 in De Correspondent. Hoe ontstond destijds het idee?

David Van Reybrouck: “In 2015 vroeg hoofd­redacteur Rob Wijnberg me of ik eens een iets lossere, journalistieke vorm wilde uitproberen. ‘Je bent in zoveel geïnteresseerd’, zei hij. ‘Kunnen we daar wat mee?’

“Ik zie ons nog altijd brainstormen in de IJsbreker, langs de Amstel. Toen kwamen we erop uit dat journalistiek heel vaak kritisch is, maar zelden lovend. Wie durft er nog schaamteloos enthousiast te zijn? Ken jij een politieke journalist die een geslaagd wetsvoorstel van een politicus aanprijst? Nee, want dan wrijft men hem partijdigheid aan.

“Enkel in de sportjournalistiek bots je soms op onvervalste lyriek over een sterke demarrage of een volmaakte spurt. Maar waarom loven we zo zelden? Het lijkt een groot taboe. Ik wou het dus wel eens uitproberen.”

‘Ik schrijf over heftige onderwerpen. Dat hou ik maar vol als ik me mag laven aan al wat mooi en goed is’
David Van Reybrouck

Bijna onmiddellijk lokten je laudatio’s een vloed aan reacties uit.

“Dat had veel te maken met herkenbaarheid, vermoed ik. Toegegeven, ik vroeg me eerst af of ik wel persoonlijker zou gaan schrijven. Emo­journalistiek is er al genoeg. Net door de mogelijkheid van inter­actie met het publiek op De Correspondent was ik een tikje voorzichtig. Ik putte inspiratie uit Winter Journal van Paul Auster. Hij haalt de lezer dichtbij, vertelt over zijn huizen, zijn littekens of zijn tijd in Parijs. Intiem maar nooit exhibitionistisch.

“Zo wilde ik het ook. Mijn eerste ‘Ode’, gewijd aan jaloezie, maakte meteen veel los. Het prettige van De Correspondent is dat dit een hartelijke website is. Hier verzeil je niet in zurige discussies. Wie mee debatteert, blijft beschaafd. En levert soms geweldige input.”

Wat inderdaad opvalt, is je grenzeloze, enthousiasmerende nieuwsgierigheid. Er zijn weinig onderwerpen waar je niets over te melden hebt.

“Ik vind nieuwsgierigheid een geweldig cadeau. Ze heeft me van jongs af aan voortgestuwd. Niet toevallig ben ik archeologie gaan studeren, omdat er zoveel disciplines in samenvloeiden: van kunstfilosofie tot antropologie en bodemkunde. Dat brede blikveld wil ik nooit verliezen.

“Deze Odes zijn eigenlijk, om het met Multatuli te zeggen, een ‘pak van Sjaalman’ (volgens de ‘Max Havelaar’ een verzameling (waarschijnlijk fictieve) artikelen, over een groot aantal verschillende onderwerpen, red.). Ze schieten alle kanten uit. Op mijn telefoon leg ik nog steeds lijsten aan met nieuwe onderwerpen, zelfs nu het boek er is.”

De Odes openen met een lofzang op de ex-geliefde. Maar aan het eind lijkt er een nieuwe (oude) liefde aan de horizon te gloren.

“Dat is heel bewust gedaan. Ik vond dat er een boog moest worden getrokken. Of beter: een brug geslagen tussen verleden en heden. Hoe vaak mondt een afgebroken liefde niet uit in een warme vriendschap? Ik wou eindigen met een bejubeling van het sprankelende leven.”

Je refereert opvallend vaak aan muziek, van ‘The Köln Concert’ van Keith Jarrett tot David Bowie, Leonard Cohen en Arvo Pärt. Die dada van jou kenden we nog niet.

“Ik ben inderdaad een muziekliefhebber. Maar slechts bij momenten. Het vreemde is dat ik in huis zelden of nooit muziek opzet. Ik eet, leef en werk in stilte. Muziek als klanktapijt? Neen, dat hoeft voor mij niet. Wel vind ik het heerlijk om tijdens nachtelijke autoritten – ik schrijf er ook een ode over – naar muziek te luisteren. Je bent dan veel alerter. Aandachtig luisteren naar jazz­pianist Keith Jarrett bijvoorbeeld, ik kan hem van harte aanbevelen.”

Er zit ook veel Parijs in dit boek, met een voorliefde voor dat oeuvre van Patrick Modiano.

“Ik word steeds francofieler, ja. In mijn universiteitsjaren werkte ik zeer vaak met Engels­taligen samen; de blik was naar Engeland en de VS gericht. Nu is dat anders. Het is bovendien moeilijk om niet van Parijs te houden. En dat zit in machtige details: het schoon­spoelen van de straatgoten, de manier waarop de metro­halte­namen worden omgeroepen, met die twee intonaties. Ik betreur wel hoe bij ons de afstand tot Frankrijk groeit.”

Odes bevat relatief weinig maatschappelijke stelling­names. Maar het springt in het oog dat je uitspraken van religieuze leiders vaak zinniger vindt dan die van politici.

“Ik ben zelf niet religieus, maar ik mis moreel leiderschap in Europa. De ideeën van religieuze leiders zijn vaak inspirerender dan die van politici. Neem maar eens de laatste encycliek van de paus ter hand, Laudato si’. Die getuigt van een grote wijsheid en visie, en is minstens even belangrijk als Rerum novarum. Hij wijst de politici op kortzichtigheid en de eindigheid van economische groei. Tja.

‘Ik ben van het principe ‘malgré tout’: ondanks alles toch proberen iets in beweging te zetten’
David Van Reybrouck

“Door de electorale logica is bij veel politici wijsheid opgeschoven naar het campagne­voeren, het scoren, het tweeten, het elkaar vliegen afvangen... Religieuze leiders hebben daar minder last van. Die komen uit een traditie van minstens duizend jaar. Mensen als de dalai lama, Desmond Tutu en Gandhi hebben ruimte om na te denken over de wereld. Ik vind het onverstandig om hen te negeren. Hun oude verstand hebben we meer dan ooit nodig. Of zoals de dalai lama zegt: ‘Het onderscheid tussen ethiek en religie is zoals het onderscheid tussen water en thee. We kunnen zonder thee leven, maar niet zonder water.’ Dat is toch erg ruimdenkend?”

Je toont in deze Odes ook de achterkant van je engagement?

“Absoluut. Ik schrijf over kolonialisme, populisme, geweld, suïcide, et cetera. Heftige onderwerpen allemaal. Dat hou ik maar vol als ik mij mag laven aan al wat goed, mooi en moedig is. Het is ongelooflijk deugddoend voor je energie­peil om dat te benoemen. Zie het als een vorm van zelfzorg. In barre tijden moet je je af en toe warmen aan het haardvuur.

“Ernst-Jan Pfauth van De Correspondent schreef een Dankboek, waarin hij toonde dat je mentaal en fysiek gezonder blijft als je bewust dankbaar bent. Wie de schoonheid van deze herfst niet ziet, kan gewoon minder aan.”

Gaat dat niet in de richting van tegeltjes­wijsheden à la Phil Bosmans?

“Dat is mijn ultieme ambitie! (lacht) Nee, serieus, we hebben die zelfzorg decennia­lang verwaarloosd. En nu zitten we met een epidemie van geestelijke gezondheids­problemen – burn-outs, depressies, zelf­mutilatie, noem maar op. We hebben afgetrainde lichamen en een hypergestileerde buitenkant. Maar onze binnenkant is verwaarloosd en onverzorgd.

“Pleiten voor geestelijke gezondheid, is dat klef? We hebben nog steeds de hoogste zelf­moord­cijfers van Europa, hè. Ik denk dat we ons moeten optrekken aan ogenschijnlijk kleine dingen. Het schrijven van de Odes deed me deugd, het hield me geestelijk fit. Ik kan het iedereen aanraden. Of het therapeutisch was? Nee, maar het bleek wél een vorm van preventieve mentale hygiëne.”

Niet bang om in het hoekje van de hardcore positivo’s te belanden?

“Goh, ik weet eigenlijk niet of ik zo positief ingesteld ben. Mijn droesem bestaat uit veel melancholie, toch sta ik opgewekt in het leven. Ik ben van het principe ‘malgré tout’: ondanks alles toch proberen iets in beweging te zetten. Je kunt energie putten uit de daad, ondanks de twijfel of je resultaat boekt.”

Tot slot, hoe vordert je boek over de koloniale geschiedenis van Indonesië?

“Het is vleugels aan het krijgen en de cadans is gevonden. Het is natuurlijk opnieuw een heel omvangrijk project. Ik neem me voor het boek minder lijvig te maken dan Congo. Ook toen mikte ik op zo’n 400 bladzijden, het werden er veel meer. Toen had ik elf schriften met gesprekken, nu heb ik er 26 en interviewde ik 200 getuigen. Dit weekend nog kreeg ik het bericht dat een van hen gestorven is. Het is een race tegen de tijd. Maar ik ben dankbaar dat ik dit mag doen.”

David Van Reybrouck, Odes ★★★★☆, De Bezige Bij, 245 p., 24,99 euro.

David Van Reybrouck  zingt teder en frivool de lof: “Voluit bewonderen is tegenwoordig een taboe”
Beeld RV